De ontdekking van het kind

Het kind als aparte menscategorie, met eigen rechten, be­schermd en gekoesterd, is een vrij recent en westers feno­meen. De dagelijkse portie beelden van derdewereldellende, vooral van kinderen, maakt duidelijk dat in economisch minder ontwik­kelde landen geen sprake is van wat wij westerlingen als een natuurlijk gegeven zijn gaan zien.

Waar schaarste en miserie heersen, niet iedereen kán overle­ven, geldt doorgaans het recht van de sterkste. Als niet aan de basisbehoeften kan worden voldaan, is er weinig ruimte voor hogere waarden. "Eerst komt het eten, dan de moraal", zoals Bertolt Brecht het kernachtig uitdrukte. In extreme situaties worden zwakkeren, zieken, gehandicapten, ouderen, kinderen en vrouwen veelal aan hun lot overgelaten, uitgebuit of mis­bruikt. In acute noodsituaties, zoals oorlog, is ook in ont­wikkelde landen dikwijls sprake van een terugval. Dan triom­feert weer het brute recht van de sterkste, zeker bij de behandeling van het vijan­delijke volk. Maar niet alleen de vijand. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog gingen in be­schaafde landen stemmen op om uit te sparen op de verzorging van mentaal gehandicap­ten. Hooggeleerden vroegen zich in alle ernst af of men nutte­loze monden mocht blijven voeden, terwijl aan het front de beste elementen van het volk sneuvelden.

Het toekennen van gelijke rechten aan zwakkeren is een van de belangrijkste kenmerken van beschaving. Maar de toestand in de derde wereld maakt overduidelijk dat dit beschavingsproces verre van voleindigd is, en laat er ook geen twijfel over bestaan dat civilisatie samenhangt met economische welvaart. Vrouwen en kinde­ren eerst is een van de meest hoogstaande verworvenhe­den van de beschaving, maar helaas geen vanzelf­sprekendheid.

In Gent loopt momenteel een voortreffelijke tentoonstelling over de evolutie in de westerse houding tegenover het kind. Het kind werd in de voorbije drie eeuwen grotendeels uit zijn kluisters bevrijd en almaar meer gekoesterd. Het werd een aparte antropologische categorie, met een eigen leefwereld en cultuur, duidelijk onderscheiden van die van de volwasse­nen. Met specifieke bezigheden, rechten en taken (zoals respectie­velijk school en huiswerk), eigen denkwijzen, bekwaamheden en interesses. Een enorme vooruitgang. Maar toch is niet alles rozengeur en maneschijn in deze eeuw van het kind, in 1900 aangekondigd door de Zweedse schrijf­ster en pacifiste Ellen Key in haar gelijknamige boek. In de voorbije jaren kan het niemand ontgaan zijn dat ook in het westen nog altijd kinderen onderdrukt, mis­bruikt en mishandeld worden, ook in het gezin.

In de tijdspanne tussen 1811, het jaar van de eerste wet die kinderen beschermde, en 1965, het jaar van de wet op de jeugd­bescherming, werd een lange weg afgelegd. Die weg kun je dankzij deze tentoonstelling in kort bestek overdoen en ver­kennen. Een even boeiende als leerrijke confrontatie met onze sterk gewijzigde gevoelens en houding tegenover kinderen.

Kindermoord

Al komt verwaarlozing en misbruik in de beste kringen voor, enkele eeuwen geleden was die toch het grootst in de lagere sociale klassen en in grootsteden. Schaarste en nood verhin­derden dat kinderen op dezelfde manier gewaardeerd werden als bij de gegoede burgerij. Die bourgeoisie huldigde overigens een dubbele moraal. Ze was minstens indirect mee verantwoorde­lijk voor de sociale ellende en maakte er in sommige gevallen gretig misbruik van (kinderarbeid, prostitutie), maar ze keurde wel de gewoonten, moraal en (over)levenswijze van het plebs hautain en streng af.

Kindermoord was destijds niet bepaald zeldzaam. In de funda­menten van grote bouwwerken, zoals de London Bridge, werden vele tientallen babyskeletten teruggevonden. Eén op drie kindermoordenaars was een ongehuwde moeder, meestal een dienstmeid. Verleid door de rijkaard of de zoon des huizes, onteerd en verstoten: een bijna klassiek verhaal. Het meisje werd op straat gezet en aan haar lot overgelaten. De moeder bleef met een natuurlijk kind zitten (alsof andere kinderen bovennatuurlijk zijn). Pas eind negentiende eeuw mochten bevallen vrouwen vier weken thuis blijven, zij het met loon­verlies.

Ongehuwd moederschap betekende levenslange stigmatisering. Ongehuwde moeders werden vaak op dezelfde wijze behandeld als prostituees. Om niet sociaal uitgestoten te worden, probeerden velen zich te ontdoen van vrucht of kind. Abortus, kinderver­lating of moord. Abortus was vóór de opkomst van de moderne geneeskunde vrij gevaarlijk. Morele bezwaren had men niet; in het volksgeloof werd een foetus pas mens als hij begon te bewegen. In liberale kranten werd tamelijk openlijk reclame gemaakt voor vruchtafdrijving. "Dr Mortins Pillen. De beste voor Damen en Jufvrouwen. Wacht u van de namaaksels." Vroed­vrouwen beloofden 'vertragingen' van de menstruatie discreet op te lossen. Emotioneel was het ook niet aangewezen zich al te snel aan pasgeborenen te hechten. De zuigelingensterfte was schrikbarend hoog in de minder gegoede klasse. Veel kinderen geraakten niet door het eerste levensjaar. Ouders sloten levensverzekeringen af, ook voor ongeborenen. Een wekelijkse bijdrage van enkele centiemen kon enkele tientallen tot zelfs honderd frank opleveren; veel geld voor arbeiders. Deze prak­tijk werkte misbruiken in de hand.

De burgerij zag de dienstmeid als een moreel minderwaardige figuur. Iemand die van nature neigde naar oneerlijkheid, diefstal en (seksuele) losbandigheid. Onderdrukkers hebben de hele geschiedenis door de onderdrukten de schuld gegeven van wat ze hen aandeden, onder meer om de eigen schuldgevoelens te temperen. Met als minst erge uitingen, meerderwaardigheids­gevoelens en neerbuigende moralisering.

Kinderverlating

In de achttiende en negentiende eeuw groeide bij de burgerij de zorg en ongerustheid over het lot van vele kinderen. Om de kindermoord in te dijken (en geen soldaten voor het keizer­lijke leger verloren te laten gaan) vaardigde Napoleon in 1811 een decreet uit, waarin werd bepaald dat aan de ingang van elk vondelingentehuis een vondelingenbak moest komen. Deze tour, rol, molen of schuif was een soort nis in de buitenmuur van het tehuis. Daarin kon men in volstrekte anonimiteit een kind deponeren en naar binnen draaien of schuiven.

Dat veel moeders handelden uit pure noodzaak, blijkt uit de briefjes en herkenningstekens die ze hun baby's meegaven. Een medaillon of, vaker, een doormidden gescheurd bidprentje of speelkaart. De moeders bewaarden de andere helft zorgvuldig om hun moederschap te kunnen bewijzen als het hen ooit beter zou gaan, als ze zelf voor hun kind konden zorgen.

In de 19de eeuw namen de hygiënische en morele campagnes overhand toe. Men probeerde gelukkig ook iets te doen aan de verpaupe­ring. In de schoot van allerhande liefdadige vereni­gingen, zoals de Vereniging tot bescherming der gemartelde kinderen, zetten velen zich onverdroten in. Nieuwe ideeën, uitvindingen en wettelijke voorzieningen zagen het daglicht. Papfles en couveuse, "een broeikas voor en met levende kinde­ren" zoals dat toen heette, kaderden in de strijd tegen de zuige­lingensterf­te. Voorlichting en instructie van ouders, oprichting van het Nationaal werk voor kinderwelzijn. Er kwamen opleidingen voor kinderverzorgsters, stadsbewaarscholen en in 1912 een wet ter bescherming van kinderen. De inzet van talloze artsen, juris­ten, pedagogen, maatschappelijke werkers en andere welzijnswerkers heeft er ongetwijfeld veel toe bijgedragen dat de situatie van het kind geleidelijk verbeter­de.

In België hinkte de wetgeving meermaals achterop. Vrouwen- en kinderarbeid werd vrij laat aan banden gelegd. Toen eind 1889 bepaald werd dat kinderen onder de twaalf niet mochten worden tewerkgesteld, werd tevens verordend dat kinderen boven die leeftijd niet meer dan... twaalf uur per dag (!) mochten werken. Anders dan in de rest van West-Europa ging deze wet niet gepaard met een wet op de leerplicht. België voerde die als allerlaatste pas in 1914 in.

Op deze tentoonstelling komen nog allerhande vormen van ver­waarlozing, misbruik en mishandeling van kinderen aan bod. Seksueel misbruik (prostitutie, incest), handel in blanke slavinnen (met eind 19de eeuw Brussel als draaischijf), kin­derbedelarij en kinderarbeid. En wat daar allemaal mee samen­hangt: alcoholisme en drankbestrijding; jeugdcriminaliteit, bestraffing en heropvoeding; geslachtsziekten en de angst ervoor; de rol van de opkomende geneeskunde. Steeds weer met armoe in de hoofdrol. Schrijnende verhalen. Wie er zich nog meer wil in verdiepen, kan ter plekke Kleine martelaars van Carine Stever­lynck aanschaffen (720 F). Dit boek diende als basis voor de tentoonstelling. Het staat boordevol boeien­de informatie en inzichten. Een bewogen en helder verhaal, alleen zwak wat de besluiten betreft.

In het Museum Dr. Guislain wordt alles zorgvuldig uiteengezet en overvloedig geïllustreerd aan de hand van geboorteakten, bastaardboeken, kledingstukken, postkaarten, foto's, schilde­rijen, affiches, verordeningen, anekdotes... De inrichters hebben tijd nog moeite gespaard om een unieke verzameling samen te bren­gen. Een bezoek meer dan waard. Maar wat mij betreft hadden enkele foto's van uitgehongerde derdewereldkin­deren, bijvoor­beeld aan het eind van de expositie, onze zeer eurocentrische en zelfingenomen visie mogen doorbreken.

 

 

                                                                                                                             

Gepubliceerd in Telepro, december 1998