Schrijven als verzet | Renata Laqueur
Een van de zeldzame studies waarin dit wel gebeurde is het doctoraal proefschrift van Renata Laqueur, een Nederlandse jodin die Bergen-Belsen heeft overleefd. Haar eigen dagboek, bijgehouden van maart tot kerstmis 1944, is een van de aangrijpende hoogtepunten uit de kampliteratuur (Dagboek uit Bergen-Belsen, Querido, 1965 in 1979 herdrukt in de Salamander reeks).
In haar proefschrift, dat ze in 1971 aan de universiteit van New York verdedigde, situeert Laqueur de kampdagboeken in het genre en duidt verschillen en overeenkomsten met achteraf geschreven ooggetuigenverslagen. Ze besteedde als eerste onderzoeker aandacht aan de literaire vorm van de dagboeken. Het feit dat ze zelf de hel had meegemaakt zal hier wel niet vreemd aan zijn; ze kende de inhoud van de dagboeken als het ware vooraf en werd er blijkbaar niet meer door geabsorbeerd, kón aandacht besteden aan de vormt.
Ze analyseert de egodocumenten naar thema en houdt daarbij tot op bepaalde hoogte rekening met sociale achtergronden van de auteurs, met de vaak zeer grote verschillen tussen de kampen. Ze gaat na hoe beroep en motieven de literaire stijl hebben beïnvloed. De volgende stap zet Laqueur niet, ze komt niet op de gedachte dat beroep en andere antecedenten van de auteurs voor een stuk hun wijze van waarnemen en interpreteren beïnvloedde en stuurde. Verwonderlijk is dat zeker niet, deze invalshoek is ook heden ten dage eerder uitzondering dan regel.
Laqueur komt tot het besluit dat haar dagboekschrijvers geen journaal zouden hebben bijgehouden indien ze al niet vóór hun internering met schrijven waren bezig geweest. Die conclusie gaat niet op voor de dagboeken die in nóg extremer omstandigheden tot stand kwamen, die van het Sonderkommando in Birkenau bijvoorbeeld, een groep gevangenen die de lijken van vergaste lotgenoten moest 'verwerken'. Enkele van de dagboeken bijgehouden door leden van dit Sonderkommando waren toen Laqueur haar proefschrift schreef al wereldvermaard, maar nog net niet in een Westerse taal gepubliceerd. Laqueur besefte overigens dat haar conclusies niet algemeen geldend waren omdat ze zich beperkt had tot dagboeken geschreven in het Nederlands, Duits en Frans.
Het Engelstalig proefschrift van Laqueur, Writing in defiance, waarmee ze haar tijd ver vooruit was, werd nooit gepubliceerd (een exemplaar berust in de Universiteitsbibliotheek te Leiden). Een deel van haar studie werd nu in het Duits vertaald en gepubliceerd. De uitgever heeft op een zeer breed publiek gemikt. Hij liet het analytisch en vergelijkend deel weg en maakte een selectie uit de door Laqueur behandelde thema's die veelvuldig aan bod komen in de dagboeken: overlevingsstrijd, ziekte, honger, dood, liefde en erotiek, dromen, humor. Dat levert weliswaar aangrijpende passages op, boeiende en inzichtelijke commentaar van Laqueur, die als het ware over de schouder van de auteur meeleest, maar haar werk werd eigenlijk onthoofd.
De biografische schetsen van de dagboekschrijvers in het tweede deel van het boekje bevatten veel wetenswaardigheden maar de personalia worden op geen enkele wijze gekoppeld aan vorm en inhoud van hun ooggetuigenverslag. Bijzonder interessant voor specialisten is de uitgebreide bibliografie van dagboeken en ooggetuigenverslagen die de uitgever toevoegde aan dit verzorgd en betaalbaar uitgegeven boekje.