Leven in een fles | Wolfskinderen

Toen Charles Linnaeus in 1735 in zijn Systema Naturae de wereld van planten en dieren ordende, onderscheidde hij zes soorten mensen: Amerikaanse, Europese, Aziatische, Afrikaanse, Monsters en Wilde Mensen. In deze laatste groep, de Homo Feri, bracht Linné een tiental wilde kinderen onder. Hun belangrijkste kenmerken waren dat ze 'op handen en voeten liepen, niet konden spreken en met haar bedekt waren'. Bij enkelen stipte Linné aan dat ze op een beer, wolf of schaap leken.

Het ging om verloren gezette kinderen die door dieren werden opgevangen. Baby's en peuters, achtergelaten als honden, gevlucht voor geweld in gezin of maatschappij. De meesten moeten omgekomen zijn, maar enkelen overleefden op eigen kracht of werden geadopteerd door dieren (leeuw, beer, geit, wolf, aap...).

Wolfskinderen, zoals ze meestal genoemd worden, zijn van alle tijden en alle plaatsen. Ze komen in verscheidene mythologieën voor. Semiramis, oprichter van Babylon, werd door vogels grootgebracht. Romulus en Remus, legendarische stichters van Rome, werden door een wolf gezoogd, later door een specht gevoed.


Woordloos

Ook in moderne tijden werden en worden ongewenste of overtollige kinderen verwaarloosd, mishandeld, verloren gezet, vermoord. In 1970 kwam men in Los Angeles een dertienjarig meisje op het spoor dat twaalf jaar in isolement had gevegeteerd, naakt vastgesnoerd op een kakstoel in een klein kamertje. Ze kon alleen handen en voeten bewegen. Als ze huilde of schreeuwde, ranselde haar vader haar af. De bijna blinde moeder was doodsbang voor hem. De man had een rotjeugd gehad en wou geen kinderen. De baby's die toch kwamen, liet hij omkomen van ontbering. Maar Genie bleef in leven. Hij zou haar tegen de boze buitenwereld beschermen. Tot het de moeder toch te veel werd en ze met haar dochter de benen nam.

Genie had als in een fles geleefd, ze had weinig menselijks. Volkomen ondervoed, incontinent, veelvuldig masturberend. Ze verstond een tweetal woorden en sprak twee zinnen: stopit en nomore. Dat ze niet spreken kon, trok veel geleerden aan. Voor psychologen en taalkundigen was het een buitenkans om bepaalde theorieën te testen. Er werd gevochten om het voogdijschap over Genie. Men zou Genie's taalkundige vooruitgang bestuderen en een onderzoeksters wijdde er haar doctoraat aan. Bestaat er een kritieke periode voor het aanleren van taal, zijn taal en grammatica aangeboren?

Vast kwam te staan dat wie in de periode van 18 maand tot 13 jaar niet met taal in contact komt nooit meer goed zal leren spreken. Spraak komt vanzelf (waarschijnlijk op gang gebracht door een bepaalde ontwikkeling van de hersenen) maar om tot taal uit te groeien is een stimulerende, taalrijke omgeving onontbeerlijk. Taal kan niet buiten anderen. Voor het totstandkomen van echte communicatie is waarschijnlijk ook geborgenheid, een emotionele band nodig.

De wetenschappers zorgden wel voor Genie, wat beslist geen sinecure was, maar ze werd vooral gezien en gebruikt als onderzoeksvoorwerp. Eens de wetenschappers alles uit haar hadden gehaald, werd er niet meer naar haar omgekeken. Genie verhuisde van het ene naar het andere home en zal daar waarschijnlijk tot het eind van haar dagen blijven. Ze had leren spreken, al kon ze geen echte zinnen vormen, maar viel ondertussen terug in haar woordloos bestaan.


Buitenkans

Ook dit is een verhaal van alle tijden, filosofen en geleerden gebruiken 'wilde' kinderen van oudsher om hun theorieën te testen. Verondersteld werd dat bij een zonder opvoeding of beschaving opgegroeid kind duidelijk zichtbaar moest zijn wat iemand tot mens maakt. De ware menselijke natuur, de menselijke essentie! Wat betekent mens-zijn, wat is aangeboren en wat verworven? Zijn mensen die niet kunnen spreken wel mensen, hebben ze een (zelf)bewustzijn?

De 'brute toestand', met zogenaamde oer-instincten en natuurlijk gedrag, sprak tot veler verbeelding. Begin achttiende eeuw vergaapte het rijke volk zich aan Peter the Wild Boy, een van Linné's Homo Feri. Peters natuurlijkheid werd opgehemeld, zijn gebrek aan opvoeding charmeerde de wel-opgevoeden. Er werden nogal wat pamfletten en boeken aan hem gewijd. Onder meer door Daniel Defoe, schepper van Robinson Crusoë en Moll Flanders. Isolement en eenzaamheid waren zijn geliefkoosde thema's. Peter the Wild Boy is als het spiegelbeeld van Robinson, een wilde die in de beschaving terechtkomt versus een beschaafd mens die in de wildernis belandt. Defoe vroeg zich af of Peter een ziel had, menselijk was, meer dan een biologische machine - een mechanistische verklaring die toen erg in trek was. Hij twijfelde er niet aan dat Peter exclusief natuurlijk was en dichter bij de natuur stond, maar hij had geen weet van zijn bestaan.

In enkele maatschappijkritische geschriften werd Peter gebruikt als ideale outsider die door zijn onbevoordeelde, onbevangen kijk de ijdel- en oppervlakkigheid van onze maatschappij blootlegt. Een beetje zoals Voltaire in L'ingénu: Frankrijk gezien door de ogen van een bezoekende 'wilde'.


Verheerlijking

Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werd in navolging van Jean-Jacques Rousseau de oorspronkelijke, primitieve, 'natuurlijke' staat van de mens verheerlijkt. Men begon anders aan te kijken tegen wilde kinderen. Ze waren blijven steken in een fase van de menselijke evolutie die beschaafde mensen kwijtgespeeld waren.

In het post-revolutionaire Frankrijk werd het wilde kind ingedeeld bij de misérables, de onfortuinlijken in wier naam de Revolutie was gevoerd. De wilde jongen die in 1798 in de Aveyron gevangen werd, werd niet toevallig Victor, 'overwinning', gedoopt. Geleerd en machtig volk stroomde toe om de 'nobele wilde' te bekijken en te onderzoeken. De verwachtingen waren hooggespannen. Een 'natuurkind', representant van het onbekommerde begin van de mensheid, impliciete aanklacht tegen hypocrisie en onrecht van het sociale leven.

De beroemdste dokter van die tijd, Philippe Pinel, de man die geesteszieken uit hun boeien had bevrijd, werd erbij gehaald. Maar hij zag geen 'natuurkind', wel een verwaarloosde, mentaal achterlijke jongen. Idioot geboren, besloot Pinel, dus niet opvoedbaar. Jean Itard, een van zijn leerlingen was het daar niet mee eens. Hij was ervan overtuigd dat Victors mentale achterstand het gevolg was van verwaarlozing. En hij vond dat de maatschappij door de jongen te vangen verantwoordelijkheid op zich had geladen.

Itard werd in 1800 aangesteld als wetenschapper-voogd. De ideeën van Rousseau konden hem niet bekoren, hij voelde meer voor die van Etienne De Condillac, een filosoof die de ontwikkeling van wild kind tot beschaafd burger had beschreven. In die evolutie speelde taal een belangrijke rol. Zonder taal geen bewustzijn, geen identiteit. Wilde kinderen die niet hadden leren spreken, hadden volgens Condillac alleen een dierlijk bewustzijn dat nooit kon uitgroeien tot een coherente identiteit.

Itard stelde alles in het werk om Victor taal, bewustzijn en identiteit bij te brengen. Hij stimuleerde zijn zintuigen, wekte zijn nieuwsgierigheid, speelde op ingenieuze wijze op zijn behoeften in. Itards rapporten mogen tot de meesterwerken van de menswetenschap gerekend worden; François Truffaut bracht ze later prachtig in beeld in L'enfant sauvage. Itard bewees dat de 'natuurlijke staat' magisch noch aantrekkelijk is maar een toestand van leegheid en barbarij, een betekenisloze, onvrije conditie. Menselijk leven wordt maar gerealiseerd door en in gemeenschap met anderen.

Victor werd een half-beschaafde. Hij toonde sporen van moreel besef en abstract denken. Maar hij sprak slechts twee woorden: lait en Oh Dieu, het stopwoord van Mme Guérin, Itards huishoudster. Toen Itard minder en minder tijd en aandacht had voor zijn pupil, trok Victor bij haar in. Hij overleed in 1828.

Datzelfde jaar verscheen de dertienjarige Kaspar Hauser op het toneel, in Neurenberg. Vanaf zijn derde had hij in totaal isolement opgesloten gezeten. Hij leerde spreken maar zijn communicatie bleef leeg. Hij gaf verschillende, contextafhankelijke betekenissen aan de weinige woorden en zinnen die hij kende. Hij praatte, maar niemand verstond hem. Uiteindelijk werd hij door een onbekende vermoord. Volgens sommigen had hij alles verzonnen omwille van de aandacht, anderen waren ervan overtuigd dat hij de kroonprins van Baden was, uit de weg geruimd door concurrenten.


Jungle Books

Ook in India werden veel kinderen verloren gezet, vooral meisjes. In 1921 haalden twee door wolven opgevangen zustertjes, Kamala en Amala, het wereldnieuws. Rudyard Kipling kende dit soort verhalen toen hij, meer dan dertig jaar voordien, het verhaal van Mowgli bedacht. Kipling, Victoriaans apostel van orde en tucht, maakt in Jungle Books duidelijk dat je als kind of wilde alles kunt zijn, dat je naar hartelust mag spelen en fantaseren, maar dat je als volwassene je verantwoordelijkheid moet opnemen. Baden Powell ontleende een en ander voor zijn scoutsbeweging. De jongsten worden 'welpen' genoemd, hun leidsters Akela, naar de leider van de wolven uit Jungle Books.

Een ander beroemd fictioneel wild kind is Tarzan, geesteskind van tweederangsauteur Edgar Rice Burroughs (Tarzan of the Apes, 1914) die inspiratie zocht bij Kipling en Charles Darwin. Tarzan is een raciale uitgave van het wilde kind, de geïdealiseerde blanke (in de door Burroughs verzonnen apentaal betekent Tarzan 'witte huid'). Tarzans ouders waren gestorven toen hij één was. Een wijfjesaap adopteerde hem en hij groeide op in een bende wilde mensapen. Dankzij zijn aangeboren kwaliteiten stak hij met kop en schouders boven hen uit. Zo leerde hij Engels lezen zonder de taal te kunnen spreken. Zijn aristocratische kwaliteiten kwamen volop tot uiting toen hij een blank meisje ontmoette en haar voor verkrachting door een aap behoedde (zedig weggelaten in de film). Uiteindelijk verzaken Tarzan en Jane (Porter) aan de decadente beschaving; ze kiezen voor de zoveel natuurlijker en menselijker jungle. Een verhaal dat kadert in de angst voor de moderniteit begin vorige eeuw. Velen pleitten toen voor regeneratie en terugkeer naar de natuur, niet alleen kunstenaars en filosofen maar ook de voorlopers van de nazi-beweging.


Verhalen

Savage girls and wild boys is een merkwaardig boek. Het bevat meer informatie over de geleerden (tot en met de kleding die ze droegen) dan over de wolfskinderen. Michael Newton volgt het patroon dat hij beschrijft: zo goed als alle onderzoekers waren niet geïnteresseerd in de kinderen zelf. Die waren slechts de belichaming van hun theorieën, verhalen die mensen over zichzelf vertellen. Alleen 'gewone' mensen die toevallig in de buurt waren, zoals Itards huishoudster, gaven om de kinderen en legden emotioneel contact met ze.

Newton vindt het niet verbazingwekkend dat eens de opwinding weggeëbd de kinderen aan hun lot overgelaten werden, 'tenslotte was dat het uiteindelijk lot van veel van de wilde kinderen'. Zo kun je veel kroms rechtpraten. Mistoestanden kunnen vanzelfsprekend niet goedgepraat worden door hun hoge frequentie.

Newton licht de verschillende interpretaties en theorieën toe, toont hun tijdgebondenheid aan. Elk tijdperk projecteerde zijn waarden, normen en idealen in de kinderen. Savage girls and wild boys is een literatuurstudie, Newton deed geen onderzoek naar de kinderen, dook niet in de archieven. Hij staat ook niet stil bij het voor de hand liggende maar toch belangwekkende feit dat wolfskinderen er totaal andere waarden en interesses op nahielden. Zij die in de 'vrije' natuur opgegroeid waren hielden van water, hadden geen interesse voor goud of geld, kenden geen bezit. Als de lente aanbrak werden ze ongedurig, naderend onweer maakte hen bang. Sommigen wisten niet wat niezen was, anderen herkenden zich niet in de spiegel. Hun zintuigen waren sterk ontwikkeld, ze reageerden fel op geuren en geluiden. Enkelen hadden geen perspectiefzicht, anderen kenden het verschil niet tussen levende wezens en dood materiaal.

In zijn magere conclusie trekt Newton zowaar alle verhalen over wolfskinderen in twijfel. De waarheid kan niet meer achterhaald worden, schrijft hij, het enige dat we met zekerheid weten is dat velen de verhalen geloofd hebben. Hij doet geen moeite om die twijfel ook maar door iets te staven. Ziek in het postmoderne bedje: feiten doen er niet toe, alleen verhalen tellen.

Newton, Michael - Savage Girls and Wild Boys. A History of Feral Children, London, Faber and Faber, 2002

Verschenen in De Financieel-Economische Tijd, 20 juli 2002