Over noodzaak en onmogelijkheid om het slachtofferperspectief te verlaten

Voor een conferentiedag die de Universitaire Instelling Antwerpen in 1997 inrichtte werd aan de sprekers volgende probleemstelling voorgelegd: 'Nu de laatste ooggetuigen van de holocaust stilaan verdwijnen, verandert de levende herinnering in een interpreteerbare geschiedenis. Aangezien we niet beschikken over geautoriseerde bewakers van het verleden, worden wij door deze ontwikkeling onvermijdelijk geconfronteerd met steeds meer verschillende zienswijzen. In recente culturele studies (feminisme, postcoloniale, homo- en lesbische studies) wordt aan de holocaust de meest verscheiden functie toegekend, wordt hij geplaatst in de meest verscheiden contexten. Wij kunnen ons dus de vraag stellen of een dergelijk "gebruik" van de holocaust in functie van actuele problemen een verkrachting is van de herinnnering of juist de enige manier om de holocaust echt recht te doen.' Onderstaand artikel is een bewerking van de lezing die ik op 12 mei 1997 op de conferentiedag Van herinnering naar geschiedenis heb gehouden.

Bij de vervolging, gevangenschap en deportatie door de nazi's waren en zijn veel verschillende mensen, standpunten en zienswijzen betrokken. De betrokkenen kunnen in twee categorieën ingedeeld worden: deelnemers en waarnemers. De eerste groep, die van de deelnemers, valt uiteen in daders en slachtoffers. De tweede, die van de waarnemers, omvat omstanders of toeschouwers en buitenstaanders. Enerzijds tijdgenoten die dader noch slachtoffer waren maar wel indirect betrokken waren, minstens in de tijd. Anderzijds echte buitenstaanders, zij die later kwamen en daardoor alleen achteraf en indirect kunnen waarnemen en interpreteren. Vanuit al deze verschillende, soms tegengestelde standpunten en perspectieven werden en worden de gebeurtenissen verschillend belicht, soms in tegenstrijdige zin geïnterpreteerd. De verschillende interpretaties of geschiedenissen vullen elkaar hier en daar aan, maar ze botsen ook, sluiten elkaar geheel of ten dele uit, zoals bijvoorbeeld de visie van slachtoffers en daders.

Zelfs als we ons beperken tot het meest voor de hand liggend perspectief, dat van de slachtoffers, volgens sommigen zelfs de enig geldige invalshoek, dan nog komen we niet uit bij een uniforme geschiedenis. Dat ligt aan het feit dat de slachtoffers niet hetzelfde ondergingen en hun lot natuurlijk ook verschillend beleefden en interpreteerden, er andere betekenissen en verklaringen aan gaven. Ze werden om andere redenen vervolgd en geïnterneerd, stonden in verschillende mate en op verschillende wijze aan gevaar bloot. De meeste niet-joden belandden in gevangenissen en concentratiekampen. De meeste joden gingen naar een uitroeiingskamp. Maar niet allemaal. Joden die wegens verzetsdaden werden opgepakt, geraakten daardoor geïndividualiseerd, ook in de ogen van de nazi's. Als vijand herwonnen ze een persoonlijkheid. Ze werden als politieke tegenstanders, individueel aangepakt; niet alleen als Untermensch, lid van een zogenaamd minderwaardig ras. Als verzetsstrijders ontsnapten sommigen aan de massale uitroeiing waartoe ze als jood door de nazi's waren voorbestemd. Een andere joodse minderheid werd op weg naar Auschwitz uit de trein gehaald. Zes van de achtentwintig konvooien uit België hielden halt in Cosel, waar de sterkst uitziende mannen werden uitgeladen om te worden ingezet in werkkampen. Hun vreselijke ervaring - te beginnen met het feit dat ze uit de armen van hun geliefden werden gerukt - verschilde wezenlijk van de ervaring van diegenen die naar Auschwitz doorgingen, alleen al wat overlevingskansen betrof.[1]

Lang niet alle slachtoffers konden betekenis geven aan wat hun overkwam. Lagen voor verzetsstrijders en Getuigen van Jehovah arrestatie en gevangenschap nog enigszins in het verlengde van zelfgemaakte keuzen, voor joden, zigeuners en homoseksuelen was dat veel minder het geval. Velen onder hen begrepen ternauwernood wat hun overkwam. Talloze volkomen verduitste joden weigerden lange tijd geloof te schenken aan het gevaar dat ze liepen. Voor wie het jodendom had afgezworen maar desondanks als jood vervolgd werd, was er geen verband tussen opgelegde identiteit en zelfbeleving. Ze reageerden ook verschillend op de geschiedenis die hen verpletterde. Paul Levy, die zichzelf als Belg zag en zich geen jood voelde, wees de brutaal opgelegde joodse identiteit verontwaardigd af. In gevangenschap stelde hij een geschrift op om na de oorlog het joodse probleem in België op te lossen, op een manier die verre van joodvriendelijk was. Jean Améry daarentegen, die zich nooit jood gevoeld had, kwam minder in verzet tegen de opgelegde identiteit dan tegen het geweld waarmee dat gebeurde. Hij nam de joodse identiteit als een verzetsdaad op zich, ook al besefte hij ten volle dat dat eigenlijk niet kon aangezien hij geen joodse opvoeding had genoten en hij niet het minste contact had met de joodse cultuur of godsdienst.

Ervaring en interpretatie van de extreme gebeurtenissen van vervolging en gevangenschap hingen ook samen met de wijze waarop en de mate waarin gevangenen zich aan het kampleven aanpasten. Van groot belang waren moment en duur van de internering en, hiermee samenhangend, de sociaal-economische positie die men in het kamp verwierf. Het maakte heel wat uit of men bij de Prominenten dan wel bij het kampplebs hoorde. De nieuwkomers (Neuzugänge) moesten zich zo snel mogelijk aanpassen. Wie daar in drie maanden niet in geslaagd was, was een vogel voor de kat. Deze onvermijdelijke attitude change ging gepaard met een kampbeeld, een bepaalde interpretatie van de extreme situatie. Dat kampbeeld was het product van de dagelijkse realiteit - schaarste, terreur, autonomieverlies, rechteloosheid, isolement, angst - gekoppeld aan het kant en klare beeld dat de gevestigde gevangenen voorhielden, zowel in woord als in daad. Bijvoorbeeld de sterke verhalen die nieuwkomers te horen kregen. Vroeger was het allemaal veel erger geweest, maar zelfs dan hadden de groentjes geen schijn van kans. Er was maar één weg naar de vrijheid, die door de Kamin, de schoorsteen van het crematorium.[2] Daarnaast was er gelukkig ook groepssolidariteit. Sommigen deelden de schaarste, organiseerden kameraadschap. Het maakte een groot verschil of men als nieuwkomer onmiddellijk opgenomen werd in een groep van kameraden, of aan zijn lot werd overgelaten.

Ook de plaats van internering was van immens belang. In Mauthausen en Flossenbürg bijvoorbeeld, kampen waar gevangenen van gemeen recht, misdadigers, over hun lotgenoten heersten, lagen de overlevingskansen van de andere categorieën heel wat lager dan in  Buchenwald of Dachau waar de roden, de politieke gevangenen, de macht overgenomen hadden. Zij die Mauthausen of Flossenbürg overleefden dankten dat in hoofdzaak aan het feit dat ze pas in de laatste maanden van de oorlog in die kampen waren terechtgekomen, en dus relatief korte tijd aan deze extremiteit waren blootgesteld. Ze hielden er in elk geval een totaal verschillend kampbeeld aan over. Er is bijna geen vergelijking mogelijk tussen het Flossenbürg dat Hugo Walleitner in zijn egodocument beschrijft, een Oostenrijks homoseksueel die al in 1938 werd geïnterneerd en die kon doordringen tot de hofhouding van de Prominenten (de zogenaamde aristocratie van de kampen) en dat andere Flossenbürg waarover Léon Calembert bericht, een Belgisch politiek gevangene die er pas in 1945 terechtkwam, in de chaos van de laatste maanden. Wie in de eindfase in de kampen terechtkwam, Ludo Van Eck bijvoorbeeld die in Dachau nooit uit de zogenaamde quarantainebarakken geraakte, had een totaal ander kampbeeld dan gelijkgezinde politieke gevangenen die er langer zaten en de kans en de tijd gekregen hadden om zich te integreren. Bijvoorbeeld Nico Rost, die in datzelfde Dachau op enkele honderden meters van Ludo Van Eck, over tijd en middelen beschikte om een literair dagboek bij te houden, later uitgegeven als Goethe in Dachau. Pas in de laatste weken van de oorlog verdrong de gruwelijke werkelijkheid Rosts boeiende dagelijkse beschouwingen over de wereldliteratuur.

Om enige kans op overleving te behouden, moest de kampwereld in elk geval snel geïnterpreteerd worden. En die interpretatie was door de extremiteit van de situatie onvermijdelijk gebaseerd op grotendeels onvolledige gegevens en onbetrouwbare informatie, ingekaderd in preconcentrationaire kennis en denkpatronen. De interpretaties van overtuigde politieke gevangenen bijvoorbeeld, lagen doorgaans in het verlengde van de verzetsactiviteit die hen in het kamp had doen belanden. De strijd ging verder. Kampleven, bewakers en medegevangenen werden vanuit deze optiek beschouwd. Communistische gevangenen zagen het kampbestaan als een tijdelijke fase in de strijd tegen het kapitalisme, die ook na de bevrijding onverminderd zou worden voortgezet. Groepssolidariteit nam daardoor nog in waarde toe. Waar nodig werden andersgezinde gevangenen opgeofferd. Vele politieke gevangenen beschouwden overleven als een op de vijand te behalen overwinning. Een interpretatie die men zelden of nooit zal aantreffen in vroege ooggetuigenverslagen van joodse overlevenden. De meeste joodse overlevenden hadden ontelbare dierbaren verloren en waren maar gespaard gebleven omdat ze als slaven konden worden uitgebuit. Hun overleven was een strijd om tijdelijk voortbestaan, dag na dag, zonder toekomst. En later, toen ze als bij mirakel ontkomen waren, voelden velen zich voornamelijk schuldig over hun overleving.

Hoe kleiner de macht en het overzicht van een gevangene, hoe meer die van de vijand werden overschat. Het gros van de gevangenen, naar schatting negentig procent, had zo goed als geen macht of overzicht. Angst en onzekerheid, hoop en wanhoop overheersten. De geruchtenstroom in de kampen, beschreven in egodocumenten, laat zien hoe de komst van de bevrijders werd versneld door de terreinwinst van de geallieerden te overschatten. Maar zwartgalligheid overheerste toch. Vele kwade geruchten sterkten de overtuiging dat niemand het kamp levend zou verlaten.

In ooggetuigenverslagen van geïsoleerde en machteloze gevangenen, zeker die van het laatste uur die tijd noch kans kregen om inderhaast gemaakte interpretaties enigszins bij te stellen, valt vooral de demonisering op. De macht van de gruwelijke vijand in wiens klauwen men zat, werd overdreven -  soms tot in het absurde. Alles in het kamp, elk detail werd voorgesteld als onderdeel van een complot om de gevangenen te vernederen, om ze volledig te dehumaniseren en dan uit te roeien. De depersonalisatie en derealisatie die eigen zijn aan totale instituties en extreme situaties, werden geïnterpreteerd als een tegen de geïnterneerden gericht plan. De degradatie van mens tot nummer, dat ze in de ogen van de vijand slechts Nummermenschen waren, werd gezien als een doelgerichte aanslag op de identiteit. De strijd tegen deze als plan en doel opgevatte ontmenselijking werd voor velen een nieuw verzetsmotief. Aldus gaf een in hoge mate fictief kampbeeld weer zin aan de strijd om te overleven. Mens blijven in ontmenselijkende omstandigheden werd een daad van verzet. Dit verzet kon allerlei vormen aannemen, op maat van de gradueel verschillende toestand van machteloosheid waarin verschillende gevangenen zich bevonden. De beslissing zich dagelijks te wassen, het uiterlijk en de kledij te verzorgen, ook al ontbraken daartoe de middelen en was het soms zelfs onverstandig, was een welbewuste daad van verzet en vormde voor velen een beslissend keerpunt in hun kampbestaan. Door de controle over zichzelf te bewaren of te herwinnen werd de almacht van de vijand doorbroken. De demoniserende interpretatie van de extreme situatie gaf weer zin aan een mensonwaardig bestaan en dat bevorderde de overleving.

De interpretaties van slachtoffers stammen uit de tijd van de gebeurtenissen zelf, toen niemand nog de afloop kende. Toen alles eindelijk voorbij was en er meer bronnen en informatie ter beschikking kwamen, werden de ervaringsgebonden interpretaties hier en daar aangevuld en bijgestuurd. Herzien werden ze zelden of nooit.[3] En dat is ook meer dan begrijpelijk. Met de afstand in de tijd vergrootte het overzicht, maar de gevoelsmatige afstand bleef dezelfde of werd zelfs kleiner. Velen bleven natuurlijk vastzitten aan de traumatische ervaring en de daarmee verbonden interpretaties, die hadden tenslotte zin gegeven aan de overleving. Voor vele directe slachtoffers gaat dit extreme verleden nooit meer voorbij. Ze houden nog steeds vast aan de gedachte dat alle ellende tot in de details gepland was, dat allen ten dode waren opgeschreven. Met grote inzet proberen sommigen nog steeds het bestaan aan te tonen van een Himmler Befehl om alle politieke gevangenen uit te roeien,[4] een mythe die tot op heden sporen nalaat in de geschiedschrijving.[5]

Dat de betrokkenheid zo groot bleef lag ook aan het feit dat de naoorlogse politieke realiteit velen bitter ontgoochelde. Vrij snel verdween de ellende uit de publieke belangstelling, men ging over tot de orde van de dag. De vroegere geallieerden stonden als aartsvijanden tegenover elkaar in de Koude Oorlog. Sommige categorieën van overlevenden kregen politieke noch maatschappelijke erkenning, om maar te zwijgen van enige materiële Wiedergutmachung. Machtsmisbruik, corruptie, discriminatie, racisme, oorlog, vervolging en genocide waren nog steeds niet uit de wereld verdwenen. Dit stond in schril contrast met het post-disaster utopia dat velen zich in de kampen hadden gedroomd. De strijd ging onverminderd verder. En de herinnering aan het leed, met zijn ervaringsgebonden interpretatie, bleef van wezenlijk belang voor de ideologische motivatie.

Behalve een mozaïek van slachtoffers[6] is er dus ook sprake van een caleidoscoop van interpretaties. En die variëren doorheen de tijd, samen met de mensen en hun doelstellingen, dragers van de collectieve herinneringen. En die verschillende groepsherinneringen beïnvloeden en beperken elkaar ook. Met het in bepaalde opzichten verschillend lot en ervaringen zijn groepsspecifieke interpretaties en doelstellingen verbonden. Die zijn soms tegenstrijdig en komen met elkaar in botsing bij de poging om ze te realiseren.

Direct na de oorlog werd de illusie van een gezamenlijk lot en ervaringsgebonden eensgezindheid niet alleen naar buiten toe opgehouden, ze werd ook in kringen van overlevenden gekoesterd. Dat kon slechts omdat men de specificiteit van het joodse lot en, meer nog, dat van de zigeuners, buiten beschouwing liet. Ook in de rechtspleging (Neurenberg), in de gevestigde geschiedschrijving en in de collectieve herinnering kreeg hun lot toen lang niet de aandacht die het verdiende. Aanvankelijk werd het joodse lot zo goed als alleen door joodse onderzoekers onderzocht, niet zelden mensen die ternauwernood aan de nazi-klauwen waren ontsnapt. Van bij het begin van de vervolging hadden sommigen privé-archieven en onderzoekscentra opgericht, de latere Wiener Library en het Centre de Documentation Juive Contemporaine bijvoorbeeld. Ook na de oorlog hadden joden en zigeuners zo goed als geen stem. Sociaal en politiek gezien bleven ze verwaarloosbare minderheden. Weinigen hadden het overleefd en de meesten waren statenloos. Ze waren ook teruggekeerd naar een lege wereld: talloze familieleden waren vermoord en velen waren van alle bezit beroofd. Hun lot werd in zeker opzicht geminimaliseerd. Ze waren alleen maar opgepakt als jood of zigeuner niet omdat ze zich daadwerkelijk tegen de vijand hadden verzet. Hun leed was wel onbetwijfelbaar maar zonder verdienste. Daartegenover werden de verzetshelden geplaatst, zij die gestreden en geleden hadden voor het vaderland. Bij de naoorlogse officiële politieke erkenning moest het criterium van het leed het afleggen tegen dat van patriottische verdienste.[7] Dachau, Buchenwald en Bergen-Belsen beheersten aanvankelijk de collectieve herinnering, niet Auschwitz. Alle gevangenen waren, zo heette het, ten dode opgeschreven geweest, niet alleen de joden. Ook de politieke gevangenen waren slechts op het nippertje aan de geplande massamoord ontsnapt, dankzij hun heldhaftig verzet of de komst van de geallieerden. Uit deze periode stammen ook enkele denkbeeldige gaskamers, in Breendonk en Buchenwald bijvoorbeeld, kampen waar nooit massale uitroeiing of vergassing overwogen werd.

Sedertdien is het collectieve beeld van de nazi-slachtoffers en -kampen ingrijpend gewijzigd. Het scheefgetrokken beeld waarin joden, zigeuners en anderen weinig of niet aan bod kwamen, is geleidelijk bijna volledig verjoodst. De specificiteit van het joodse lot werd almaar duidelijker en steeds sterker benadrukt, het werd onvergelijkbaar en uniek. De holocaust verdrong verzet, Dachau en Buchenwald naar de uithoeken van de collectieve herdenking. Auschwitz en de gaskamers werden het referentiepunt voor alle leed. Een evolutie die in de hand gewerkt werd door de heropleving van extreem-rechts en de ontkenning van de jodenmoord. Maar ook machtspolitieke belangen, doelstellingen en evoluties, vooral in het Midden-Oosten, speelden mee.

Als we vijftig jaar na de bevrijding de balans opmaken dan blijkt dat er veel minder geweten is over het niet-joodse lot dan over het joodse. Voor nog steeds gediscrimineerde minderheden, onder andere de zigeuners, is dat onmiddellijk duidelijk. Maar ook de herinnering aan, de herdenking van en de geschiedschrijving over de politieke gevangenen wordt nu bepaald en beperkt door die over de joden. In België bestaat nog steeds geen degelijk historisch werk over Breendonk. Voor de niet-joodse deportatie en overleving is alleen de ordegrootte gekend.[8] Het veel later op gang gekomen onderzoek naar het lot van de joden van België steekt hiertegen schril af. Dit onevenwicht kan voor een stuk teruggevoerd worden op het zeer verschillend lot van joden en niet-joden. De joden werden planmatiger en massaler, in een kortere tijdspanne en groepsgewijze vervolgd, opgepakt, gedeporteerd én uitgeroeid. Daardoor zijn ook de bewaard gebleven bronnen massaler, eenduidiger en duidelijker. Maar het lijdt geen twijfel dat ook andere dan geschiedkundige factoren hebben bewerkstelligd dat er tot op heden minder aandacht, tijd, energie en middelen gingen naar het lot van niet-joodse slachtoffers. Gaandeweg kreeg hun geschiedenis alleen nog aandacht in de marge van de joodse catastrofe. Hun leed wordt tegen dat van de joden afgetekend. Het is leed bij vergelijking. De verdienste moest het uiteindelijk afleggen tegen de onmetelijkheid van het leed van de 'echte' slachtoffers, zij die geen keuzemogelijkheid hadden gehad, alleen maar vervolgd waren geweest om wat ze waren, niet om wat ze deden. Wat voorheen een verdienste was, is nu bijna een tekortkoming geworden: politieke gevangenen wisten waaraan ze begonnen en lijken daardoor minder slachtoffer. Dit alles leidt tot even begrijpelijke als jammerlijke gevoelens van afgunst, rancune en concurrentie.

De enorme aandacht voor de jodenmoord bracht sommige andere categorieën van slachtoffers er ongetwijfeld toe om aandacht op te eisen voor het eigen martelaarschap. Het geleden leed werd een steeds belangrijker argument in de strijd om meer rechten en macht, tegen hedendaags onrecht en achteruitstelling. Om de devaluatie die wordt teweeggebracht door de vergelijkende slachtofferkunde enigszins te compenseren, worden ernst en omvang van het eigen lot een beetje overdreven. Dat valt vooral op in de beginfase van de coming-out van elke groep. Later wordt een en ander enigszins bijgestuurd door het wetenschappelijk onderzoek dat erdoor op gang wordt gebracht. In de jaren tachtig luidde het dat de nazi's honderdduizenden of zelfs miljoenen homoseksuelen hadden afgemaakt. Men had het over een Homocaust en sommigen beweerden boudweg dat de roze driehoeken het in de kampen zwaarder te verduren hadden dan de joden.[9]

Dit macaber opbod valt nog sterker op buiten Duitsland. Bepaalde categorieën, homoseksuelen en Getuigen van Jehovah bijvoorbeeld, werden in bezet gebied minder verbeten vervolgd dan in Duitsland. Hun hedendaagse vertegenwoordigers, onder meer in België en Nederland, richten alle aandacht op het lot van Duitse homoseksuelen en Jehovahgetuigen en breiden dat stilzwijgend tot de eigen natie uit. Een recent voorbeeld is de tentoonstelling over het lot van Jehovahgetuigen die eind 1995 in Frankrijk, België en Luxemburg werd georganiseerd, duidelijk in het spoor van en als reactie op de aandacht die naar de jodenmoord ging ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van de bevrijding. In de bij deze tentoonstelling gepubliceerde brochures wordt sterk benadrukt dat de Getuigen als eersten tegen het nazi-regime protesteerden. Dat er toen al duizenden communisten en sociaal-democraten kennis gemaakt hadden met de meedogenloze terreur van de eerste concentratiekampen, wordt niet vermeld. Aan het protest, de moed en het leed van de Jehovahgetuigen, vooral de Duitsers onder hen, moet niet getwijfeld worden. Maar het gaat te ver om ze, zoals in deze brochures gebeurt, voor te stellen als de tweede grootste slachtoffers na de joden. Interessant is hoe de Jehovahgetuigen tot deze conclusie komen. Vanuit hun strikt religieus wereld- en mensbeeld herdefiniëren ze de joden als een exclusief religieuze categorie. Dat de joden niet daarom door de nazi's werden vervolgd wordt over het hoofd gezien. Andere slachtoffercategorieën, politieke gevangenen, Slaven en zigeuners, hebben veel grotere verliezen geleden dan de Jehovahgetuigen, maar ze kunnen door niemand geherdefinieerd worden als religieuze martelaars. Op die manier slagen de Jehovahgetuigen erin te geloven dat zij, en niemand anders, de tweede grootste slachtoffers waren.

De verwarring is vaak groot. Bij het publiek, maar ook bij overlevenden. Zo zijn er nogal wat niet-joodse gewezen politieke gevangenen die in 't geweer komen tegen de ontkenning van de jodenmoord. Niet uit plaatsvervangende verontwaardiging of omdat ze de jodenuitroeiing zien als het wezen van het nazisme, maar omdat ze ervan overtuigd zijn dat de negationisten alle door de nazi's aangerichte gruwel en leed ontkennen, ook het hunne. Vanaf de jaren tachtig, toen de ontkenners grote bekendheid kregen, bracht dit vele niet-joodse overlevenden ertoe alsnog te getuigen, zoals blijkt uit de inleidingen van egodocumenten. Maar negationisten ontkennen de concentratiekampen niet. Ook hun aandacht is sinds de jaren zestig toegespitst op de planmatige en massale judeocide, op de gaskamers en Auschwitz. Voor wie doordenkt hebben de niet-joodse overlevenden die in actie komen tegen de Holocaustontkenning in wezen natuurlijk gelijk. De meeste negationisten ontkennen immers het ultieme kwaad om het nationaal-socialisme goed te praten. Het simplificerend karakter van de collectieve herinnering heeft er in ieder geval voor gezorgd dat het zogenaamd mindere kwaad waarmee het nazisme begon, de terreur tegen politieke tegenstanders en de uitroeiing van gehandicapten, verdwenen is in het decor van de holocaust. Vandaar de toch wel begrijpelijke tendens om het eigen lot als een holocaust te omschrijven. Ook al zal deze invulling - de holocaust als een soort verzamelterm voor alle door de nazi's aangericht leed - steeds weer vragen en felle emoties oproepen.

De veelvormigheid van de geschiedenis - het herinnerde of opnieuw beleefde verleden - is een expressie van de complexiteit van de gebeurtenissen en hun belevingen. Alleen kwaadwilligen en kortzichtigen kan de rode draad ontgaan die doorheen al deze interpretaties is gevlochten: terreur, vervolging, vernietiging, pijn en smart. En zij overstemmen alle andere betekenissen.

Slachtoffers vertellen een waarheid maar hebben ze niet in pacht. De waarheid is breder dan hun ervaring. Ze hebben geen geprivilegieerde of exclusieve toegang tot de gehele waarheid. De waarheid van slachtoffers is ervaringsgebonden, en in die zin uniek. Het is een ervaren waarheid, die wordt bepaald en meestal beperkt door de specificiteit van de ervaring en haar beleving. De moreel gezien wenselijke, volgens sommigen zelfs noodzakelijke keuze voor het slachtofferperspectief, is vanuit historisch oogpunt gezien niet haalbaar.

Misschien nog belangrijker is dat het slachtofferperspectief historisch inzicht kan bemoeilijken. Men moet door de ogen van de slachtoffers kijken om enigszins te begrijpen hoe erg het allemaal was en te beseffen waarom het niet weer gebeuren mag. Inleving in de slachtoffers is onontbeerlijk voor de politieke en ideologische motivatie, om te willen voorkomen. Daarom moeten de slachtoffers steeds weer geraadpleegd en aanhoord worden. Maar om herhaling te kunnen voorkomen moet er achter, moet er voorbij de gruwel gekeken worden. Om te kunnen voorkomen is inzicht nodig in de ontstaans- en wordingsgeschiedenis van de gruwel en zijn daders. De fasen van de escalatie van discriminatie tot volkenmoord moeten worden doorgrond. Om de momenten te onderkennen toen nog kon worden ingegrepen, moet het denken, de ideologie en het gedrag van de latere daders zo objectief mogelijk bestudeerd worden. Hoe zijn ze tot hun daden gekomen? Zagen ze die nog als misdaden? Hoe komt het dat de meerderheid niet in gewetensnood geraakte? Hoe zijn ze van ons gaan verschillen? Vragen die maar beantwoord kunnen worden als moralisering, intentionalisering en demonisering, zo kenmerkend voor het slachtofferperspectief, opzij gezet worden. Het begrijpen van voorbije gruwel en het daarom willen voorkomen van herhaling houdt dus een schrijnende paradox in.

Het slachtofferperspectief valt op door emotionele betrokkenheid, waarom-vragen en een strikte schuld-verdienste tweedeling. Het gebeurde wordt sterk gepersonaliseerd en geïntentionaliseerd. Er gaat weinig of geen aandacht naar individu-overstijgende, structurele factoren. Dit alles bemoeilijkt een afstandelijke en objectiverende analyse van de wordingsgeschiedenis van de gruwel. Voor de slachtoffers zelf is dat een bijna onmogelijke opgave. De morele veroordeling moet tijdelijk opzij geschoven worden. De misdaad waarvan men het slachtoffer is moet als daad benaderd worden. Het lijkt wel of de daad gede-ethiseerd wordt. Het slachtoffer lijkt zichzelf te verraden, zich van het eigen leed te distantiëren. Velen voelen dat als immoreel aan. Dat om slachtoffers en leed te vermijden daders moeten worden doorgrond lijkt contra-intuïtief en gaat tegen alle bewogenheid in. Het begrijpen wordt als begrip aangevoeld en daarom veroordeeld. Maar om te kunnen begrijpen dat sommige daders hun slachtoffers niet als evenwaardige mensen zagen, maar als Untermenschen, is de-ethisering onontbeerlijk.

Mensen scharen zich vrijwel automatisch aan de kant van slachtoffers en keren zich bijna instinctief van daders af. Weinigen kunnen zich inbeelden dat ze bij kwaad anders dan als slachtoffer betrokken kunnen zijn. De overheersende afkeer en angst werken identificatie met slachtoffers in de hand. Deze identificatie is expressie van spontane medemenselijkheid, van medelijden. Maar ze is ook een onderdeel van het afweermechanisme tegen het kwaad en de dader. Vereenzelviging met slachtoffers en demonisering van daders als de totaal Anderen, zijn twee kanten van dezelfde medaille.

Het slachtofferperspectief halveert ons blikveld en onze kennis. Daardoor blijven het denken en de motieven van de daders ondoorgrondelijk.[10] Een extreem voorbeeld is de slachtofferpedagogiek in Duitsland. Vele Duitse leerkrachten en leerlingen leven zich sinds de jaren tachtig dermate in de joodse slachtoffers in, dat nogal eens vergeten wordt dat hun ouders en grootouders ooit aan de kant van daders en omstanders stonden.[11]

De geschiedschrijving over en de collectieve herinnering aan de nazi-terreur werden aanvankelijk bijna uitsluitend bepaald door het slachtofferperspectief. Het gebeurde werd sterk geïntentionaliseerd, en geanalyseerd vanuit een schuld-verdienste vraagstelling. De geschiedschrijving heeft zich hiervan geleidelijk en moeizaam losgemaakt. Er kwamen steeds meer bronnen en onderzoek, de afstand vergrootte in de tijd en qua betrokkenheid, het inzicht in de complexiteit van de gebeurtenissen groeide. Het perspectief verschoof steeds meer naar dat van buitenstaanders. De exclusief juridisch-morele invalshoek en vraagstelling (wie? waarom?) werden afgezworen. De schuldvraag, die nauw samenhing met de naoorlogse rechtspleging van de nazi-misdaden, geraakte steeds meer op de achtergrond. De geschiedschrijving werd gede-ethiseerd en de geschiedenis die ze beschrijft geraakte uit de ban van het goed-fout perspectief.[12]

De collectieve herinnering daarentegen evolueerde in bijna omgekeerde zin. De kloof tussen daders en slachtoffers werd almaar breder. Vergeleken met de wetenschappelijke benadering van het verleden is de collectieve herinnering een meer tijd- en groepsgebonden product, dat ook aan andere regels gehoorzaamt dan de geschiedschrijving. Betrokkenheid, emoties, directe praktische bruikbaarheid en simplificatie in plaats van afstandelijkheid, theorie en complexiteit. Moralisering en ideologisering in plaats van de-ethisering en streven naar meer objectiviteit. Tot de verbeelding spreken de slachtoffers, de praktijk van het leed, niet het getheoretiseer over daad en dader. Het collectieve holocaustbeeld is een bewogen beeld dat moet bewegen. Het voorbije leed is voor de hedendaagse praktijk motor en rechtvaardiging. Vandaar dat wie aan dit holocaustbeeld raakt een betere toekomst in gevaar lijkt te brengen.

Dat de historische kijk op dit verleden geleidelijk verbreedde, blijkt onder meer uit de uitbreiding en differentiatie van het daderbegrip. Er ging almaar meer objectiverende aandacht naar verschillende vormen, gradaties en oorzaken van daderschap. Niet alleen de kamp-SS, ook die van de Einsatzgruppen. Niet alleen de SS, ook Wehrmacht-soldaten en de Ordnungspolizei. Niet alleen de nazi-bonzen, ook de nazi-dokters en de rol van andere wetenschappers. Niet alleen de ideologie, ook de publieke opinie, de mening van de man of vrouw in de straat. Niet alleen de deportatie, kampen en uitroeiing, ook het dagelijks leven, de Alltagsgeschichte. Niet alleen de nazi's, ook hun voorlopers, wetenschappers en filosofen die de wereld wilden verbeteren door alle lichamelijke en psychische onvolkomenheden uit te bannen. Niet alleen nazi's, ook gewone mensen.[13]

Ook het strikte dualisme tussen slachtoffers en daders brokkelde stilaan af. Er kwam almaar meer onderzoek naar de betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid van omstanders. Duidelijk werd dat bijna iedereen de andere kant had opgekeken toen velen nog gered hadden kunnen worden. De oorzaaksvraag werd ruimer en onpersoonlijker geformuleerd. Aan de schuld hoeft niet getwijfeld te worden, maar hoe is men zó schuldig kunnen worden? Lag dat behalve aan de Duitsers niet ook aan maatschappelijke ontwikkelingen die hen overstegen, aan de 'moderniteit'? Aan het vooruitgangsstreven, de eugenetische droom, het waandenkbeeld de wereld en de mensheid voor eens en altijd van alle kwalen en alle kwaad te kunnen bevrijden?

Deze de-ethisering van de geschiedschrijving - en niet van het gebeurde, de geschiedenis - werd en wordt doorkruist door een deculpabiliserend vertoog. Daarin worden Hitler, nazi's en nationaal-socialisme van alle blaam gezuiverd. Alles wordt afgedaan als een reactie op bedreigende politiek-ideologische ontwikkelingen elders. De gruwel wordt gebanaliseerd als een soort preventieve maatregel. De Anderen, anonieme en structurele factoren krijgen de schuld.[14] Deze kwalijke interpretatie sterkt de tegenstanders van de-ethisering en perspectiefverbreding in hun gelijk: er mag niet geraakt worden aan het stereotiep holocaust- en vijandbeeld. Het debat geraakt steeds meer geïdeologiseerd en gepolariseerd. De standpunten van de radicalen worden steeds extremer. Sommige extremisten, David Irving bijvoorbeeld, sluiten aan bij de holocaustontkenners. Onverdachte anderen radicaliseren hun denken in antwoord op overdreven reacties op sommige van hun hypothesen. Ook Ernst Nolte nam uiteindelijk bepaalde ontkennersargumenten over.[15] De tegenstanders van de de-ethisering raken helemaal in verwarring en maken elke poging om genuanceerder te denken dan hun ideologie toelaat bij voorbaat verdacht.

Het verschil tussen collectieve herinnering en geschiedschrijving komt goed tot uiting in de bestrijding van de holocaustontkenners. Om sommige argumenten van de negationisten afdoend te weerleggen moet het ingeburgerd holocaustbeeld worden genuanceerd. Simplificaties, vertekeningen en onjuistheden moeten worden rechtgetrokken. Dat stuit steeds weer op fel verzet waarbij de gemoederen hoog oplopen. Ook de geschiedschrijving lijdt hieronder. Hete hangijzers, netelige en gevoelige onderwerpen worden zoveel mogelijk gemeden. Bijvoorbeeld de escalatie van revisionisme tot negationisme, hoe Paul Rassinier en anderen er begin jaren zestig toe kwamen om de jodenmoord en gaskamers te ontkennen, en welke rol het politiek misbruik van het voorbije joodse leed hierbij speelde.[16]

Daniel Goldhagens Hitler's willing executioners is een exponent van de reactie tegen de-ethisering van de geschiedschrijving. Goldhagens stelling dat het alleen aan de Duitsers ligt, die behept zouden zijn met een apart soort antisemitisme, houdt een enorme blikvernauwing in. Van in het begin van zijn boek maakt Goldhagen de waarom-vraag (Why the Holocaust occurred) tot de kern van zijn revisie. De judeocide werd volgens hem totnogtoe fout begrepen doordat iedereen de verkeerde vragen stelde, hoe-vragen waarop geen antwoord bestaat. Perspectiefvernauwing en centraliteit van de waarom-vraag wijzen op een terugkeer naar het slachtofferperspectief. Dat wordt bevestigd door de extreem intentionalistische visie van Goldhagen op genese en uitvoering van de jodenmoord. Goldhagen zelf meent evenwel een van de eerste wetenschappers te zijn die door de ogen van de daders kijkt. Meer dan een metafoor is dat bij hem niet. Hij legt de voor slachtoffers en buitenstaanders onmiskenbare gruwel in de blik en de bedoeling van de daders. Steeds weer confronteert hij zichzelf en zijn lezers met gedetailleerde beschrijvingen van de onmenselijke gruwel, er zonder argumentatie van uitgaand dat ook de daders ze als gruwel zagen, in feite afkeurden wat ze deden. Goldhagen schrijft de visie van de slachtoffers, hun morele veroordeling, stilzwijgend en als een vanzelfsprekendheid aan de daders toe. Door "a 'thick', rather than the customary paper-thin, description"[17] van de gruweldaden verplicht hij zichzelf en zijn lezers steeds weer tot identificatie met de slachtoffers. Hij legt een perspectief op dat tot morele veroordeling leidt maar dat wetenschappelijk inzicht in daad en dader eerder bemoeilijkt dan bevordert. Vanuit dit slachtofferperspectief wordt begrijpelijk dat Goldhagen niet één levensgeschiedenis van niet één dader heeft onderzocht. Hij belicht alleen de gruwel. Wat eraan voorafging, hoe mensen ertoe gekomen zijn, 'verklaart' hij vanuit de gruwel zelf. Die wordt als een uniek en eeuwenoud motief, een soort persoonlijkheidskenmerk aan de Duitsers toegeschreven. Aldus komt Goldhagen natuurlijk uit bij onverklaarbaar gruwelijke daders, onmensen die als Duitsers uit de geschiedenis en de mensheid worden gelicht.[18]

De voorgeschiedenis van het Holocaust-Denkmal dat tegen het jaar 2000 in Berlijn moet verrijzen is een pijnlijke illustratie bij dit alles. Aanvankelijk, midden jaren tachtig, zou er op het voormalige Gestapo-terrein in Berlijn, de centrale van het terreursysteem, een museum komen gewijd aan fascisme en verzet. Onder joodse druk werd eind jaren tachtig gekozen voor een herdenkingsmonument voor de joodse slachtoffers en alleen voor hen. Maar ook daarop is kritiek. Sommigen storen er zich aan dat de natie waartoe de daders behoorden (het Täterland) een slachtoffer-gedenkteken opricht. De Duitsers zouden zich al te zeer met de slachtoffers identificeren. Een op de daders toegespitst monument is natuurlijk ondenkbaar en niets doen zou terecht afgedaan worden als verwaarlozing van de slachtoffers. Sommigen zijn van oordeel dat als vertegenwoordigers van het Täterland een herdenkingsmonument willen oprichten, zij moeten beslissen welke slachtoffers ze willen herdenken.[19]

Optiek, beweegreden en inhoud van herinnering, herdenking en geschiedschrijving staan niet los van elkaar. Zij bepalen en kleuren tot op grote hoogte het verleden dat we kennen en de lessen die eruit getrokken worden. Het verleden wordt steeds weer tot leven gebracht, geactiveerd door actuele waarden, idealen en bekommernissen. Zolang een verleden collectief gewaardeerd en daarom herinnerd wordt, is er geen sprake van een eenduidige, rechtlijnige evolutie van herinnering naar geschiedenis. Collectieve herinnering en geschiedenis zijn verschillende, soms conflicterende benaderingen van het gewaardeerde verleden, die zij aan zij blijven voortbestaan. Elke interpretatie moet steeds beoordeeld worden in relatie tot haar benaderingswijze. Er is niet één verleden, één herinnering of één geschiedenis, er zijn er verschillende. Dat maakt het heden complex, soms tegenstrijdig en moeilijk realiseerbaar, vooral het deel dat op een betere toekomst is gericht. Het is daarbij zowel zaak het motiverend leed nimmer uit het oog te verliezen als er zich niet door te laten verblinden.

 

Noten

[1]. Gie van den Berghe, Getuigen. Een case-study over egodocumenten (Brussel 1995), deel 1, 108-109.

[2].  Es gibt einen Weg zur Freiheit. Seine Meilensteine heissen : Gehorsam, Fleiss, Ehrlichkeit, Ordnung, Sauberkeit, Nüchternheit, Wahrhaftigkeit, Opfersinn und Liebe zum Vaterlande!

[3]. Michel de Boüard, historicus en overlevende, verwees in zijn ooggetuigenverslag naar vergassingen en een gaskamer in Mauthausen ('Mauthausen', in: Revue d'Histoire de la deuxième Guerre Mondiale 15-16 (1954) 40, 58, 65). Toen hij dertig jaar later zijn getuigenis afstandelijker en met de ogen van een historicus bekeek, besefte hij dat zijn relaas over de vergassingen niet op eigen waarnemingen maar op naoorlogse informatie was gebaseerd ('La déportation entre l'histoire et le mythe', in: Historiens et Géographes 321 (1988) 49-55).

[4]. van den Berghe-1994, Záme_ník.

[5]. Bridgman.

[6]. Berenbaum.

[7]. Lagrou, van den Berghe-1995a, p. 27-30.

[8]. Gie van den Berghe, 'Kennis en onwetendheid over nazi-kampen', in: Bijdragen van het Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog 16 (1994) 5-16.

[9]. Rector, Boisson, Sherman.

[10]. Ido Abram en Matthias Heyl, Thema Holocaust. Ein Buch für die Schule (Hamburg 1996); Theodor W. Adorno, 'Erziehung nach Auschwitz', in: Adorno, Stichworte. Kritische Modelle 2 (Frankfurt am Main 1969); M.S. Arnoni, In plaats van ideologie (Utrecht/Antwerpen 1975); Gie van den Berghe, De uitbuiting van de holocaust, 149-152; Idem, Gott mit uns (Antwerpen 1995).

[11]. Abram & Heyl

[12]. Zie voor Nederland de vermaarde inaugurale redevoering van J.C.H. Blom, In de ban van goed en fout? Wetenschappelijke geschiedschrijving over de bezttingstijd in Nederland (Bergen, 1983). Aan de evolutie van het geschiedkundig onderzoek naar de jodenvervolging en jodenmoord werd heel wat onderzoek gewijd, zie onder meer: Ian Kershaw, The nazi-dictatorship. Problems and perspectives of interpretation (Londen/New York 1989); Michael Marrus, 'The history of the holocaust. A survey of recent literature', in: The journal of modern history 59, N° 1 (1987) 114-160; Idem, The holocaust in history (New-York 1989); Annette Wieviorka, Déportation et génocide. Entre la mémoire et l'oubli (Paris 1992); James E. Young, Writing and rewriting the holocaust. Narrative and the consequences of interpretation (Bloomington/Indianapolis 1988). Voor Nederland zie: Ido de Haan, Na de ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Den Haag, 1997) en Frank van Vree, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis (Groningen, 1995).

[13]. Een kleine greep uit een overvloed aan studies: Helmut Krausnick, Hitlers Einsatzgruppen. Die Truppe des Weltanschauungskrieges. 1938-1942 (Stuttgart 1981); Omer Bartov, Hitler's army. Soldiers, Nazis and war in the Third Reich (New York 1991); Robert Jay Lifton, Nazi-dokters. De psychologie van de rassenmoord in het Derde Rijk (Utrecht/Aartselaar 1987); Detlev Peukert, Volksgenossen und Gemeinschaftsfremde (Köln, 1982); Paul Weindling, Health, race and German politics between national unification and Nazism, 1870-1945 (Cambridge 1989); Christopher Browning, Ordinary men. Reserve Police Battalion 101 and the Final Solution in Poland (New York 1992).

[14]. Ernst Nolte, 'Zwischen Geschichtslegende und Revisionismus? Das Dritte Reich im Blickwinkel des Jahres 1980', in: Historikerstreit. Die Dokumentation der Kontroverse um die Einzigartigkeit der national-sozialistischen Judenvernichtung (München 1987).

[15]. Ernst Nolte, Der europäische Bürgerkrieg 1917-1945. Nationalsozialismus und Bolschewismus(Berlin 1987) 513, 515, 592-594.

[16]. Zie hierover: Gie van den Berghe, 'Een oorlog die, omdat hij nooit meer gebeuren mocht, blijft duren. Revisionisme en negationisme', in: Verbeeck, Georgi (red.), De verdwenen gaskamers (Leuven 1997) 15-47.

[17]. Goldhagen, p. 7.

[18]. Zie voor grondige kritieken: Ruth Bettina Birn en Volker Riess, 'Revising the Holocaust', in: The Historical Journal, 40 (1997) 195-215; Dieter Pohl, 'Die Holocaust-Forschung und Goldhagens Thesen', in: Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte 1 (1997) 1-38; Gie van den Berghe, 'Why day follows night. The scholarly way of thinking of Daniel Goldhagen', in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis 2 (1997) 91-128.

[19]. Salomon Korn, 'Bestelltes Alibi. Holocaust-Denkmal in Berlin: Experten sollen akklamieren', in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (7.1.1997): Reinhart Koselleck, 'Vier Minuten für die Ewigkeit. Das Totenreich vermessen - Fünf Fragen an das Holocaust-Denkmal', in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (9.1.1997); Idem, 'Erschlichener Rollentauchs. Das Holocaust-Denkmal im Täterland', Frankfurter Allgemeine Zeitung (9.4.1997); Willem Beusekamp, '"Zou een minuut stilte niet beter zijn?"', in: de Volkskrant (11.1.1997); Michèle De Waard, 'Gedenk de joden, maar hoe?', in: NRC-Handelsblad(12.4.1997).

 

 

Bibliografie

Abram, Ido & Heyl, Matthias - Thema Holocaust - Ein Buch für die Schule, Hamburg, Rowohlt, 1996

Améry, Jean ‑ Jenseits von Schuld und Sühne. Bewältigungsversuche eines Überwältigten, München, Szczesny Verlag, 1966

Bauman, Zygmunt - Modernity and the Holocaust, Cambridge, Polity Press, 1991

Berenbaum, Michael (ed.) - A mosaic of victims. Non-Jews persecuted and murdered by the Nazis, London/New York, Tauris, 1990

Boisson, Jean - Le triangle rose. La déportation des homosexuels (1933-1945), Paris, Laffont, 1988

Bridgman, Jon - The End of the Holocaust. The Liberation of the Camps, London, Batsford, 1990

Browning, Christopher R. - Des hommes ordinaires. Le 101e bataillon de réserve de la police allemande et la Solution finale en Pologne, Paris, Les Belles Lettres, 1994

Calembert - zie onder Van den Berghe

Cercle Européen des Témoins de Jéhovah, Anciens Déportés et Internés - Een getuigen-verslag 1933-1945, Boulogne-Billancourt, 1994

Goldhagen, Daniel Jonah - Hitler's willing executioners. Ordinary Germans and the Holocaust, New York, Alfred A. Knopf, 1996

Lagrou, Pieter - De politieke strijd om het verzetsaureool. Verdienste en erkentelijkheid in het naoorlogse België (1944-1950), licentiaatsverhandeling, Leuven, K.U.L., 1989.

Paul M.G. Levy, Le défi. 1940: le refus, l'épreuve et le combat, (Brussel 1985)

Pingel, Falk - Häftlinge unter SS-Herrschaft. Widerstand, Selbstbehauptung und Vernichtung im Konzentrationslager, Hamburg, Hoffmann und Campe, 1978

Rector, Frank - Homo Holocaust. De uitroeiing van de homoseksuelen door de nazi's, Amsterdam, Arbeiderspers, 1981

Rost, Nico ‑ Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid, Amsterdam, L.J. Veen, [1946]

Tom Segev, The seventh million. The Israelis and the Holocaust, New York 1993

Sherman, Martin - Bent, London, Amber Lane, 1979

van den Berghe, Gie - Met de dood voor ogen. Begrip en onbegrip tussen overlevenden van nazi-kampen en buitenstaanders, Berchem, EPO, 1987

     - De uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen, Houtekiet, 1990

     - 'Het einde van de kampen en van een mythe', Spiegel Historiael, maart/april 1994, p. 156-160

     - Getuigen. Een case-study over egodocumenten (Belgische bibliografie over de nazi-kampen), Brussel, Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, 1995a

     - Au camp de Flossenbürg (1945). Témoignage de Léon Calembert, Bruxelles, Académie royale de Belgique, 1995b

     - 'Het verleden is nooit voorbij. Gebeurtenissen, geschiedenissen, identiteiten', Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1, november 1996, p. 13-41

     - 'Rekenkunde van het leed', Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXVI, 1996, 3-4, p. 241-267

     - 'Geschiedenis door het sleutelgat', De Morgen, 23.1.1997

van Eck, Ludo - Het einde van Dachau, Rotterdam, Kerco, 1967

Vanermen, Stijn - De ontkenning van de jodenuitroeiing, Brussel, VUBPRESS, 1996

Walleitner, Hugo - Zebra. Ein Tatsachenbericht aus dem Konzentrationslager Flossenbürg, Bad Ischl, in eigen beheer, [1946]

Zámecník, Stanislav - 'Kein Häftling darf lebend in die Hände des Feindes fallen', Dachauer Hefte 1,1985, p. 219-231

Dit artikel verscheen in het Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 1998, 2, p. 159-175. De Engelse vertaling van dit artikel werd door een leescomité van Past & Present zo verontwaardigd afgewezen dat de redactie besloot mij de soms woeste commentaren door te spelen (zonder de namen van de leescommissie vrij te geven). Overigens heb ik ook voor het Tijdschrift voor sociale geschiedenis mijn artikel moeten afzwakken.