Wieden in het mensenpark

Aanleiding voor dit debat(*) was De mens voorbij (Antwerpen, Meulenhoff, 2008) mijn boek over de maakbaarheids- en vooruitgangsideologie. De rotsvaste overtuiging dat wereld en mens maakbaar en altijd weer verbeterbaar zijn, de zekerheid dat wij mensen dat   mogen en moeten doen. Die overtuiging, die al spoedig tot een ideologie uitgroeide, ontstond met de radicale Verlichting, met filosofen als Spinoza, Diderot en Condorcet.

Met het besef dat god noch schepping bestaan, brak het inzicht door dat wereld, dier en mens geleidelijk ontstaan moesten zijn, geëvolueerd, dus in de loop der tijd veranderd. Ze waren veranderlijk en dus veranderbaar, maakbaar. De mens stond er nu weliswaar alleen voor, maar hij mocht, kon, moest zelf een betere wereld en mens scheppen.

Deze overgang van een gesloten naar een open, van een statische naar dynamische wereld bracht in de achttiende eeuw allerhande evolutietheorieën met zich mee, ook op biologisch vlak. Tegen het eind van die eeuw dachten enkele revolutionaire filosofen en artsen ook al aan mensverbetering.

De reactie liet niet lang op zich wachten. De sociale wantoestanden veroorzaakt door sociaaleconomische aardverschuivingen (industriële revolutie, urbanisatie, proletarisering...) werden aangegrepen als evenzoveel bewijzen van degeneratie, een evolutie in omgekeerde richting. De hele negentiende eeuw door zagen allerhande degeneratietheorieën het licht, sociale, medische en raciale.

Vrijwel meteen na de publicatie van Charles Darwins On the Origin of Species (1859) vreesden verscheidene geleerden dat de motor van de evolutie, de natuurlijke selectie, door de beschaving werd afgeremd of was stilgelegd. Armenzorg, geneeskunde, hospitalen en asielen hielden meer en meer mensen in leven die vroeger meedogenloos door de Natuur uitgeschakeld. Sociaaldarwinisten wilden de natuurlijke selectie in eer herstellen, de natuur terug haar meedogenloze gang laten gaan. Eugenetici wilden de evolutie van de mens zelf in handen nemen door aan zijn voortplanting te sleutelen, zoals voordien goed gelukt was met plant en huisdier. Ze hoopten dat te bereiken door betere partnerkeuze en door segregatie, later sterilisatie en eliminatie van de unfit (niet fitten), mensen die als minderwaardig, later als levensonwaardig werden gezien.

Eugenetici waren er stellig van overtuigd dat ze objectief en volkomen wetenschappelijk bezig waren. Ze twijfelden er niet aan dat maatschappij, volk en natie van bovenaf bijgestuurd, verbeterd kunnen en moeten worden. De goede elementen bevorderen en de slechte verwijderen, zoals een tuinier onkruid wiedt in zijn tuin. Talloze vooraanstaande intellectuelen, geleerden, kunstenaars en politici waren pro eugenetica.

In de VS kwam het al in de jaren 1920 tot massale dwangsterilisatie van mentaal gehandicapten. In 1933 kopieerde het prille nazi-Duitsland een Amerikaanse modelsterilisatiewet en pasten die vanaf begin 1934 dictatoriaal toe. De technologie en het personeel gebruikt voor de massale sterilisatie en (later) doding van Duitse gehandicapten werd kort nadien ingezet voor de uitroeiing van joden en zigeuners. Die genocide was dus geen breuk, maar een ontsporing van onze beschaving.

De eugenetica werd ook niet meteen na het einde van het Derde Rijk afgezworen. Pas eind jaren 1960 werd zij gedemoniseerd en integraal aan de nazi's toegeschreven. Dat terwijl we, dankzij nieuwe technologieën en onder andere benamingen, meer dan ooit aan eugenetica doen, de voortplanting van de mens almaar meer sturen. De vroegere staatseugenetica werd vervangen door privé-eugenetica, met een zogenaamd totale autonomie voor de ouders. Daarover gaat het derde deel van mijn boek.

Tot daar de aanleiding voor dit debat. Ik hoop dat veel mensen mijn boek lezen en hierover verder nadenken. Kritiek is zeker welkom. Maar gezien de specialisatie van de eminente deelnemers aan dit debat en het feit dat hier al te weinig publiek over gedebatteerd wordt, stel ik voor het vooral te hebben over de maakbare mens hier en nu. De vraag of we uit het geschetste verleden geleerd hebben, of we goed bezig zijn, mag niet aan technologen en specialisten overgelaten worden. De (toekomstige) gebruikers van de biotechnologie zijn er nauw bij betrokken en moeten in de mate van het mogelijke mee bepalen wat hun overkomen kan.

Kan, mag, moet de mens biologisch verbeterd worden? Als individu en/of als soort? Zijn er geen dringender zaken? Wereld- en maatschappijverbetering bijvoorbeeld? Minder ellende en leed voor zoveel mogelijk mensen, wereldwijd. Eerst betere omgevingen, levensomstandigheden creëren en dan - mede daardoor - een biologisch betere mens?

Is de genetische, biomedische aanpak de enig mogelijke en de enig juiste? Staren we niet al te zeer door een genetisch prisma? Zeer veel ziekten en afwijkingen zijn immers slechts ten dele of helemaal niet genetisch bepaald.

Gaat die genetische aanpak niet ten koste van sociaaleconomische en politieke verklaringen, benaderingen en oplossingen? En dat geldt natuurlijk ook voor de richting, financiering en subsidiëring van wetenschappelijk denken en onderzoek. Het biogenetisch prisma beperkt onze kijk niet alleen, het bepaalt tot op zekere hoogte ook wat als probleem wordt gedefinieerd, wat (dringend) onderzocht en opgelost dient te worden en op welke manier dat gebeuren kan of moet.

Is elke (biotechnologische) verandering een verbetering? Wie beslist daarover? Een elite van rijken, hooggeschoolden of technologen? En verbetering voor wie? En, opnieuw, wie beslist daarover?

Welk menstype zullen we nastreven en voor welke maatschappij? Moet zoals bij de vroegere eugenetica de intelligentsia daarover beslissen met als voorspelbaar gevolg een focus op IQ-verhoging en uitschakeling van mensen met een verkeerde intelligentie? Of zoals vroeger artsen, en dus alle aandacht voor gezondheid en verlenging van de levensduur? Waarom niet de dwerg als menstype nemen? (kan gemakkelijk want dwerggroei is genetisch bepaald). Dat is iets minder gek dan het op het eerste gezicht lijkt, want het zou een enorme besparing opleveren aan voedsel, materialen en vervuiling. Of heb je om de richting van de evolutie, het ideale menstype te bepalen, een supermens, een god nodig? En zitten we dan niet terug bij af?

Zullen we aan mensverbetering doen door positieve of negatieve maatregelen? Genen 'verbeteren'   en/of (foetussen met) slechte genen elimineren? Maar wat is 'slecht' en waar trek je de grens?

Moeten we alles overlaten aan de vrije markt ideologie? De natuurlijke selectie vervangen door de wet van vraag (ouders) en aanbod (technologie). Is alles toegelaten? Mogen doven en dwergen doelbewust, via gerichte donorkeuze en in vitro fertilisatie, dove en dwergkinderen nastreven? Hoort het welbevinden van het toekomstig kind niet centraler te staan, meer gewicht te krijgen dan sommige waarden en belangen van ouders en technologen? Moet, mag de maatschappij hier ingrijpen? Wat dan met de verhouding en mogelijke botsing tussen de belangen van de gemeenschap en die van het individu?

Zijn we beter bezig dan eugenetici vroeger? En zo ja, waarom? Zoals zij worden we ook nu gedreven door angsten, wensen en torenhoge verwachtingen. Ook wij zijn overtuigd van de gefundeerdheid, objectiviteit en wetenschappelijkheid van onze feiten en onze aanpak. Die zekerheid, die zelfovertuiging is van alle tijden. Er is geen reden om aan te nemen dat wij de (enige) waarheid in pacht hebben. Niets laat toe te veronderstellen dat ook wij niet tot op zekere hoogte verblind worden door onze subjectiviteit, gedreven als we zijn door persoon- en maatschappijgebonden waarden, belangen, wensen, problemen en theorieën. Daarom moeten we, zoals Peter Sloterdijk al aangaf, dringend (meer) regels voor het mensenpark bedenken.

(*) Inleiding tot het debat 'De mens voorbij?', een van de Gentse feestendebatten, gehouden op 25 juli 2009. Deelnemers aan dit door Eric Goeman gemodereerde debat waren: Johan Braeckman, Jean-Jacques Cassiman, Koen Raes, Marleen Temmerman, Christine Van Broeckhoven, Gie van den Berghe en Etienne Vermeersch.

 

Naschrift

Het zeer geanimeerde debat viel sterk in de smaak bij een talrijk opgekomen publiek. Toch was dit een gemiste kans. Behalve Koen Raes had geen van de panelleden de moeite genomen om De mens voorbij te lezen en ook aan de aanzetten tot het debat, die ze twee dagen voordien ontvangen hadden, gingen ze voorbij. Blijkbaar was iedereen met de eigen agenda gekomen, wou iedereen nog maar eens zijn/haar stokpaardje naar voren brengen.

De kernvraag - zijn we goed bezig, beter dan de eugenetici destijds? - werd niet eens overdacht. Niemand zag het (eu)genetisch probleem. Erger, de genetici onder de panelleden konden zo goed als ongestoord minstens impliciet de boodschap verkondigen dat ze zeer goed en verantwoord bezig zijn; dat het allemaal veel te ingewikkeld is voor gewone mensen, dat zij de moeilijke knopen (dus) wel in hun eentje zullen blijven doorhakken, dat we op onze beide oren mogen slapen, er zitten geen biobanken aan te komen, onze genetische privacy en identiteit lopen geen gevaar. Eugenetici dachten daar destijds niet anders over en ook zij waren met de allerbeste bedoelingen bezield. De ethici en filosofen in het panel lieten het wat dit betreft jammerlijk afweten, Johan Braeckman op kop.

Deze inleiding werd als opiniestuk aangeboden aan De Morgen en De Standaard . De eerste krant vond het thema niet actueel genoeg, de tweede getroostte zich niet de minste moeite om te reageren.