Wetenschap, een sisyfusarbeid | Serendipiteit

Drie wijze prinsen van Serendip, een koninkrijk dat zich volgens de legende uitstrekte van Afghanistan tot de oceaan, kwamen op hun rondreis om wereldse ervaring op te doen, een man tegen die zijn kameel kwijt is. Zonder aarzelen wezen ze hem waar hij het dier vinden kan. Om de man te overtuigen somden ze onmiskenbare kenmerken van het beest op: blind aan één oog, verlamd aan één poot, enzovoort. Niet dat de prinsen de kameel gezien hadden, maar schrander als ze zijn, hadden ze alles afgeleid uit sporen onderweg. De kameel moet blind zijn aan één oog want het gras aan de ene kant van de weg was volledig afgegraasd, terwijl het aan de andere kant weelderig doorgroeide. Een slepende hoefafdruk wees op een verlamde poot.

Serendip of Sarandib is de oude Perzische benaming voor Sri Lanka, Ceylon of Silan. De berg van Sarandib, gekend als Adams Piek, was een baken voor zeevaarders. Volgens een Perzische legende kwam Adam na zijn verbanning uit het paradijs op deze rots terecht en hij zou in het rotsgesteente een voetafdruk achtergelaten hebben.

Telmo Pievani, een befaamd Italiaans evolutiebioloog en wetenschapsfilosoof, reconstrueert in Serendipity. The unexpected in science de eeuwenoude geschiedenis van serendipiteit en toont aan dat deze vorm van toeval een belangrijke rol speelt in wetenschappelijk onderzoek.

 

Wereldwijd

Het verhaal over de drie wijze prinsen werd sinds mensenheugenis mondeling overgeleverd. Er zijn wereldwijd sporen van teruggevonden, tot in de Talmud, Sinbad (of Sindbad) de zeeman en de 13de eeuwse Deense legende over Hamlet. In India gaat het om een verloren olifant, in Arabische landen een paard, nog elders een muilezel.

De eerste geschreven bron is te vinden in De acht verhalen van het Paradijs(1301), het meesterwerk van Amir Khusrau, de grootste auteur van de Perzische cultuur. Midden 16de eeuw herschreef Christoforo Armeno, een vluchteling in Venetië (Turken en Perzen vochten toen om Armenië), het als The three princes of Serendip.

Armeno’s novelle sprak velen aan. Eind 16de eeuw werd ze vertaald in het Duits, begin 18de in het Frans en in 1722 in het Engels (The Travels and Adventures of three Princes of Serendip), later volgden Deens en Nederlands. Het boek wordt nog steeds herdrukt en verscheen in 2018 als Engels kinderboek.

                   Nederlandse vertaling, 1557 (Wikisource)

 

In de 18de eeuw waren de Engelse en Franse intelligentsia in de ban van de Oriënt. Het erotische Duizend-en-een-nacht werd vertaald. Montesquieu’s Lettres Persanes werd anoniem gepubliceerd (1721).

Ook Voltaire moet het prinsenverhaal gelezen hebben, getuige Zadig ou la Destinée (1747). De wijze, rijke en genereuze Zadig hoopt gelukkig te worden, maar in Voltaires wereld is geen plaats voor rechtvaardigen. Zadig wordt geconfronteerd met onrecht, waanzinnige vooroordelen, onbetrouwbare mensen en wispelturige dames. Als meester in observatie en interpretatie bewijst hij op een gegeven moment ook diensten aan de koning van Serendip.

 

Misinterpretatie

Begin 1754 muntte Horace Walpole, een Engels aristocraat, schrijver en verzamelaar van prullaria, het begrip serendipiteit zeer terloops in een brief aan een vriend. Omdat hij toch ‘niets beters te vertellen had’ verwees hij daarbij naar het ‘dwaze sprookje’ van de drie prinsen van Serendip. Walpole omschreef ‘serendipiteit’ op eigenzinnige wijze, namelijk als door ‘toevallige wijsheid’ iets ontdekken wat je niet kende en dus ook niet zocht. Anders dan de prinsen die door schranderheid en vindingrijkheid iets bekends op het spoor komen, benadrukt Walpole de niet-voorbedachte, toevallige natuur van ongekende ontdekkingen. Walpole heeft serendipity nooit meer in geschriften gebruikt. Het begrip bleef begraven in die ene brief in zijn in 1833 gepubliceerde correspondentie. Serendipiteit moest op een ander toeval wachten.

 

Vruchtbare grond

Nogal wat wetenschappers beseften toen al dat gelukkig toeval een belangrijke rol speelt bij nogal wat ontdekkingen. Michel de Montaigne (16de eeuw) schreef het succes van geneeskunde vooral toe aan geluk. Ook Robert Hooke (17de eeuw), ontdekker van de cel, en Joseph Priestley (18de eeuw), die onder meer zuurstof ontdekte, benadrukten de centrale rol van toeval. Midden 19de eeuw maakte Louis Pasteur duidelijk dat geluk alleen diegenen bevoordeelt die door kennis voorbereid zijn én flexibel genoeg om wat ermee in tegenspraak lijkt toch te onderzoeken. Claude Bernard, grondlegger van de fysiologie en de experimentele geneeskunde, beaamde dit. Het werd een slogan: in de wetenschap bevoordeelt geluk de voorbereide geest. Toevallige observaties bestaan, maar het zijn als zaden die alleen kiemen in vruchtbare grond.

Stil blijven staan bij wat tegen je kennis indruist, is niet meteen iets waar mensen toe geneigd zijn. Integendeel: zijn vaststaande feiten in tegenspraak met onze kennis, dan is dat des te erger voor de feiten. Ingebakken ideeën zijn de grootste hinderpaal voor de experimentele methode.

Eind 19de eeuw dook het begrip serendipiteit toevallig – op ‘serendipische’ wijze – weer op toen Notes and Queries (een Brits tijdschrift voor nieuwsgierige mensen, vol trivialiteiten) het verhaal van de prinsen onjuist weergaf. Een bibliofiele lezer zette dit recht, verwees naar Walpole en nam diens onjuiste interpretatie over.

Stilaan begonnen steeds meer auteurs het begrip te gebruiken en in 1913 werd serendipity opgenomen in de eerste Oxford English Dictionary als ‘de faculteit [het vermogen] om per toeval gelukkige en onverwachte ontdekkingen te doen’.

In de jaren 1950 brak het begrip door in wetenschappelijke middens, vooral in de geneeskunde en farmaceutica. In 1949 al beschreef Alexander Fleming de kronkelige en toevallige wijze waarop hij penicilline had ontdekt en noemde dat serendipiteit.

 

Het onverwachte verwachten

De Amerikaanse socioloog Robert K. Merton, die per toeval in de Oxford English Dictionary bij ‘serendipity’ uitkwam, schreef in de jaren 1950 samen met Elinor Barber The Travels and Adventures of Serendipity.Van sterke serendipiteit is sprake bij een ontdekking per toeval of wijsheid van waardevolle resultaten terwijl men iets anders zocht. De ontdekking moet bovendien dwars staan op theorieën die bij het begin van het onderzoek niet in vraag werden gesteld en nuttige onderzoeksvragen opleveren die tot een echt relevante ontdekking leiden.