Normen en vormen

Hoe moet een mens zonder censuur schrijven, als hij altijd onder censuur geleefd heeft? Alle stijl zal verdwijnen, de hele grammatica, de goede zeden!

Heinrich Heine over de afschaffing van de censuur in 1848 in de Duitse bond.

Vanmorgen was het weer van dat. De trein naar Brussel, veel reizigers, eigenlijk voldoende zitplaats, maar die moet je wel afdwingen. Almaar meer mensen, oud en jong, palmen steevast twee of meer plaatsen in. Tassen en jassen worden niet meer weggeborgen op de daarvoor voorziene plaatsen maar gebruikt om zitplaatsen te bezetten, ruimte te barricaderen. Sommigen willen per trein reizen zoals ze met de auto doen: in hun eentje, zonder vreemden. Plaats wordt niet zomaar afgestaan, wie wil zitten moet assertief zijn en er beleefd om vragen. Dikwijls wordt dat met de nodige traagheid beantwoord, soms met onvriendelijke blikken. Vergeleken met het agressieve verkeer is dit alledaags voorbeeld van toenemende onverschilligheid tegenover medemensen vrij banaal. Maar dergelijke banaliteiten, zoals zwerfvuil en hondepoep, zijn voor velen wel een voortdurende bron van ergernis. Recente enquêtes wijzen uit dat de wijd verspreide onveiligheidsgevoelens voor een flink stuk daarop teruggaan.

Dit onderwerp aansnijden hoort niet in progressieve kringen. Daarin gold normovertreding lange tijd als een daad van verzet en de angst voor (over)regulatie en een terugkeer naar een autoritair systeem is groot. Dan liever de koppen in het zand. Wie er desondanks over begint wordt scheef bekeken, analyse en commentaar worden afgedaan als reactionair geweeklaag en gemoraliseer. Het getuigt dan ook van morele moed en intellectuele kracht dat Koen Raes, iemand met een marxistisch-socialistische achtergrond (niet alleen een 'verleden'), het wel waagt de kat de bel aan te binden. Zijn analyse is scherp en verhelderend, al heeft ook hij geen kant en klare remedie, mirakeloplossingen bestaan nu eenmaal niet.

Het boek is een bundeling van elders verschenen artikels, aangevuld met een theoretische in- en uitleiding. De opbouw is een beetje ongelukkig. De eerste helft van de bundel werd het laatst geschreven, de artikels uit het tweede deel zijn minstens drie jaar ouder. In die tijd moet de auteur een hele evolutie doorgemaakt hebben. Een ontwikkeling in de richting van minder begrip en een meer eenzijdige verklaring en oplossing, lijkt het wel. Het tweede en oudste deel getuigt van heel wat meer begrip, vooral voor jongeren, dan het eerste. Een verfrissende kijk op zogenaamde probleemjongeren en -jeugd. Wie iets meer wil begrijpen van dringende sociale en morele problemen zal er veel aan hebben. Helaas is het boek nogal zwaar op de hand, veel vakjargon en dure woorden die vervangen konden worden door vanzelfsprekende Nederlandse begrippen. Nogal wat getheoretiseer dat eerder thuishoort in een universitaire cursus. Gelukkig leest het tweede deel vlotter. De hoofdstukken over gezinnen, ouderschap en verantwoordelijkheid en dat over het uitgaansleven van jongeren mogen wat mij betreft verplichte lectuur worden, ook voor zedenprekers.

De titel, 'Het moeilijke ontmoeten', dekt alleen het eerste deel van dit wat schizofrene boek. De opstand tegen vastgeroeste normen en vormen die de sociale omgang strikt en dwangmatig regelden was gerechtvaardigd en noodzakelijk, maar dat heeft ook een aantal kwalijke gevolgen gehad. De bevrijding van sociale dwang, het ont-moeten, ging te ver en heeft de omgang met elkaar, de ontmoeting, serieus bemoeilijkt. Conventionele normen en beleefdheidsvormen werden niet vervangen door nieuwe vormelijkheden, regels en conventies. Het sociale verkeer loopt almaar meer in het honderd, zowel het anonieme contact in de publieke ruimte (b.v. op de trein) als het intieme contact. In het ontstane vacuüm voelen velen zich stuurloos en ontregeld.

Dat de oude moraal naar de schroothoop verwezen werd is zeker een goede zaak, maar Koen Raes betreurt dat ook de vormen waarin die ingebed zat werden afgeschaft. Ontkerkelijking, ontzuiling en secularisering zouden "vooral geleid hebben tot een toename van het aantal 'normloze en ongebonden' individuen die geen enkel moreel referentiekader buiten hun eigen belangen, strevingen, ambities en frustraties meer erkennen, of die slechts sporadisch en à la carte zekere levensbeschouwelijke voorkeuren tot de hunne maken".

Er moeten dus nieuwe afspraken en regels komen. Dat doet denken aan de klassieke reactie van oudere op jongere generaties, de jeugd zou god noch gebod kennen, normloos en dus waardeloos zijn. In de eerste, overhaaste reacties op het boek werd daar duidelijk voor gevreesd. Leo De Haes schold Koen Raes, die in Gent ethiek en rechtsfilosofie onderwijst, uit voor "regelneef van professie" en zijn analyse werd afgedaan als een jeremiade en misplaatst moralisme (De Morgen, 28.10.1997). De Haes had het verwijt dat hij dikwijls tot andere recensenten richt, dat ze "niet eens in het boek geïnteresseerd zijn of het niet eens hebben uitgelezen" (De Standaard der Letteren, 22.1.1998), zelf ter harte mogen nemen. Zijn moraliserende commentaar was op weinig meer gebaseerd dan het interview met Raes dat in deze krant was verschenen. Een boeiend gesprek, dat helaas alleen over het eerste deel van het boek ging. De Haes reageert op dit interview; als hij het boek al in handen gehad heeft dan heeft hij het tweede deel niet, slordig of met bokkensprongen gelezen. En van wat een vrijzinnig ethicus aan een universiteit uitricht, heeft hij blijkbaar weinig benul.

In de eerste helft van zijn boek maakt Raes duidelijk dat conventies meer zijn dan vastgeroeste rolpatronen en vooroordelen. Hij pleit voor een herwaardering van zinloze omgangsvormen; riten en procedures die geen eigen zin hebben maar hun betekenis ontlenen aan het feit dat ze een bepaald gedrag mogelijk maken, vormelijke beleefdheid bijvoorbeeld. Omgangsvormen spelen "een belangrijke rol in wat we onder cultuur verstaan", ze voorkomen dat het sociale verkeer voortdurend kortsluit. Het publieke ontmoeten moet correct, afstandelijk, zonder binding, hoffelijk, aan de oppervlakte blijven. Deze conventionele publieke moraal, functionele afspraken die inhoudelijk niet bevraagd mogen worden, moet volgens Raes strikt gescheiden blijven van de privémoraal. Over deze privémoraal en over de verhouding tussen echtheid en conventie daarbinnen, had ik graag wat meer vernomen. Al zijn de goede bedoelingen van de auteur boven elke twijfel verheven, toch stel ik me vragen over de uitvoerbaarheid en het effect van sommige van zijn voorstellen. Moeten sociaal-economisch minder goed geplaatsten, de lageren in macht, positie of klasse, zich zonder meer schikken naar elke niet begrepen, van bovenaf opgelegde conventie? Zijn de zelfverantwoordelijkheid en zelfdwang die Raes aanprijst voor iedereen even realiseerbaar? Zijn alle conventies veralgemeenbaar? Wat bij conflicterende regels? Zal men met andere woorden niet altijd moeten rekenen op enige goede wil? Een aantal oplossingen van Raes lijken nogal op het lijf geschreven van de vlotte, zelfverzekerde, welbespraakte, stedelijke, gearriveerde, mannelijke intellectueel die hij is.

Zelfverantwoordelijkheid luidt de oplossing in het eerste deel, terwijl in het tweede deel haarfijn wordt uitgelegd hoe sociaal-economische oorzaken en (falende) ideologische factoren ervoor zorgen dat velen zo goed als geen kans krijgen om een ander dan een ik-gericht perspectief te verwerven, niet over de middelen beschikken om egocentrisme anders te overstijgen dan door holle slogans die het eigen volk voortrekken. Raes wijst nadrukkelijk op de dubbele moraal van vele reactionairen en zedenprekers, die bijvoorbeeld schande spreken over drugsgebruik maar geen kritiek verdragen op de consumptiecultuur waarin onmiddellijke en eindeloze bevrediging van oppervlakkige behoeften als geluksnotie wordt gehanteerd. "Zolang de maatschappij niet met meer aantrekkelijke perspectieven en meer overzichtelijke samenlevingsverbanden voor sommige categorieën van jongeren op de proppen komt, getuigt een loutere focus op hun 'decadente' uitgaansleven van misplaatst moralisme."

In het tweede deel toont Raes aan dat het niet om normvervaging maar om normverandering gaat. We zitten in een overgangsfase, nieuwe normen worden uitgeprobeerd, zeker in de subculturen van jongeren. Man-vrouwverhouding, gezins- en opvoedingssituatie zijn in de voorbije decennia ingrijpend veranderd. Het patriarchale gezin heeft plaats gemaakt voor een meer egalitair onderhandelingsgezin met minder (strikte) normen en regels. Het wegvallen van regels die verhoudingen en omgang regelden binnen gezinnen, op scholen, in de publieke sfeer en in de intieme omgang, bracht veel onzekerheid met zich mee. Banden en relaties zijn vrijer geworden, meer gebaseerd op liefde en vrije wil. Dat zijn even rijke als kwetsbare waarden; ze maken diepgaander beleving van relaties mogelijk maar stellen ze ook meer op de proef doordat de verwachtingen en verlangens hoog gespannen zijn. Rolverwarring en rolonzekerheid, bijvoorbeeld in eenoudergezinnen, bij homoseksuele koppels of tegenover kinderen die de partner uit een vroegere relatie meebrengt. Mensen "bricoleren aan deze kleinere of grotere rolconflicten - rond de opvang en de opvoeding van de kinderen, de huishoudelijke klussen en taken (poetsen, wassen, boodschappen doen), de vrije tijdsorganisatie enz. - en zijn er zich te weinig van bewust dat ze hiermee niet alleen op de wereld staan". Van groot belang is ook de overbelasting van de actieve levensfase, die daarenboven vrij abrupt wordt afgebroken als men te oud geacht wordt. "Op de ruïnes van de stukgeslagen rituelen van weleer, lijkt men op zoek te zijn naar nieuwe rituelen en nieuwe codes." Dit zoeken vult Raes niet concreet in omdat hij over geen betrouwbare informatie beschikt. Er moet onderzoek gebeuren "naar alle mogelijke vormen waarin het verzet tegen de verdergaande instrumentalisering vandaag zijn beslag krijgt en waarin nieuwe codes voor een ontmoeting worden uitgeprobeerd".

Hoe krijg je gedaan dat velen meer rekening gaan houden met mekaar? Met rede en redelijkheid alleen kom je er niet. De mensen die zich in hun 'treincoupé' barricaderen zijn beschaafd en met rede begiftigd, de meesten weten wat ze doen en voelen zich geenszins asociaal of onbeschoft. Dan toch maar, zoals weleer, niet beredeneerde, vanzelfsprekende conventies? Maar hoe bewerkstellig je dat op grote schaal? Te vrezen valt dat dat alleen lukt door min of meer bewuste indoctrinatie van kindsbeen af. Vraag is hoe die opvoeding (aanpassing aan de gemeenschap, socialisatie) zo gedoseerd kan worden dat ze met zo min mogelijk conflicten, repressie en negatieve gevoelens gepaard gaat. Hoe voorkom je een waterval van regels, conventies en rituelen, de altijd dreigende regelzucht en inhoudsloos formalisme?

Ook Koen Raes weet het niet precies, maar hij is er wel van overtuigd "dat ook de heersende politiek vandaag nood heeft aan een herwaardering van het onpersoonlijke perspectief, van de publieke rules by convention, van het anonieme oog. We kunnen ons toch bezwaarlijk een samenleving indenken waarin het oog van de repressie nog als enige de publieke ruimte bespiedt. Dan belanden we in een samenleving waarin de openbare sfeer inderdaad niets anders dan een onveilige sfeer kan zijn". Het register 'onveiligheid' wordt beter ook niet te vaak opengetrokken. "Onveiligheidsgevoelens kunnen, mede onder invloed van de media, makkelijk escaleren totdat men de hele wereld nog slechts in termen van vriend/vijandbeelden, insiders en outsiders tegemoettreedt. Zij dreigen gemakkelijk met criminaliteit te worden vereenzelvigd, hoewel die toch maar een oorzaak van subjectieve onveiligheidsgevoelens is. Alles wordt dan zwart gekleurd zodat er nog nauwelijks ruimte is voor levensoptimisme en voor het erkennen van alle positieve aspecten in het huidige tijdsgewricht. Het verlies van oude zekerheden kan immers ook worden ingekleurd als een positieve ontwikkeling die ons van valse zekerheden heeft verlost en de - al of niet vermeende - dreigingen kunnen ook worden opgevat als evenzovele nieuwe uitdagingen." (Raes, 147)

Het hoofdstuk over erotiek kon me niet bekoren. Zo ontgaat het me waarom masturbatie slechte seks zou zijn. Met evenveel recht kan ik stellen dat het goede seks is of die zeker mogelijk kan maken. Mag ik omdat ik niet graag alleen reis, wandel, musea bezoek, uit eten ga... dat slechte vormen van ontspanning of genot noemen? Is dat de nieuwe norm: gezamenlijkheid, sociabiliteit? Ook ik ben voor wederkerigheid, maar toch niet ten koste van alles. Bepaalde intimiteiten, belevingen, gedachten, gevoelens zijn nu eenmaal individueel. De balans tussen sociale en individuele praktijk is natuurlijk van belang, maar ze sluiten elkaar niet uit, maken elkaar soms zelfs mogelijk. Doordenkend zoals Koen Raes over seks doet - zonder al te veel serieus onderzoek - kan men net zo goed beweren dat dwangmatige gerichtheid op seks met anderen, gekoppeld aan strenge afkeuring van solo-seks, mee aan de basis ligt van veel ellende. Men valt anderen meer dan nodig lastig, sommigen worden min of meer tegen hun wil tot seks gedwongen. Ook voor masturbatie geldt overigens dat oefening kunst kan baren. Wie zichzelf niet kan bevredigen, zou wel eens meer moeite kunnen hebben om anderen te bevredigen of door anderen bevredigd te worden. Kortom, zelfbevrediging als een soort (tijdelijke) zelfregulering, dat misstaat ook niet bij de zelfcontrole waarvoor Raes een lans breekt. Bij dergelijke intieme en gevoelige onderwerpen speelt ook de ingesteldheid van de lezer mee. In De Standaard der Letteren (13 november 1997) struikelde men over de parallel die Raes trekt tussen seksueel en culinair genieten. Een grondig foute vergelijking vond men, "tafelgeneugten zijn perfect mogelijk zonder dat er een relationele band bestaat tussen de kok en de gasten", en dat is niet het geval voor seksualiteit. Dat is een preferentie als een ander, maar hoe kun je solo-seks over het hoofd zien?

'Het moeilijke ontmoeten' is een dapper boek over hete hangijzers die niemand onberoerd laten. Een gedegen repliek op de almaar luider klinkende roep om een meer repressief geregelde maatschappij. Raes maakt ook duidelijk dat het ander uiterste, de zogenaamde permissieve maatschappij, waarin alles mag en niets moet, geen duurzaam alternatief biedt. Permissiviteit is iets anders dan tolerantie. Enerzijds het 'alles is toegelaten' of amoraliteit, anderzijds wederkerig respect en waardering, een uitgesproken moreel engagement. Tolerantie op grond van respect voor andermans mening of beslissing in plaats van onverschilligheid voor onoorbaar gedrag. Raes zoekt naar andere dan reactionaire en simplistische oplossingen en pleit geenszins voor een terugkeer naar de geïdealiseerde goeie ouwe tijd. Hij waarschuwt zelfs voor het nieuwe ethische reveil, dat "gemakkelijk kan verglijden naar een verwerping van belangrijke moderne verworvenheden zoals het erkennen van levensbeschouwelijk pluralisme en van de tolerantie en het erkennen van de menselijke gelijkwaardigheid".

Het boek is verzorgd uitgegeven maar storend is dat bij alle boeken waarnaar in de tekst verwezen wordt, het jaartal staat van de editie die de auteur gebruikt heeft. Daardoor wordt vaak een verkeerde indruk gewekt. Dat Willem Elschot in 1986 niet meer in de pen klom zal iedereen wel weten, maar voor minder algemeen bekende auteurs is dat niet zo vanzelfsprekend. Bron en auteur zullen meer dan eens in een verkeerde tijd geplaatst worden. Bataille, De Sade en Freud waren midden jaren negentig niet meer aan de slag.

Raes, Koen - Het moeilijke ont-moeten. Verhalen van alledaagse zedelijkheid, Brussel, VUBPress, 1997

Verschenen in Mores, mei-juni 1998 en ingekort in De Morgen, 26 februari 1998.