Van echte en valse overlevenden | Timothy Ryback - De overlevende

Wie tegenwoordig het herdenkingsoord in Dachau bezoekt (Gedenkstätte KZ Dachau), loopt kans aangeklampt te worden door de hoogbejaarde Martin Zaidenstadt. De man beweert dat hij al meer dan vijftig jaar iedere dag postvat voor het crematoriumgebouw. In werkelijkheid staat hij er sinds zowat vijf jaar. Aan al wie het horen wil, verkondigt hij dat er in Dachau massaal werd vergast. Geschiedkundigen en de leiding van de Gedenkstättedie het tegendeel beweren, liegen! Hij heeft met eigen ogen gezien hoe honderden de gaskamer werden binnengedreven, hun gegil toen het gas binnenstroomde galmt nog na in zijn oren. Geïnteresseerde bezoekers neemt hij bij de arm, trekt ze over de ketting die hen van het crematorium scheidt. Hij grijpt de slede beet waarmee de lijken in de oven werden geschoven, demonstreert hoe ze gekanteld werd om as en beenderresten te verwijderen. Gidsen die het wagen met hem van mening te verschillen, krijgen de wind van voren. Of zij soms in het kamp gezeten hebben? Wat weten zij er dan van!

Martin maakt diepe indruk op veel bezoekers. Hij laat zich fotograferen bij het beeld van de onbekende overlevende en deelt visitekaartjes uit, waarvoor hij graag een paar dollar ontvangt. Ga en vertel het de wereld, maant hij hen aan. Velen nemen dat ter harte en plaatsen vervormde brokstukken van zijn verhaal in krant, tijdschrift en op internet.

Timothy Ryback, een in Oostenrijk gevestigd Amerikaans journa­list, kwam zo sterk onder de indruk dat hij een boek aan Martin heeft gewijd, The Last Survivor. Deze manifest onjuiste titel werd in de Nederlandse vertaling afgezwakt tot 'De overlevende'. Ryback bezocht Dachau voor het eerst in 1992. Zijn hoofdredacteur wou wel eens "weten hoe mensen konden wonen in een plaats met zo'n zwaarbelaste naam". Ryback gaf naar eigen zeggen "een simpel antwoord", hij "veroordeelde de inwoners van Dachau als kleingeestig en vervuld van zelfmede­lijden, niet bereid morele verantwoordelijkheid te dragen voor de rol van hun stad in de holocaust".

Dachau en het kamp lieten hem niet meer los. In januari '96 ontmoette hij er Martin Zaidenstadt. Zonder veel nadenken slikte hij zijn verhaal. Op geen enkel moment vroeg hij zich af of Martin de gaskamer gezien kàn hebben. Waarschijnlijk beseft hij niet dat bijzonder weinig gevangenen die kans kregen. Het gebouw met crematoria en gaskamer lag namelijk buiten het kamp, op het terrein van de kamp-SS, en was boven­dien volledig omringd met bomen en struikgewas. Alleen gevan­genen die lijken van het kamp naar het crematorium brachten, zij die de lijken moesten verbranden en enkele gevangenen die in het gebouw klusjes deden, kwamen er.

Ryback noemt Martin iemand met een scherp verstand, maar uit zijn boek blijkt eerder het tegendeel. De man slaat wartaal uit en verkondigt de ene na de andere onwaarheid over de kampen. Hij doet er alles aan om aandacht te trekken en geniet er zichtbaar van. Dat ontgaat Ryback niet, maar hij blijft hem geloven, niemand kan voorwenden een overlevende te zijn. Hij begint maar een beetje te twijfelen als men hem wijst op het bestaan van schijnoverlevenden, "mensen die zoveel over de holocaust hebben gezien en gelezen, dat ze beginnen te denken dat ze zelf ook bij de slachtoffers horen". Gloria bijvoor­beeld, die tijdens een rondleiding in Auschwitz beweerde er als kind opgesloten gezeten te hebben. Haar verhaal klonk zo geloofwaardig, dat het geregistreerd werd voor het kampar­chief. Enkele weken later verontschuldigde ze zich schrifte­lijk, ze had alles ter plekke verzonnen, was pas na de oorlog geboren.

Voor sommigen is dat laatste overigens geen beletsel. Recent ontstond nogal wat opschudding toen een aantal na de Tweede Wereldoorlog geboren mensen beweerden dat ze in de kampen waren omgekomen; na de oorlog waren ze 'gewoon' gere­ncar­neerd. Enkelen onder hen vroegen subsidies aan bij joodse organisaties.

Ryback had ook weet mogen hebben van de geruchtmakende affaire rond Benjamin Wilkomirski, een Zwitser die als peuter in Majdanek en Auschwitz zou gezeten hebben. Zijn in 1995 in verscheidene talen gepubliceerde kampherinneringen (Brokstuk­ken, Bert Bakker) werden enthousiast onthaald en bekroond met een joodse prijs voor non-fictie. De man werd zelfs ingescha­keld om gewezen kampkinderen te helpen bij het reconstrueren van hun herinneringen. Ondertussen is komen vast te staan dat Wilkomirski, die eigenlijk Bruno Grosjean heet, zijn kampver­leden stukje bij beetje bij mekaar gefantaseerd heeft in een therapeutische situatie. Veel van zijn informatie komt uit boeken en films. Holocaustontkenners waren er als de kippen bij om munt te slaan uit zijn ontmaskering.

Langzamerhand begon het Ryback toch te dagen dat Martin een en ander uit boeken en films kan hebben, en dat niet altijd onderscheidt van zijn eigen ervaringen. Ryback besloot toch iets na te trekken. In het archief van KZ-Dachau vond hij geen spoor terug van Martin. Inge Kollwitz, een assistente van directrice Barbara Distel, begreep er niets van. Distel zelf verklaarde volgens Ryback dat "ze echt niet in staat zijn Martin Zaidenstadt te vinden in de registers ... en ook niet van plan zijn nu te gaan zoeken". Hij zwichtte "voor Distels instinct dat Martin inderdaad een overlevende van Dachau is". De feiten zijn volgens hem ook niet van belang. Martin zal de rest van zijn leven doorbrengen voor de deur van de gaskamer; wie hij vroeger was of gedaan heeft doet er niet toe, hij "is de feiten van de geschiedenis voorbij". Distel sloot zich daarbij aan: "Martin zegt dat hij een overlevende uit het kamp is. Als hij denkt dat hij dat is, en ik beschik niet over de gegevens om te bewijzen dat hij het niet is, dan moet ik accepteren dat hij het is. Bovendien, wat maakt dit op zijn leeftijd nog uit?"

Dat Distel dit zou gezegd hebben, leek me bijzonder onwaar­schijnlijk. Zij wéét dat holocaustontkenners garen spinnen bij dit soort verhalen. In de jaren vijftig en zestig was er al eens een hetze rond de gaskamer van Dachau. Goed bedoelende overlevenden, journalisten en enkele historici hielden vol dat er op vrij grote schaal in was vergast. In nogal wat boeken uit die tijd staat een foto van de gaskamerdeur met een Ameri­kaanse soldaat ernaast. Op de deur een doodshoofd met knoken en daaronder: "Gaszeit: Zu...  Auf..." (de uren werden met krijt ingevuld), "Vorsicht! Gas! Lebensgefahr! Nicht öffnen". In werkelijkheid gaat het om de deur van een van de ontlui­zingskamers voor kleding.

Holocaustontkenners toonden aan dat de gaskamer van Dachau waarschijnlijk niet gebruikt werd, en extrapoleerden vervol­gens de "gaskamerzwendel van Dachau" tot de hele genocide. Volgens sommigen hadden de Amerikaanse bevrijders gevangen genomen SS'ers gedwongen om de gaskamer en de crematoria te bouwen, kwestie van de Duitsers te diskrediteren. Deze leugen werd weerlegd aan de hand van filmbeelden die een Amerikaans journalist kort na de bevrijding had gemaakt. Daarop zijn enkele vooraanstaande Dachauers te zien die door de Amerikanen werden gedwongen om het kamp, de crematoria en de gaskamer met eigen ogen te aanschouwen.

De discussie over de gaskamer van Dachau (en over een aantal verzonnen gaskamers) escaleerde, ook al omdat bij de felle repliek op de ontkenners vaak onjuiste informatie werd ge­bruikt. In augustus 1960 maakte Martin Broszat, een gerenom­meerd Duits historicus, in een krantenbericht duidelijk dat er in Buchenwald of Bergen-Belsen geen gaskamer was, dat die in Dachau nooit heeft gefunctioneerd, en dat de massamoord op de joden in uitroeiingskampen in Polen werd voltrokken; op het grondgebied van het oude Duitse Rijk werd niet massaal ver­gast. Negationisten verdraaiden dit direct tot een 'bekente­nis' dat er nergens massaal werd vergast.

Niks over dit alles bij Ryback. Hij twijfelt wel aan de ge­loofwaardigheid van Martin, noemt hem nu en dan een vermeende overlevende, maar dat van die gaskamer blijft hij slikken. Hij heeft het zowaar over "de eerste massavernietigingsinstallatie van Europa". Onduidelijk blijft waarom Ryback meer geloof schenkt aan zijn verwarde getuige dan aan de getuigenis van de kapo van het crematorium die altijd heeft volgehouden dat de gaskamer nooit gebruikt werd.

Ryback had een paar geloofwaardiger getuigen kunnen vinden. Dr. Frantisek Blaha bijvoorbeeld. Deze Tsjechische gevangene werd in Dachau gedwongen mee te werken aan de verschrikkelijke medische experimenten. Op verscheidene naoorlogse processen getuigde hij dat hij in 1944 op bevel van SS-arts Sigmund Rascher, die de leiding had over de experimenten, de lijken van een tiental vergasten heeft moeten schouwen.

Direct na de oorlog heeft ook een vooraanstaande Belgische overlevende, Arthur Haulot, getuigd over vergassingen in Dachau. Haulot werkte in hetRevier, de ziekenboeg, en zag daar dertien gek geworden gevangenen afvoeren. Niemand heeft ze teruggezien, ook al verlieten ze het kamp zeker niet. De kapo belast met het toezicht op de ontluizing (in de bij de gaskamer gelegen desinfecteerkamers) verzekerde Haulot dat ze vergast werden.

Dat historici niet kunnen verklaren waarom de gaskamer in Dachau nooit in gebruik genomen werd, is een zwak punt. Oud-gevangenen beweren dat ze de bouw hebben gesaboteerd. Dat zal wel, maar de gaskamer was eind '43 of begin '44 wel voltooid. Het staat zo goed als vast dat Rascher er enkele experimentele vergassingen heeft laten uitvoeren. Het bordje in de gaskamer waarop in vele talen wordt meegedeeld dat ze nooit gewerkt heeft - kwestie van het gras van voor de voeten van de negati­onisten weg te maaien, zou beter vervangen worden door de volgende mededeling: "in deze gaskamer werd niet massaal vergast maar er werden waarschijnlijk wel enkele tientallen gevangenen in vermoord".

Na lectuur van De overlevende twijfelde ik toch serieus of Martin Zaidenstadt ooit in ­Dachau opgesloten zat. Ryback haalt niet één feit aan dat dat waarschijnlijk maakt. Integendeel, ook de namen van medegevangenen die Martin zich herinnert staan niet in de kamparchieven. Ik stak mijn licht op bij Barbara Distel, die ik leerde kennen toen ik voor onderzoek in Dachau was. Ze zei me geschokt te zijn door wat ­Ryback haar in de mond legt. Nooit of te nimmer heeft ze gezegd dat het geen rol speelt of Martin in het kamp heeft gezeten of niet. Ze heeft een paar keer met Ryback gesproken, maar hij heeft altijd beweerd dat zijn boek over de relatie tussen de stad en de Gedenkstätte zou gaan. Met Martin hebben ze in het herden­kingsoord al enkele jaren problemen. Zijn campagne tegen de zogenaamde 'leugen van de gaskamer' valt niet in goede aarde. Leerkrachten die klassen rondleiden hebben om maatregelen gevraagd. Maar Distel meent dat er ruimte moet blijven voor mensen als Martin.

Van ene Inge Kollwitz heeft ze nooit gehoord, laat staan dat ze een assistente van die naam zou gehad hebben. Mogelijk hebben ze Martin niet van bij het begin teruggevonden in het kamparchief, maar ondertussen is dat al lang gebeurd. Hij werd op 26 februari 1943 in KZ-Dachau geïnterneerd als de Poolse politieke gevangene Modest Saidetta. Zijn joodse identiteit had hij gelukkig verborgen kunnen houden.

Achterin zijn boek beweert Ryback dat hij aanvankelijk niet wist of hij de Dachauers moest veroordelen of het voor ze moest opnemen. Tot iemand hem erop wees dat dit arrogant was, wie dacht hij wel te zijn? Daarom besloot hij de Dachauers hun verhaal te laten doen en het oordelen aan de lezer over te laten. Was dat maar waar! Ryback veroordeelt bijna voortdu­rend. Genuanceerd denken komt er niet aan te pas. Wat dacht u van de stelling dat de meer dan 30.000 doden van KZ Dachau neerkomen op "één vernietigd leven voor iedere man, vrouw en kind in het Dachau van vandaag"? Ryback is ervan overtuigd dat "kinderen de schuld van hun ouders erven". Alleen voor- en achterin zijn boekje oppert hij dat we de Dachauers moeten vergeven. Als zelfs Martin Zaidenstadt dat kan, wie zijn wij om het niet te doen?

Ryback begrijpt niet dat iemand in Dachau wonen kan. Dachauers gedragen zich het grootste deel van de tijd wel als bewoners van om het even welke stad, maar op hun geboortebewijzen, paspoorten, elektriciteits- en gasrekeningen (sic!) prijkt wel Dachau. Hij wil de Dachauers doen inzien dat ze verantwoorde­lijkheid dragen. Dachau was "het epicentrum van Teutoons geweld en wreedheid van deze eeuw". De stad zou ook prat gegaan zijn op "het eerste 'concentratiekamp', de eerste 'crematoriumoven', de eerste 'gaskamer', de eerste medische experimenten met menselijke wezens". Behalve dat KZ-Dachau inderdaad het eerste officiële staatsconcentratiekamp was, is dit klinkklare onzin. Vergeleken met de sterftecijfers van de uitroeiingskampen bijvoorbeeld, meer dan 95%, liggen de ver­schrikkelijke sterftecijfers van Dachau beduidend lager, om en bij de 25%.

Wel waar is dat sommige Dachauers niet gediend zijn met de vele aandacht voor het voormalige kamp. Zeker in de eerste naoorlogse jaren nam dat soms extreme vormen aan. Wegwijzers naar het kamp werden verwijderd en men probeerde bezoek aan het crematorium te verbieden. Velen vroegen zich af waarom twaalf jaar gruweldaden twaalfhonderd jaar cultuur en geschie­denis van de stad teniet zouden moeten doen. Waarom verloor men uit het oog dat in Dachau maar half zoveel mensen op Hitler hadden gestemd als in de rest van Beieren en Duitsland?

Ryback kent geen mededogen, volgens hem hebben veel Dachauers zich een alibi gefabriceerd om hun schuld af te wentelen. Het Juden-Alibibijvoorbeeld: mensen die jarenlang onderdak hebben verleend aan een ondergedoken jood, of joden stiekem voedsel toegestopt hebben. Wat is daar verdorie mis mee? Ryback heeft ook moeite met de bakker die het kamp van brood voorzag, ook al speelde die de gevangenen extraatjes toe. De gevangenen moesten toch eten zeker!

Ryback rept met geen woord over de vele Duitsers, ook jonge­ren, die de Duitse schuld proberen te delgen. Neem Zum Beis­piel Dachau. Deze in 1980 door een handvol Dachauers en enkele omwonenden opgerichte studiegroep, doet er alles aan opdat de twaalf jaar concentratiekamp niet in vergetelheid raken.

Het boek bestaat uit aan mekaar geregen journalistieke stuk­ken. Goed geschreven, maar oppervlakkig en vol onjuistheden over kampen en jodenuitroeiing. Crematoria en gaskamers worden met elkaar verward. Ryback heeft het over "gasovens" en "kin­deren die in de ovens van het kamp werden vergast". Dit soort zaken tref je vaak aan bij goedbedoelende Amerikanen. Nazi's, Duitsers, concentratiekampen en uitroeiingskampen: allemaal één pot nat. Holocaust, holocaust en nog eens holocaust! Zo ook onze auteur. Hij heeft het zo druk met holocaust en holo­caustoverlevenden dat de niet-joodse gevangenen en slachtof­fers van KZ-Dachau (meer dan 70% van het totaal) in het decor verdwijnen.

Ook op andere terreinen is hij slordig. Kritiekloos haalt hij zijn moeder aan die zei dat het enthousiasme van zijn grootva­der voor Hitler niet verwonderlijk was, veel vooraanstaande personen bewonderden Der Führertoch, "en het tijdschrift Time had hem uitgeroepen tot man van het jaar". Kennelijk weet Ryback niet dat man van het jaar wordt, "hij of zij die in het voorafgaande jaar het meest de gebeurtenissen heeft beïnvloed, for better or for worse". Hitler was de man van 1938 (het jaar daarop volgde Stalin hem op). Time laat er in zijn motivatie geen twijfel over bestaan dat Hitler werd verkozen omdat hij de wereld ten kwade had beïnvloed. Deze overigens zeer lezens­waardige motivatie eindigt met de markante voorspelling dat Hitler "er wel eens zou kunnen voor zorgen dat 1939 een onver­getelijk jaar zou worden".

Ryback, Timothy - De overlevende. Op zoek naar Martin Zaidenstadt, Amsterdam/Antwerpen, Contact

Gepubliceerd in De Morgen, 8 december 1999 onder de titel 'Ga en vertel het aan de wereld'.