Vae victis!
In Neurenberg, de stad van de grote nazi-bijeenkomsten en de racistische wetten, zetelde van 14 november 1945 tot 1 oktober 1946 het Internationaal Militair Tribunaal. Dat sprak recht over tweeëntwintig politieke, militaire en economische leiders van nazi-Duitsland (ze waren niet allen nazi's, lid van de nationaal-socialistische partij). Voor het eerst in de geschiedenis werd een land ter verantwoording geroepen voor wat het zijn burgers had aangedaan, zonder dat rekening werd gehouden met de rechtsregels van dat land.
De ongetwijfeld belangrijkste bijdrage tot het internationaal recht was de definiëring en bestraffing van 'misdaden tegen de menselijkheid', ook al werd die door het militair tribunaal vastgekoppeld aan de oorlogsvoering, waardoor misdaden gepleegd vóór 1 september 1939 onbesproken bleven. Het soevereiniteitsprincipe - geen inmenging in andermans interne aangelegenheden - werd in eer gehouden; de overwinnaars wilden hùn discriminerende behandeling van bepaalde staatsburgers (zwarten in de VS, dissidenten in de Sovjet-Unie) niet aan banden gelegd zien. Ook onbesproken bleven geallieerde overtredingen van de oorlogsregels die op nazi-Duitsland werden toegepast. Geen woord over de Russische slachting van Poolse officieren in Katyn, noch over de moorddadige geallieerde bombardementen op burgerdoelwitten zoals Dresden.
Goed dat er recht gesproken werd, goed dat er nieuwe rechtsregels geformuleerd werden, maar het tribunaal was alleen in naam internationaal, in werkelijkheid waren het de overwinnaars die de overwonnenen veroordeelden.
Over dit alles werd al heel wat gepubliceerd. Alleen de periode tussen de arrestatie van de verdachten en het proces, de tijdspanne waarin de aanklacht concrete vorm aannam, bleef onderbestudeerd. Die lacune is nu aangevuld door Richard Overy, een Brits hoogleraar eigentijdse geschiedenis.
Het eerste deel van 'De verhoren' schetst en analyseert de wordingsgeschiedenis van het proces en de aanklachten. Het is een belangwekkende geschiedkundige bijdrage die nieuw licht werpt op de geboorte van de internationale rechtspraak. Het tweede deel, een beperkte selectie uit de verhoren, is minder interessant. Volgens Overy gaat het om uniek 'mondeling bewijsmateriaal', getuigenissen 'van een complete leidende klasse van een land, slechts weken na haar val'. Daar valt heel wat op af te dingen. Zoals Overy zelf opmerkt, waren veel kopstukken van de 'Hitler-bende' (zoals Churchill ze noemde) aan de geallieerden ontkomen. Gevlucht of ondergedoken, de hand aan zichzelf geslagen, ontsnapt aan de aandacht omdat de geallieerden geen weet hadden van hun rol in het nazi-regime. Zoals Heinrich Müller, hoofd van de Gestapo, en Adolf Eichmann, organisator van de deportaties van joden en zigeuners.
Daarenboven moeten de 'getuigenissen' met de nodige omzichtigheid benaderd worden. De verdachten werden immers ondervraagd in functie van hun proces, hun verklaringen zijn grotendeels pro domo. Komt daar nog bij dat de verhoren op een drafje afgenomen werden door ondervragers die de Duitse taal niet machtig waren.
Consensus
De geallieerden wisten bijzonder weinig af van de interne werking van het Derde Rijk en waren het ook niet eens over de behandeling van de Duitse oorlogsmisdadigers. Een proces lag niet meteen voor de hand. Zolang Hitler nog in leven was, vreesden ze dat hij de show zou stelen. En om nieuwe misdaden te bestraffen waren nieuwe wetten nodig, maar rechtspreken op basis van achteraf geformuleerde wetten is meer dan discutabel.
Daarom pleitten Winston Churchill en anderen voor summiere executie van 50 tot 100 nazi-partijleiders; ministers, leiddinggevende militairen en vooraanstaande zakenlui. De VS en de Sovjet-Unie waren tegen zo'n 'legale' lynchpartij, wilden een regulier proces (de Russen een showproces met vooraf vastliggende schuld en boete). De knoop werd pas in augustus 1945 doorgehakt. Een internationaal militair tribunaal moest de gruwelen van het nazi-regime aan de wereld tonen en bijdragen tot de 'morele rehabilitatie van het Duitse volk'.
Voor het zover was moesten de geallieerden nog heel wat leren. Van de gearresteerde Duitse kopstukken werd verwacht dat ze duidelijk zouden maken hoe het mogelijk was dat Hitler het hele Duitse volk tot blinde gehoorzaamheid had gebracht en tot aan de afgrond had gevoerd. Want daar ging men vanuit, veel, zoniet alles lag aan Hitler. De meeste verdachten speelden daar gretig op in en probeerden zoveel mogelijk verantwoordelijkheid en schuld af te wentelen. Albert Speer drukte het als volgt uit: 'de mogelijkheid tot herhaling van het absolute bewind van één man die omringd is door zwakkelingen, moet voor altijd voorkomen worden'.
Chaos
De geallieerden hadden geen gemeenschappelijke lijst van oorlogsmisdadigers (in maart 1945 viel het de Russen op dat Hitler op geen enkele lijst stond!). Ze waren het niet eens over de aanklachten en hadden niet goed nagedacht over het verzamelen van bewijsmateriaal. Men was er de hele tijd vanuit gegaan dat de 'nazi's' schuldig waren en sowieso terechtgesteld zouden worden (lang voor het proces begon discussieerden ze over wat te doen met de stoffelijke overschotten). Maar voor een formeel proces is de mogelijkheid van onschuld natuurlijk essentieel. Daartegenover stond de voor velen ondraaglijke gedachte dat één of meerdere Duitse oorlogsmisdadigers vrijgesproken zou worden, het Amerikaanse blad Fortune noemde dat in november 1945 'de grootste misdaad van de eeuw'.
De Amerikanen wilden de aanklacht op het begrip 'algemene samenzwering' baseren, een nazi-complot om Europa en de wereld te overheersen. De Britten en Russen voelden daar aanvankelijk niets voor. Even overwogen de Amerikanen om het proces dan maar in hun eentje op te starten. Uiteindelijk werden de geallieerden het toch eens, maar toen bleef er weinig tijd over voor de voorbereiding van het proces. Het moest snel gaan, liever een 'goede zaak die vroeg klaar is voor het proces' dan een 'perfecte zaak die ernstig vertraagd is'.
Op de definitieve lijst van oorlogsmisdadigers, die op 29 augustus bekend gemaakt werd, stonden verscheidene compromisfiguren. De afwezige kopstukken waren vervangen door 'mindere goden': veldmaarschalk Wilhelm Keitel voor Hitler, Ernst Kaltenbrunner voor Heinrich Himmler en het terreurapparaat, Hans Fritzsche voor Goebbels en de propagandamachine. Onder politieke druk waren er ook personen toegevoegd waartegen geen sterke zaak bestond. Rudolf Hess bijvoorbeeld, Hitlers plaatsvervanger tot hij in mei 1941 naar Schotland vloog, waarschijnlijk om op eigen houtje met de Britten over vrede te onderhandelen. Hess, die de rest van de oorlog in Britse gevangenschap doorbracht, was een politiek lichtgewicht en was natuurlijk ook niet verantwoordelijk voor misdaden gepleegd na mei 1941. Maar hij wérd veroordeeld en zat tot zijn dood (1987) in de Spandau-gevangenis in Berlijn.
De samenzweringstheorie die de aanklacht en het proces beheerste, was zelfs in 1945 niet geloofwaardig. Ze was verworpen door vooraanstaande juristen, onder meer omdat de misdaad achteraf gedefinieerd werd. Het internationaal recht erkende noch het fenomeen samenzwering, noch het begrip aanvalsoorlog (overigens was ook de Sovjet-Unie Polen binnengevallen).
Op 15 augustus begon een team van acht ondervragers met de verhoren. Ze hadden maar een paar weken om mondelinge bewijzen te verzamelen. Er zat weinig systeem in de ondervragingen. De meeste vragen hadden weinig te maken met de aanklachten en gingen over oorlogseconomie, wetenschappelijk onderzoek en de structuur van de nazi-staat. Speer bijvoorbeeld, schreef op verzoek van zijn ondervragers een beoordeling van 'het karakter van Adolf Hitler' en analyseerde de Duitse oorlogseconomie. De geallieerde bombardementen hadden, schreef hij, weinig effect gehad op de Duitse oorlogsinspanning. Men had zich niet moeten concentreren op de bewapeningsindustrie maar op de toeleveringsbedrijven en het transportnetwerk. Naar eigen zeggen werkte Speer mee met de geallieerden om te voorkomen dat ze tegen Japan dezelfde fouten zouden maken en hoopte natuurlijk de overwinnaars aan zich te verplichten.
Jodenmoord
Overy ruimt veel plaats in voor wat hij de onveranderlijk de holocaust noemt (hoe ingeburgerd ook, 'holocaust' is een religieuze, geen geschiedkundige term). Die beklemtoning heeft meer van doen met hedendaagse bekommernissen en interesses dan met de historische werkelijkheid. De specificiteit van de jodenmoord werd op het Neurenbergproces maar ten dele erkend. Het joodse slachtofferschap kreeg geen prominente plaats (zigeuners kwamen al helemaal niet ter sprake) en joodse slachtoffers werden in de eerste plaats als geallieerde burgers gedefinieerd.
Overy's inleiding bij verhoren en getuigenissen over de judeocide is niet altijd even betrouwbaar. Hij maakt onvoldoende onderscheid tussen concentratie- en uitroeiingskampen, gelooft getuigen op hun woord als hem dat uitkomt, neemt ten onrechte aan dat er in Dachau een gaskamer gefunctioneerd heeft en dat alle Nacht-und-Nebel gevangenen in dat kamp vermoord zijn. Hij spelt al eens de naam van een kamp verkeerd (Studthof i.p.v. Natzweiler-Stutthof), duidt het 'kamp T' niet (Treblinka) en overschat het aantal slachtoffers van Maly Trostinets.
Leren uit geschiedenis
In het wat langdradige tweede deel zitten enkele interessante documenten, zoals een boeiend interview met Franz von Papen, gewezen rijkskanselier en vice-kanselier van Hitler. Hij werkte bereidwillig mee met de geallieerden omdat ze hem verzekerd hadden dat hij niet als oorlogsmisdadiger aangeklaagd zou worden. Later veranderden ze van mening en klaagden hem aan omdat hij het pad had geëffend voor Hitlers machtsovername. Von Papens getuigenis omvat lessen voor het heden: 'er was geen andere oplossing (...) In ons parlementair systeem is het gebruikelijk om een partij die elke dag groeit op te nemen, maar is het ongebruikeliljk om die partij buiten te sluiten, dus waarom zouden we het niet proberen? Ik bedoel, zoals ik u al zei, er stonden volgens ons goede punten in Hitlers programma en de mensen die bij zijn partij hoorden, kwamen uit alle delen van de samenleving, niet alleen uit de slechte'.
Een van de merkwaardigste documenten is het testament, 'Aan mijn Duitse volk', van Robert Ley, hoofd van het Deutsche Arbeitsfront en een vulgair antisemiet. Hij legde 'zijn moedige bekentenis' af om het Duitse volk te redden. Nu de 'verafschuwde jood het pleit gewonnen heeft' moet hij met 'open hart' tegemoet getreden worden. De triomferende 'joden' mogen niet te wraaklustig zijn, dat zou alleen maar het antisemitisme voeden. Ze moeten 'vriendschap sluiten met Duitsland en Duitsland moet vrienschap sluiten met de jood (...) De mensheid moet de ontketende hartstochen beheersen, anders gaat de wereld eraan ten gronde. (...) Uitgesproken antisemieten moeten de pioniers zijn voor dit nieuwe idee'. Je moet antisemiet geweest zijn om 'de volgende fase van inzicht te bereiken'. Het Duitse volk moet 'de moed opbrengen om de jood uit te nodigen zich onder hen te vestigen'. Want het 'zionisme in zijn huidige vorm zal nooit tot het doel leiden, de joden moeten een thuis vinden, Duitsland is rijp om hun dit thuis te bieden, binnen zijn grenzen'. In een aparte brief, 'Bekentenissen van een antisemiet', nam Ley het proces op de korrel om zich dan, kort voor de openingszitting, van het leven te benemen.