Vergelding en repressie (9, 10, 11) | In de ban van goed en kwaad

Enkele weken geleden schreef ik op deze plaats dat de programma's van Maurice De Wilde voor sommige mensen een ware kentering hebben teweeggebracht. Een muur van stilzwijgen die doorbroken werd, onbegrepen gevoelens en netelige kwesties die bespreekbaar werden. Dat ging meestal met felle emoties gepaard, maar de ban was gebroken. Dialoog werd mogelijk, verwerking kon beginnen. In de volgende drie bijdragen wordt dit aan de hand van een interview concreet ingevuld.

Mieke De Graeve, verpleegster, en Jan Luyssaert, leraar Duits, werden allebei in 1943 geboren en groeiden op in een klein West-Vlaams dorp, in uitgesproken katholieke gezinnen. Maar doordat hun ouders tot verschillende, door oorlog en collaboratie in het leven geroepen, kampen behoorden, hadden ze weinig of geen contact met elkaar. Miekes vader was lid geweest van het Verdinaso, Jans vader een gewezen krijgsgevangene. Maar ze leerden elkaar toch kennen, trouwden en verhuisden naar Oost-Vlaanderen. In de loop der jaren werd hun leven almaar sterker getekend door de verdeeldheid van de dorpsgemeenschap die ze achter zich gelaten meenden te hebben. Jarenlang broeide tussen hen onderhuids onbehagen en onvrede. Spanningen en wrevel die ze niet goed konden benoemen. Tot de jaren tachtig, toen brachten de documentaires van Maurice De Wilde over de Nieuwe Orde daarin verandering. De schellen vielen hen, zoals Mieke het uitdrukt, van de ogen. Ze kregen kijk op wat hen verdeelde, kwamen geleidelijk terug nader tot elkaar. Bepaalde teksten van ondergetekende, waarin de verschillende kampen zo objectief mogelijk belicht worden zonder ze in goed-kwaadcategorieën onder te brengen, spraken Mieke sterk aan. Op die manier kwamen we, begin dit jaar, met elkaar in contact en daaruit is volgend indringend gesprek voortgekomen.

Meteen bij het begin blijkt hoe gevoelig en delicaat alles nog steeds ligt, niettegenstaande de bereidheid en de behoefte erover te spreken. Mieke wil niet getuigen onder een fictieve naam, maar is er nog niet helemaal uit of ze het onder eigen naam kan. Ze wil vooral vermijden zich achteraf te moeten verantwoorden als iemand van haar familie het interview leest. Ze heeft er helemaal geen bezwaar tegen om met haar broer over dit alles te spreken, maar zijn relativerende taal remt haar af. Ze is in elk geval heel blij dat ze het mag vertellen, hoopt dat het onder woorden brengen haar er kan van overtuigen dat iedereen het mag lezen. Ermee naar buiten komen, het verleden dat geen verleden wil worden, proberen te verwerken door erover te praten; een vorm van catharsis, geestelijke zuivering. Maar niet om er meteen weer in ondergedompeld te worden, alles wéér in een conflictsituatie te herbeleven, alsof er in al die jaren niets gebeurd is. De tijd moge dan niet alle wonden helen, hij brengt wel afstand met zich mee en dat moet toch meer kritisch inzicht mogelijk maken. Jan heeft weinig problemen met de herkenbaarheid, uiteindelijk ben je voor wie de situatie kent toch altijd herkenbaar.

Toen ze elkaar leerden kennen, besefte Jan goed dat ze tot een verschillend kamp behoorden. Mieke niet, ze zegt dat ze politiek naïef was. Niet dat Jan toen een duidelijk zicht had op nationaal-socialisme, Nieuwe Orde en collaboratie, hij was bij wijze van spreken van huize uit tegen. Ook het ingehouden commentaar van zijn ouders maakte een en ander duidelijk.

Jan vermoedt dat hij als jongeman voor een groot deel tot Mieke werd aangetrokken omdat ze zo onbereikbaar was. Hij was tot zijn achttiende op college en in de jeugdbeweging in zijn dorp, maar Mieke, die was na de lagere school op kostschool gegaan, spoorloos verdwenen. Alleen in de kerk zag hij haar af en toe. Toen hij in Gent ging studeren, kwam hij in contact met een broer van Mieke die twee jaar hoger zat en hem wegwijs maakte aan de universiteit. Op die manier raakte hij ook bij Mieke thuis binnen.

Roots

Wat de oordeelsvorming rond oorlog en collaboratie betreft was Jans vader, Jozef, de bepalende figuur in het gezin. Diens ouders woonden bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aan de Belgische kant van het IJzerfront. Op bevel van de Belgische regering moesten kinderen uit dat nog onbezette gebied mee met hun ouders naar Frankrijk, of onder de hoede gebracht worden van het Rode Kruis. Jozef was nog maar een baby en een halve wees, zijn moeder was kort na de bevalling overleden. Hij werd samen met zijn zussen ondergebracht in een kinderhome in Saint Omer. Daar ontfermde een Rode Kruiszuster zich over hem. Later liet ze hem voor onderwijzer studeren, op voorwaarde dat hij niet naar de Vlaams-activistische normaalschool van Torhout ging maar naar die in Brussel die, wat vaderlandslievende gevoelens betrof, wél zuiver op de graat was. Ze wou ten alle prijze vermijden dat hij in het naoorlogse activisme zou terechtkomen. Jozef groeide op tot een vaderlandslievend, Belgicistisch democraat. In de tweede wereldbrand werd hij krijgsgevangen genomen en zat tot begin 1941 in Duitsland. Na de oorlog richtte hij, samen met enkele lotgenoten, in zijn gemeente een vereniging voor krijgsgevangenen op. Als gerespecteerd lesgever aan een katholiek college zorgde hij er ook voor dat elk jaar op 11 november een stoet van de kerk naar het monument der gesneuvelden ging om er een ruiker neer te leggen. Hij was zeer actief in de katholieke arbeidersbeweging, met sinterklaas ging hij van huis tot huis bij arbeidersgezinnen. Vóór de oorlog gingen Jans ouders wel eens naar de IJzerbedevaart in het nabijgelegen Diksmuide, zijn moeder om te helpen bij het opdienen. De bedevaart van Diksmuide moet op zijn vader niet al te veel indruk gemaakt hebben, na de oorlog is hij in elk geval nooit teruggekeerd.

Vlaams-activisme, oorlog en collaboratie waren zeker geen dagelijks gespreksonderwerp bij Jan thuis, er werd meestal slechts zijdelings over gesproken, zelden openlijk. Vaders krijgsgevangenschap, waar hij een zieke maag had aan overgehouden, kwam nu en dan natuurlijk wel ter sprake. Zijn vader heeft toen zelfs een dagboek bijgehouden, op margarinepapier, dat hij in de zoom van zijn broek verborg. Na enig aandringen van zijn kleindochter heeft hij zijn notities niet zo lang geleden uitgeschreven.

Gaandeweg werd Jan zich bewuster van goed en fout tijdens de oorlog. Niet dat hij de negatieve opmerkingen die zijn vader maakte over een van de onderpastoors van het dorp echt begreep, maar het was wel duidelijk dat er met die man ideologisch iets aan de hand was. Jan is er zo goed als zeker van dat zijn vader nooit vrijwillig een voet bij hem heeft binnen gezet. Ook de voortdurende ergernis over de nieuwe schooldirecteur van zijn vader bevatte heel wat onbedoelde informatie over goed en fout. Die directeur kwam uit een zeer zwart gezin en had zich over de betrokkenheid van Jans vader bij de 11 novemberherdenking vrolijk gemaakt, met een jarenlang sluimerend conflict tot gevolg. Als knaap vraag je bij dergelijke geladen gesprekken en onderwerpen niet wat er precies aan de hand is, maar rond zijn zeventiende wist Jan toch ongeveer hoe de vork in de steel zat. Echte gesprekken daarover heeft hij met zijn vader niet gevoerd, ook nu niet.

Miekes familie kwam zelden of nooit ter sprake, maar in zo'n kleine dorpsgemeenschap blijft natuurlijk weinig verborgen, ook voor kinderen. Alleen de sociale omgang al maakt veel duidelijk, wie met wie omgaat. Jan voelde aan dat er met die familie van Mieke iets was. Die te mijden onderpastoor was bij Mieke thuis zeer in trek, en die schooldirecteur was hun vertrouwenspersoon. Kwam daar nog bij dat Miekes ouders middenstanders waren en het niet zo begrepen hadden op de arbeidersbeweging waarvoor de vader van Jan zich samen met de andere onderpastoor inzette. Ook de verdere kennissen- en vriendenkring was uiteraard zeer verschillend. Bij Mieke thuis kwamen Vlaams-nationalistisch gezinde mensen over de vloer en leden van het Davidsfonds, dat toen niet bepaald democratisch genoemd kon worden.

Pallietertaal

Mieke merkt op dat we al in de kern van het spanningsveld tussen Jan en haar zitten. "Zo rechtlijnig als Jan dat kan vertellen, zo verwarrend is het voor mij. Ik kan niet anders dan vanuit het heden, als vijfenvijftigjarige, terugkeren naar een verleden dat het mijne niet lijkt." Anders dan Jan heeft ze geen kritische, geen politieke herinneringen. De gevoelens en emoties die Jans kritische commentaren opriepen, kon ze slechts bewust beredeneren en interpreteren. Destijds heeft ze die niet gehad, ze zijn haar wezensvreemd. Haar eigen herinneringen aan haar jeugd zijn positief, ze groeide op in een warm gezin, voelde zich daar goed. Haar jeugd heeft ze zeker niet afgezworen, ze blijft loyaal tegenover het ouderlijke gezin. Maar ze herinnert zich wel dat er bij haar thuis iets onechts was, ze rebelleerde tegen iets dat op een of andere manier niet klopte. Zo ging ze op een bepaald moment zonder haar ouders te raadplegen bij de kajotters, de katholieke arbeidersjeugd, wetend dat ze hen daarmee kon raken. Maar echt begrijpen wat er mis was, deed ze niet. Dat kwam pas veel later, na en door haar huwelijk. Jans gezin ging thuis wel eens over de tong. Met alle respect voor de meester, maar zijn gedoe met die Brabançonne, oorlog en elf november, daar werd schamper over gedaan.

Bij haar thuis werd een soort pallietertaal gesproken, je weet wel, de taal van 't Pallieterke. Het soort redeneringen dat je ook in de eerste uitzending van De tijd der vergelding hoorde. Toen ze Robert Verbelen, Führer van het Veiligheidskorps (Algemene SS-Vlaanderen), bezig hoorde, was het precies of haar vader aan het woord was. Ook hij gaf altijd de anderen de schuld. Zijzelf, de goeden, waren gestraft. Zij waren slachtoffers. Een elite, dát waren ze. Concreet ingevuld werd dat nooit, zij waren goed omdat de anderen slecht waren. Nee, haar vader was nooit gestraft om z'n oorlogsverleden, al heeft hij in de repressie wel een pak rammel gekregen. Hij haakte tijdig af, stapte in 1941 uit het Verdinaso. Maar hij bleef sympathiseren, leefde in zijn hoofd verder met de Nieuwe Orde. Zijn ideeëngoed veranderde nooit, ook na de oorlog niet. Er kwamen regelmatig mensen over de vloer die hun burgerrechten kwijt waren, échte slachtoffers. Miekes ouders kochten zoveel mogelijk bij hen om ze te helpen. Van jongs af werd Mieke met dit soort 'onrechtvaardigheid' geconfronteerd. Pas veel later zou ze inzien dat dit onrecht eigenlijk recht was.

Een blijvend verleden

Ook toen Jan en Mieke in 1968 gingen trouwen moesten ze hun uitzet bij de zwarte vrienden kopen. Meubels schaften ze aan bij een gewezen Oostfronter die de gelegenheid aangreep om allerlei niet mis te verstane toespelingen te maken, over zwart geld en zo. "Ge moe ne keer kijken zie", zei hij fier de zaak rondwijzend, "da's hier allemaal van mij. Da's wat anders dan toen we in de kooien zaten of in het opvangcentrum in Lokeren". Mieke dacht, die onrechtvaardig gestrafte sukkelaar, Jans oren begonnen te tuiten, hij is er nog verbolgen over, al werd pas later alles hem goed duidelijk. - Ter verduidelijking: kort na de bevrijding werden mensen die verdacht werden van incivisme in lege kooien van de zoo van Antwerpen opgesloten. In Lokeren was een groot interneringskamp voor echte en vooral vermeende incivieken. - Jans ouders zijn voor die van Mieke altijd meneer en madame gebleven. Een beleefd maar afstandelijk contact. Met andere aangetrouwde families gingen Miekes ouders veel hartelijker om, zeker die met een zwart verleden.

In Miekes thuis ging men prat op dat verleden, zonder in details te treden. Zo werd er met de nodige fierheid over Va gezegd "dat hij weer was samengekomen met de zwarte bende". Ook de kinderen keken daar naar op. Mieke heeft haar vader altijd bewonderd. Zijn Verdinaso-uniform hing nog vele jaren in de kleerkast en ook de bijhorende laarzen werden niet afgedankt. Een foto van Joris Van Severen, leider van het Verdinaso, prijkte op een ereplaats in de living. Ook de kinderen vonden het een prachtige man. Veel meer vernamen de kinderen niet over dit verleden, in feite was het onderwerp taboe. Uit eigen ervaring weet Mieke er geen sikkepit over. Naar buiten toe schermde haar moeder alles zorgvuldig af, zwarten werden toen immers als vijanden gezien. De kinderen werden, weet Mieke nu, ver weg gehouden van al wie pijnlijke vragen kon stellen.

Destijds was dit allemaal bijzonder verwarrend. Het verleden waar ze thuis zo fier op waren, bijna provocerend zelfs, werd weggemoffeld voor de buitenwereld, alsof ze er zich voor schaamden. Alleen Va stak niet onder stoelen of banken dat hij bij het Verdinaso was geweest. Maar Moeke toomde hem steeds weer in, "pas toch een beetje op met wat ge aan de mensen vertelt!". Maar hij was een echte dwarsligger, kon het provoceren niet laten, zat er ook niet mee dat het hem klanten kon kosten. Mieke denkt trouwens niet dat hij om die reden ooit een klant verloren heeft. Hij ging, voegt Jan hieraan toe, ook nooit stemmen en voelde zich zwaar in zijn kruis getast omdat hij daar nooit een boete voor kreeg. Neen, niet uit anti-Belgicisme, hij was gewoon anti-álles. Hij was ook een grote opportunist, at graag van twee wallen. Toen Jan voor de SP opkwam, gaf zijn schoonvader hem een rode handdoek van die partij. Waar hij dié gehaald had?! Alle leden van de vereniging van de socialistische gepensioneerden van het dorp hadden er zo een gekregen, hé. Maar terzelfder tijd was hij in Kortrijk bij de Vlaams-nationalistische gepensioneerden.

Schizofrenie

In de intimiteit van het gezin waren ze de goeien, maar dat mocht niet naar buiten komen. En dat terwijl de kinderen altijd te horen kregen dat ze fier moesten zijn op wie ze waren. Mieke leed erg onder deze schizofrene toestand. Ze had weinig of geen houvast, geen ondubbelzinnige rolmodellen, kampte met identiteitsproblemen, bleef zoeken, vroeg aan haar ouders wie ze eigenlijk waren.

Dit alles vereenvoudigde er niet op toen Mieke, zoals haar zussen overigens, na het zesde studiejaar op kostschool werd gestuurd. Naar het vermaarde Heilig Graf Instituut te Turnhout, helemaal aan het andere eind van Vlaanderen. Dat moet haar ouders flink wat gekost hebben, ze moeten zich pijn gedaan hebben. Va vond dat ze goed Nederlands moesten leren. Maar, beseft ze nu, van even groot belang was, dat de roddel en achterklap in het dorp hun bespaard bleef. In de onmiddellijke naoorlogse periode was deze handelwijze in kringen van gewezen collaborateurs niet ongebruikelijk.

Voor Mieke was het een traumatische belevenis. In het begin werden ze uitgelachen en vernederd om futiliteiten. Aan de schandpaal genageld omwille van hun West-Vlaamse 'g' of foute tafelmanieren, zout pak je niet met de vingers maar met de punt van je mes! Eens te meer bleek 'haren thuis' op een of andere manier fout te zijn. Bijzonder ingewikkeld allemaal. Ook al omdat alles zogenaamd om haar bestwil gebeurde. Wat moeilijk te rijmen viel met haar negatieve ervaringen. Ze voelde zich schuldig, moést wel slecht zijn als ze al het goeds dat ze voor haar deden slecht vond. Later ging ze de kostschool toch hogelijk waarderen. Ze heeft er heel wat opgestoken, was blij uit een gezin te komen dat haar de kans geboden heeft weg te komen uit "den boerenbuiten, anders wist ik misschien nog niet dat mes en vork bestaan".

Ze twijfelt er nu niet aan dat de keuze van de school mee bepaald werd door de autoritaire ideologie van haar vader, discipline omwille van de discipline. De leerlingen van het Heilig Graf werden soms aangesproken met "jullie elitaire Vlaamse vrouwen". In oudleerlingenboekjes vond ze later zinnen terug als "elitaire Vlaamse vrouwen die met de moedermelk aan hun eigen kinderen het elitair Vlaamse moeten meegeven". Haar ouders keken op naar dat elitaire. Achteraf ontdekte Mieke dat de school een Vlaams-nationalistisch midden was, kinderen van mensen die tijdens de oorlog op een of andere manier verbrand waren, waren er oververtegenwoordigd.

Terwijl ze in het dorp met bijna niemand mochten omgaan, werd het contact met de kinderen van de kostschool sterk aangemoedigd. Hoe moest je daar nu wijs uit geraken als kind?! Maar over haar thuis stelde ze zich geen vragen, dat was het goede. Pas later, na haar huwelijk met Jan, groeide de verwarring over het verleden dat ze zo positief ervaren had maar nu niet bleek te kloppen.

Chaos

Ze heeft er jaren over gedaan om enige orde te brengen in de warboel. Haar verdere leven was en is een zoektocht naar identiteit, de hare en die van haar ouders. In 1972 voerde ze een gesprek met haar ouders, met als aanleiding de kostschool, ze had zich toen zo in de steek gelaten gevoeld. In het vuur van dit gesprek verweet ze hen voortdurende dubbelzinnigheid; de ene keer zwart, de andere keer wit, dat zat haar hoog. "Mijn ja is een ja en mijn neen is een neen", gooide ze hen toen in het gezicht. Ze wist gewoon niet meer wie ze waren. Later zag ze in dat dit vacuüm politiek ingevuld moest worden. Maar nog is alles niet duidelijk, verre van. Beetje bij beetje lichtten ooms en tantes een tipje van de sluier op.

Met de familie aan vaderskant had ze altijd minder contact. Met die van moederskant gaat ze van oudsher om alsof het broers en zussen zijn, terwijl Moeke herhaaldelijk waarschuwde voor de ooms en tantes en hen uit de weg ging. Het contact met haar eigen broers en zussen verloopt niet zo vlot. Ze heeft het gevoel dat ze er beter wegblijft, dat er altijd iets gezegd kan worden dat eigenlijk niet kán, niet mag gezegd worden. Miekes problemen met het verleden kennen ze niet uit eigen ervaring. Ze verstaan niet dat ze "dat allemaal zo meegemaakt heeft, dat ze daar zo is blijven bij stilstaan". Ze hebben er nog minder herinneringen aan dan zij. Jan oppert dat dat misschien te maken heeft met het feit dat zij de enige van de familie is die met iemand uit het dorp is getrouwd. Mieke meent dat haar zoeken naar verklaringen en haar later passioneel zoeken naar dit verleden, daar geen uitstaans mee hebben.

Va

Over de motivatie van Va verschillen de gezinsleden van mening. Zelf beweerde hij dat hij als eenentwintigjarige sterk aangetrokken werd door dat uniform en daarom eind 1932 bij het Verdinaso was gegaan. Miekes oudste broer wijt het aan domheid, aan dweperij. Voor haar klopt dit niet. Ware het jeugdige onbesuisdheid of kortzichtigheid geweest, dan had hij toch ruimschoots de tijd gekregen om dat in te zien zeker? Hij had toch op z'n stappen kunnen terugkeren? Maar hij heeft zijn keuze nooit in vraag gesteld. Het blijft onduidelijk waarom hij op 1 januari 1941 uit de beweging is gestapt. Joris Van Severen, zijn idool en leider, was toen al vele maanden dood (neergekogeld in Abbéville). Daarenboven bleef Va tot 1 juli dat jaar bij de Dietsche Militie, de militantenorde, zeg maar knokploeg. Om een of andere reden wou hij de stap naar het VNV niet zetten toen, onder druk van de bezetter, in mei 1941 Verdinaso, Rex-Vlaanderen en VNV werden versmolten tot de Eenheidsbeweging-VNV. Jan oppert dat hij misschien opgestapt is vóór het echt gevaarlijk werd, onder druk van zijn vrouw, tenslotte had hij toen al twee kinderen.

Mieke weet nog steeds niet wat haar vader precies gedaan of misdaan heeft gedurende de oorlog, ze weet alleen dat hij bij het Verdinaso was en daar trots op was. Mijn suggestieve vraag of hij wel iets misdaan heeft, valt in slechte aarde. Mieke maakt direct duidelijk dat ze hem nooit anders gekend heeft dan als een jodenhater. Als hij een vreemdeling zag, vertelde haar moeder eens, liepen de rillingen over zijn rug, "dat zit in al zijn vezels, dat is een echte racist". Naar buiten toe gedroeg hij zich verdraagzaam en democratisch (Jan lacht schamper), maar in de beslotenheid van het gezin was hij een onvervalste antidemocraat. Ook Jan en Miekes kinderen vroegen wel eens, "wie is opa nu eigenlijk, een grappenmaker of een racist?" Mieke herinnert zich één van zijn racistische grapjes. Op de vraag wat zijn kinderen allemaal deden, antwoordde hij onveranderlijk dat de oudste met een jood getrouwd was. Hij haalde er een foto van zijn oudste dochter in haar kloosterkleed bij. Bruid van Christus - getrouwd met een jood. Mieke moest erom lachen, Jan ergerde zich zwart.

Niet grijs. Zwart!

Mieke weet zeker dat haar ouders vóór de uitzending van De Nieuwe Orde met de nodige schrik hebben gezeten. Ze is er in elk geval van overtuigd dat haar ouders vreesden dat De Wilde iets zou zeggen dat niet gehoord mocht worden. De Wildes programma's waren in Miekes ouderlijk huis hét gespreksonderwerp. "Va was bij de goeien, hij was op tijd gestopt", klonk het steeds weer. Na iedere uitzending luidde het in de familiekring van: "heb je het gezien? Hij was alleen maar bij het Verdinaso". Miekes vader vond het al bij al een goede reeks. Het Verdinaso kwam er volgens hem beter uit dan de andere Nieuwe Ordebewegingen (geen wonder, zoals gezegd werd het Verdinaso in mei 1941 de facto opgedoekt). Misschien nog belangrijker was, dat "nu eindelijk ook een keer getoond werd dat ook het verzet niet goed was. Heb je dat gezien dat verzet? Dat waren ook slechterikken hé".

Door de reeks van De Wilde en door de gesprekken die ze er later over had met haar vader ging Mieke hem anders bekijken. De Nieuwe Orde-kopstukken die erin aan het woord kwamen spraken dezelfde taal als hij. Alles was dus toch niet opgehouden met het Verdinaso, haar ogen gingen open. Ze windt zich nóg op over al dat vergoelijkend geklap. Het moge dan waar zijn dat hij 'slechts' bij het Verdinaso was, niet tot het eind toe bij de zwarten bleef, maar ze heeft hem tot aan zijn dood als racist en antidemocraat meegemaakt. Niks grijs, zwart! Ze kon en kan het niet hebben dat dit verleden in grapjes wordt weggelachen.

Toch bevat ook zijn verleden kennelijk grijstinten. In de loop van het gesprek blijkt dat Miekes vader mensen heeft helpen onderduiken die opgeroepen waren voor verplichte tewerkstelling in Duitsland. Toch een vorm van verzet, verbaas ik me. Jan zou hem ook nooit Duitsgezind genoemd hebben, wel een fervent aanhanger van een autoritair systeem, volledig gewonnen voor de orde, tucht en discipline die de Nieuwe Orde beloofde. Veel blijft nog onopgehelderd, ze weten niet hoe Va tijdens de oorlog aan de kost is gekomen. Enkele weken geleden liet haar moeder vallen dat hij bij de textielcentrale (een Nieuwe Orde initiatief van de bezetter) heeft gewerkt. Ze zullen misschien nooit alles weten. Na het overlijden van Va heeft Moeke schoon schip gemaakt. Alles wat ze tijdens hun verkering aan elkaar geschreven hadden over zijn betrokkenheid bij de Nieuwe Orde werd vernietigd ook al had Mieke gevraagd om dat niet te doen. Ze wou niet dat hij ooit met de vinger gewezen zou worden. Voor Mieke heeft ze Va zijn verleden verbrand.

Begrijpen

Mieke beoordeelt haar vader streng. Het feit dat ze zich als volwassen vrouw bedrogen gevoeld moet hebben toen de zozeer door haar bewonderde man door anderen werd verguisd, ook door haar echtgenoot, zal daar wel niet vreemd aan geweest zijn. Met haar vader heeft ze nooit ernstig over zijn verleden kunnen spreken, ook na de uitzendingen niet. Alles speelde zich tussen haar en Jan af.

Veroordelen doet ze haar ouders zeker niet. Ze is veeleer nieuwsgierig naar hun ideeën en idealen toen, hoe ze ertoe gekomen zijn. Niet veroordelen maar begrijpen, begrijpen wat hen bewogen moet hebben. Diep in haar binnenste stemt het haar heel erg triest dat noch haar vader, noch haar moeder ooit toegegeven hebben dat ze zich vergist hebben. Dat, vindt ze, moet je als mens toch kunnen opbrengen. Na enig aandringen blijkt het nog dieper te zitten. In feite moeten ze niets toegeven, ze moeten zich niet verontschuldigen. Het allerergste is dat ze niet uitkomen voor wat ze gedaan hebben, desnoods fier zijn naar buiten toe! In zekere zin ontkennen ze zichzelf, hebben ze nog steeds geen ondubbelzinnige identiteit. Dát is het wat voor haar onaanvaardbaar is. Jan vindt dat vaders keuze fout was en dat ze dat onder ogen moeten zien. Mieke gelooft, koestert de stille hoop, dat haar ouders diep in zichzelf gevoeld hebben dat ze de verkeerde keuze hebben gemaakt. Dat leidt ze onder meer af uit hun schrik dat er iets zou uitlekken. Waren ze er zeker van goed gedaan te hebben, dan hadden ze dat nooit proberen te verbergen.

Moeke, begrijpt Mieke nu, heeft haar hele leven haar man beschermd. En ze schermt zich nog steeds tegen dat verleden af. Toen ze naar een rusthuis moest keerde ze het dorp waar alles zich afgespeeld heeft, voorgoed de rug toe en vestigde zich in de buurt van Jan en Mieke. Hoe groter de afstand tot het verleden, hoe liever. In het rusthuis heeft ze met slechts één andere bejaarde contact, "iemand die betrouwbaar is want haar man was ook in het Verdinaso". Jan herinnert eraan dat het home werd opgericht door een Verdinaso-vriend van haar vader. Als Mieke haar nu bezoekt en het netelige onderwerp ter sprake brengt, luidt het onveranderlijk dat "Va toch geen kaart had, geen lid was". Haar voor iedereen zo sterke moeder is eigenlijk ontzettend broos, bang voor elke confrontatie. Ze deed zich altijd groot voor, maar haar ongenaakbaarheid was pose. Met het ouder worden valt ze nu af en toe door de mand, laat ze zich echt kennen. Maar voor haar eigen gezin probeert ze alles nog altijd angstvallig verborgen te houden.

Openbaring

Volgens Jan begonnen Mieke en hij pas rond de tijd van De Nieuwe Orde (1982) gesprekken te voeren over oorlog, verzet en collaboratie. Mieke is het daar niet mee eens, de tweestrijd begon vroeger, eind jaren zeventig al. Ze herinnert Jan aan de stekelige opmerkingen die hij toen maakte. Over materiële dingen, maar die ideologisch beladen waren, gekocht bij mensen die hun burgerrechten kwijt waren. Jans opmerkingen raakten haar diep. Hij wond zich ook behoorlijk op over het feit dat haar vader en zus 't Pallieterke lazen. Jans felheid en kritieken herinnerden haar aan de zwarten-witten sfeer bij haar thuis. Ook hij onderscheidde slechts twee kampen, goed en slecht. Mede door zijn beroep, leraar Duits, was Jan toen al heel druk bezig met het oorlogsverleden. Die geschiedenis bracht hij voortdurend mee naar huis. En voor dat verleden was in Miekes leven nog geen plaats. Jans radicale standpunten zetten Mieke er uiteindelijk toe aan zelf over die periode te lezen.

Jan beaamt dat de oorlog pas onderwerp van gesprek werd nadat hij was gaan inzien wat de bezettingstijd allemaal betekend heeft, maar hij situeert dat toch begin jaren tachtig. Wél roerend eens zijn ze het over het feit dat wat ze daarrond samen beleefd hebben en nog beleven, mee veroorzaakt is, mogelijk gemaakt werd door de programma's van De Wilde. Eindelijk konden ze iets serener praten over wat hen almaar meer verdeeld had. Mieke is De Wilde oneindig dankbaar, hij heeft veel mogelijk gemaakt, ook tussen Jan en haar.

De programma's waren een openbaring. Nu konden ze de twee kampen beluisteren, begeleid door deskundig commentaar van een buitenstaander, iemand van buiten de familie. Iedere week zaten ze aan de beeldbuis gekluisterd, de telefoon werd niet opgenomen. Voor het eerst ervoer Mieke zichzelf, kon ze zich een eigen mening vormen over veel aspecten, een niet conflictuele mening. De spanningen, ergernis en verwijten tussen hen hadden voordien geen naam. Ze hadden geen achtergrond. Nu werd heel veel duidelijk en bespreekbaar, zij het niet zonder moeite. Rond de uitzending over het verzet (de wijze waarop het verzet belicht wordt in 'De tijd der vergelding') kregen ze echt ruzie. Voor Mieke had het verzet altijd bestaan uit brieven smokkelen, sabotage en dergelijke. Daar kon ze zich in terugvinden, waarschijnlijk zou ze daaraan mee gedaan hebben. Maar haar verzetsbeeld bleek langs geen kanten te kloppen met wat in De tijd der vergelding werd vertoond. Mensen doden, alleen omdat ze zwart waren, dat keurt ze absoluut af. Doden valt nooit goed te praten. Je treft ook onschuldigen, nee, doden is het laatste wat je doet. Jan wijst erop dat het toch maar om een facet van het verzet gaat. Hij vond in elk geval dat het verzet in bepaalde gevallen wel mocht doden. Beiden zijn op hun standpunt blijven staan.

De minder appetijtelijke kanten van het verzet die De Wilde liet zien, maakten voor Mieke duidelijk dat ál het slechte toch niet aan één kant zat. Ze meent dat de repressie zonder die vergeldingsacties heel wat serener zou verlopen zijn, misschien was het zelfs nooit zo ver gekomen. Jan is het daar niet mee eens en zit verveeld met de wijze waarop de kwalijke kant van het verzet wordt misbruikt. Hij kan het niet hebben dat mensen zich wit proberen te wassen door op fouten van anderen te wijzen.

Destijds hadden ze wel wat kritiek op de wijze waarop De Wilde mensen interviewde. En ze vonden ook dat er veel te weinig aandacht werd besteed aan de jodenhaat die bij vele Vlaamse Nieuwe Orde-aanhangers leefde. Nu, bij tweede visie van De tijd der vergelding, ergeren ze zich nogal aan zijn stijl, hij gooit telkens weer olie op het vuur. Jan en Mieke (en ondergetekende) vinden dat ze de reeks niet hadden mogen heruitzenden zonder forumgesprek. Daarin had een en ander toch verduidelijkt, genuanceerd en geactualiseerd kunnen worden.

Bliksemafleider

Radicaal zou Jan zichzelf niet noemen. Onverzettelijk misschien, maar dat is zo gegroeid. Hij kan er echt met zijn verstand niet bij dat ook maar één Vlaming gecollaboreerd heeft. Stel je voor, die Duitsers vallen voor de tweede keer in vijfentwintig jaar binnen, uit de Eerste Wereldoorlog wisten we toch al dat ze onbetrouwbaar en elitair waren. Dat Vlamingen desondanks hun zolen likten, zich bevuilden, nee daar kan hij niet bij. Zijn vader vertelde soms over een zwart geüniformeerde in het dorp, een soort gendarme, die het als zijn taak beschouwde smokkelaars te betrappen. Zag hij iemand met een zakje graan op zijn fiets, dan stak of schopte hij dat kapot. Met als argument dat dit voedsel bestemd was voor de (Duitse) soldaten die aan het front hun leven op het spel zetten. Je eigen volk den duvel aandoen, verraden voor een bagatel, dat kan er bij Jan niet in. In feite verstaat hij wel dat wraakgevoelens tegenover collaborateurs blijven doorwerken.

Maar dat kwam toch allemaal relatief laat, merkt Mieke op. Dat klopt, geeft Jan toe, het heeft alles vandoen met de ontmaskering van het nationaal-socialisme en het leren kennen van racisme, voor hem overigens synoniemen. Racisme, dat kon niet, onaanvaardbaar! Mieke voegt daar onmiddellijk aan toe dat zij door die ontdekking en radicale afwijzing de muur werd waartegen Jan elke keer weer aan botste. Letterlijk alles was toen aanleiding om erover te beginnen, bijvoorbeeld als op het nieuws in een of ander verband werd gezegd dat er 'repressiever' moest worden opgetreden. Jan wou haar voortdurend dingen doen zien, doen zeggen die ze nog niet zag, niet kon zeggen. Als een dier in de hoek gedreven, zo voelde ze zich meer dan eens. Het gevoel dat ze moest bekennen in het verkeerde kamp te zitten. Ze heeft zichzelf moeten dwingen vroeger toe te geven dan ze in feite kon. Het leek wel of ze kanker had. Beroepsmatig is ze met zieken bezig, maar nooit zet ze een stap vóór zij die gezet hebben, ze blijft geduldig bij of naast hen. Maar thuis moest ze altijd maar grote stappen zetten, ook al probeerde ze Jan aan het verstand te brengen dat ze dat nog niet kon.

In heel deze tweestrijd en dit verwerkingsproces speelde een derde persoon een bijzonder belangrijke rol. Iemand wiens vader zijn burgerrechten kwijt was, een extreem Vlaams gezind man, een Pallieterlezer. Met z'n drieën voerden ze vele, vaak hoogoplopende gesprekken. Alle onvermogen, onbegrip en agressie die zich normaliter op Miekes vader had gericht, werd zonder dat ze dat in de gaten hadden op die buitenstaander afgereageerd. Gelukkig maar, Mieke zou al die kritiek op haar vader niet gepikt hebben. Meer dan eens heeft ze tegen Jan gezegd dat "was X er niet geweest, ze nooit bij hem gebleven zou zijn". Jan weigert elk gesprek met die man, voor Mieke is de man die vele jaren als bliksemafleider heeft gediend nog altijd een vriend. Volgens Jan is het een onverbeterlijke negativist, iemand voor wie niets ooit waar is. Mieke beaamt dit en blijft zoeken naar zijn beweegredenen.                                                                                                                         

Met veel dank aan Mieke en Jan

 

Gepubliceerd in Telepro, oktober 1998