Klok zonder klepel | Een teleurstellend boek over Joodse kinderen tijdens WO-II

Eind mei werd met veel tamtam een 'explosief holocaustverhaal' gelanceerd, een boek dat 'verschillende mythes over de Tweede Wereldoorlog doorprikt' en 'een politiek boodschap bevat die stof kan doen opwaaien'. 'Geheime routes en netwerken' van Joost Loncin, eindredacteur bij Het Nieuwsblad, beantwoordt geenszins aan de gecreëerde verwachtingen. Tevergeefs zocht ik naar doorprikte mythes, alleen terloops is er sprake van 'mythes van de Tweede Wereldoorlog die gemeengoed geworden zijn', zonder verdere uitleg.

Volgens de persmap zou Loncin het 'misverstand rechtzetten dat de joden zich als schapen naar de slachtbank lieten voeren'. Maar die 'mythe', die begin jaren zestig vorm kreeg op het proces tegen Adolf Eichmann (kwestie van zionisten en Israëli's te onderscheiden van diasporajoden en ze tot strijdbaarheid aan te zetten), werd al in tal van wetenschappelijke werken weersproken. Verder zou Loncin 'de rol van de verzetsorganisaties nuanceren', aantonen dat 'onderduiken geen passief afwachten was'. Zeker niet, maar wie beweert het tegendeel?

Marollen

Grote verdienste van de auteur is dat hij een collega van de Israëlische televisie, Jack Barkan, die in 1943 als vierjarig jongetje in de Marollen door zijn voor deportatie opgeroepen moeder werd achtergelaten en werd gered door hulpvaardige Belgen, na meer dan een halve eeuw herenigde met de vrouw die hem, samen met haar ondertussen overleden zus, uit de klauwen van de nazi's heeft gered. Jacky was destijds te jong om zich veel te herinneren, maar Loncin dichtte het gat in zijn geheugen, schonk hem een stuk verleden terug.

Rode draad doorheen het boek is het verhaal van de onderduik van Jacky en drie andere joodse kinderen die bij dezelfde mensen een onderkomen gevonden hadden. Loncin reconstrueert de geschiedenis van hun families, hoe ze in Brussel terechtgekomen zijn, hun deportatie, hun dood.

Ander pluspunt van dit boek is dat Loncin de in vergetelheid geraakte geschiedenis opdiept van de grote joodse gemeenschap die in de jaren 1920-1942 in de Marollen leefde. Die armoedige Brusselse volkswijk trok van oudsher inwijkelingen aan. De joodse immigranten zochten elkaar op en vormden 'de meest typische jodenbuurt uit de Belgische geschiedenis'. Het beeld dat Loncin ervan ophangt, hoe summier en onsamenhangend ook, boeit. Veel losse weetjes, bijvoorbeeld dat de Marolliens in de oorlog parken en pleinen omspitten om groenten te kweken en ook de bouwwerf van de Noord-Zuidverbinding omtoverden in volkstuintjes.

Dit beeld wordt aangevuld met unieke foto's uit die tijd, onder meer van de menigte die toestroomde toen koningin Elisabeth in de winter van 1941 de 'Entraide des Travailleuses' bezocht. Dit medisch-sociaal centrum werd opgericht en geleid door ­Marie-Thérèse van der Elst, de barones van de Marollen. Deze even excentrieke als rijke dame, 'katholiek bevlogen' en zeer sociaal bewogen, heeft tijdens de oorlog minstens negen joodse kinderen gered.

Profanatie

Loncin beroemt er zich op dat hij zich niet tot getuigenissen beperkt maar ze ook heeft gecheckt (alsof historici dat niet doen) en ze in hun historische context plaatst. Maar een overzicht van de onderduik en redding van de joden van de Marollen levert dat helaas niet op. Daarenboven worden nogal wat historische feiten verdraaid weergegeven.

Zo stelt Loncin dat in 1370 'de joodse gemeenschap over de kling werd gejaagd' toen ze beschuldigd werd van hostieprofanatie (hosties met dolken doorboord). 'Deze pogrom bleef', vervolgt hij, 'spijtig genoeg geen fait divers' (sic) 'in de geschiedenis' maar werd ieder jaar herdacht door een processie. In werkelijkheid werden zes joden gefolterd en levend verbrand; afschuwelijk en vreselijk, zeer zeker, maar geen pogrom en ook geen uitroeiing van de joodse gemeenschap.

Pas in 1977 kwam in de Sint Goedele kathedraal, waar de vermeende hostieprofanatie wordt uitgebeeld op glasramen en schilderijen, een bronzen plaat te hangen waarop het tendentieuze karakter van de aanklacht en de legendarische aard van het Sacrament van Mirakel (de doorboorde hosties zouden gebloed hebben) erkend worden. Loncin heeft het er vaag over en citeert uit de tekst op de gedenkplaat. Waar hij dat citaat haalt is onduidelijk (de auteur verwijst nergens concreet naar bronnen) maar het staat niet op de bronzen plaat en is al evenmin een accurate samenvatting van de tekst daarop. Had Loncin de voortreffelijke analyse van Luc Dequeker, 'Het Sacrament van Mirakel' dat drie jaar geleden bij dezelfde uitgever verscheen, geraadpleegd dan had hij dit en andere onnauwkeurigheden kunnen vermijden.

Loncins geschiedschrijving is nogal kort door de bocht. Vier eeuwen joodse aanwezigheid in België afgehaspeld in vier bladzijden; de chassidim afgehandeld in drie zinnen, met negatieve connotatie. Het steekt niet nauw. Zo wordt het Nazionalsozialistisches Kraftfahrkorps (fout gespeld in het boek), het NSKK, 'een organisatie van de collaboratie' genoemd. Zeker, aan het oostfront waren nogal wat Vlamingen in het NSKK actief, maar deze speciale eenheid bestond al sinds 1931. Aanvankelijk werd ze ingezet bij verkiezingen en propaganda, later stond ze in voor de opleiding tot chauffeur, het 'motorisch harden van de jeugd', ze vervulde verkeerspolitieke taken, organiseerde hulp bij ongevallen en motorpech en werd ingezet voor militaire transporten.

De auteur heeft het meer dan eens over de 25000 joodse slachtoffers van de holocaust in België ('holocaust' betekent 'brandoffer opgedragen aan god' en is dus een foute benaming voor de jodenmoord, jodenuitroeiing of judeocide). Ronde getallen spreken tot de verbeelding, sommige recensenten maakten hier al van dat in Auschwitz 25000 Belgische joden werden vergast. Achterin het boek staat het juiste getal gedeporteerden uit het verzamelkamp Mechelen: 25.475, waaronder 351 zigeuners. Niet vermeld wordt dat daar ook 218 joden bij waren die niet naar het uitroeiingkamp Auschwitz gingen maar naar concentratiekampen. Dat is van belang omdat zij daar een grotere overlevingskans hadden. Ze zijn oververtegenwoordigd onder de 1335 mensen die na de oorlog werden gerepatrieerd. Bij die gerepatrieerden waren volgens Loncin liefst 143 zigeuners; in werkelijkheid keerden slechts 12 of 13 van de 351 zigeuners terug.

Hoeveel uit Mechelen weggevoerde joden in Auschwitz vergast werden blijft onduidelijk, de cijfers van Maxime Steinberg, specialist ter zake, lopen uiteen van 15621 tot 17497. Volledigheidshalve moet hier nog aan toegevoegd worden dat veel joden bij het uitbreken van de oorlog naar Frankrijk trokken en daar werden opgepakt. Uit het doorgangskamp Drancy werden nog eens 5034 joden uit België gedeporteerd richting Auschwitz, na de oorlog keerden slechts 317 naar België terug.

De auteur beweert dat het niet duidelijk is waar de jodenregisters die de Belgische gemeenten op bevel van de bezetter maakten worden bewaard. Hij suggereert dat de Belgische overheid dat zo wil houden, uit schaamte. Maar de gemeentelijke jodenregisters zitten in de archieven van de gemeenten en een kopie daarvan (zeker wat de Brusselse joden betreft) kan worden geraadpleegd in het Musée Juif te Brussel.

Wat Loncin over het jodenregister vertelt is meer dan verwarrend. Enerzijds stelt hij correct dat de Jodenvereniging in België op basis van dit register fiches opstelde met het oog op razzia's, maar vergeet erbij te vermelden dat dat in opdracht van de Sicherheitsdienst gebeurde. Anderzijds beweert hij dat bedoelde fiches werden gemaakt in opdracht van Pierre Beeckmans, een 'Antwerpse fascist'. Volgens Loncin heeft deze of een andere collaborateur 'om een of andere reden op de fiches alle tweelingen met rood aangekruist'. Waarop hij maar meteen zelf de reden invult: 'in Auschwitz werden 'medische experimenten' uitgevoerd op tweelingen'. Zonder enige bewijsvoering, zomaar, associatieve geschiedschrijving.

Nederland-België

De auteur keert bij herhaling terug op het verschillend lot van de Nederlandse en Belgische joden. Uit Nederland werden percentsgewijs bijna dubbel zoveel joden gedeporteerd en vermoord als uit België. Historici hebben daar al heel wat verklaringen voor aangedragen. Het is een ingewikkeld kluwen van in elkaar grijpende en elkaar versterkende oorzaken zoals geografische factoren, de gezagsgetrouwheid van Nederlanders, vlotte en efficiënte registratie van de Nederlandse joden, verschillende vlucht- en onderduikmogelijkheden...

Enkele jaren geleden opperden de historici Pim Griffioen en Ron Zeller dat de volgende factoren van doorslaggevend belang waren. In bezet Nederland was een burgerlijk bestuur ingesteld, in België een militair bestuur. Anders dan in België werd de SS in Nederland niet afgeremd door de doorgaans minder gedreven en minder antisemitische militairen. Ook van belang is dat in Nederland de hulp aan joden en het verzet tegen de bezetter later op gang kwam, met als gevolg dat toen de razzia's begonnen er minder onderduikmogelijkheden waren. En in België waren de joden minder geassimileerd, ze leefden meer in eigen groepsverbanden, en kort na het uitbreken van de oorlog al organiseerden ze zich uit eigen beweging.

Loncin heeft de klok horen luiden maar weet de klepel niet hangen. Volgens hem ligt het verschil aan het grotere vertrouwen dat de Nederlandse joden in de overheid stelden, waardoor ze minder zelfredzaam waren. In België waren de joden immigranten van de eerste generatie, ze waren meer op hun hoede. Waaraan hij nog toevoegt dat de joden in de Marollen in een van oudsher combattieve buurt woonden (geen verklaring natuurlijk aangezien meer dan 90% van de joden in België niet in de Marollen woonde).

Anders dan de joden in België, schrijft Loncin, bleven de Nederlandse joden maar gehoorzamen en bleven de treinen af en aan rijden naar Auschwitz terwijl er in België een tijdelijke terugval was. Dat de deportatie in Nederland gesmeerd verliep, lijdt geen twijfel. Vandaar dat, toen de SS in Auschwitz van maart tot mei 1943 de handen vol had met een tyfusepidemie en de uitroeiing van de joden van Saloniki, de deportatie uit Nederland, anders dan elders in West-Europa, gewoon doorging. Niet naar Auschwitz zoals Loncin beweert, maar naar Sobibor. Negentien konvooien met in totaal 34.313 Nederlandse joden - slechts negentien overleefden het. Een aantal slachtoffers dat het verschil met andere West-Europese landen kan verklaren.

Interessanter is Loncins bewering dat tijdens de twee 'bijna-hongerwinters' van 1940 en '41 veel mensen en organisaties alles in het werk stelden om (stads)kinderen te redden en dat de netwerken en verbindingslijnen die toen ontstonden gereactiveerd werden toen het erop aankwam joodse kinderen te redden.

Na de oorlog hebben de Belgische overheden (en niet alleen zij) het lot van de joden geminimaliseerd. Omdat de meeste slachtoffers de Belgische nationaliteit niet hadden, kregen zij of hun nabestaanden erkenning noch compensatie. Dat terwijl, stipt Loncin terecht aan, de Belgische staat toch maar het jodenregister liet opstellen dat de deportatie mee mogelijk maakte. Zoals velen voor hem dringt Loncin erop aan dat de Belgische regering zich zou verontschuldigen voor die (mede)verantwoordelijkheid bij de jodenvervolging.

Het in journalistieke stijl geschreven boek bevat nogal wat nodeloze herhalingen, irrelevante details en onjuistheden. Nog een voorbeeld: een Sabra is geen 'joodse kolonist die VOOR de oorlog naar Palestina is gekomen' maar een in Israël geboren jood of jodin (zo genoemd naar de vrucht van de vijgencactus: hard en stekelig van buiten, zacht en zoet van binnen). Ook de logica is vaak zoek. Enerzijds luidt het dat de gedeporteerden geen flauw benul hadden van hun bestemming en lot, anderzijds wordt vermeld dat midden 1943 een sluikblad een verslag publiceerde over Auschwitz waarin duidelijk werd dat 'de deportatie een zekere dood betekent'. Dat was overigens al midden 1942 bekend in het Westen en de BBC berichtte erover. Maar er blijft natuurlijk een wereld van verschil tussen 'weten' en 'beseffen'.

Joost Loncin - Geheime routes en netwerken. Joodse kinderen op de vlucht voor de holocaust, Leuven, Davidsfonds, 175 blz.

Gepubliceerd in de Financieel Economische Tijd, augustus 2003