Een mooi kijkboek, meer niet | De kampen
Achterop De kampen staat dat Annemie Reyntjens ‘een Belgische historica is en een gerenommeerd auteur van non-fictie boeken over beide wereldoorlogen, met in het bijzonder aandacht voor de Holocaust'. Dat klinkt meer dan veelbelovend, maar dit wordt in het prachtig uitgegeven boek geenszins waargemaakt.
Reyntjens zet de toon in een kort voorwoord. Ze schrijft over haar bezoek aan de herdenkingsplaats en het monument voor de slachtoffers van Belzec, een van de eerste uitroeiingskampen van het naziregime. Er liep toen ook een moeder met een klein kind en er kwam een glimlach op Reyntjens ‘gezicht omdat ze dacht aan de kleine Giosuè uit La vita è bella.’
Drie alineaatjes verder schiet haar ‘plotseling de MeToo beweging te binnen. Niet onlogisch. Ik ben een vrouw. Alles in perspectief zien is meestal een goed idee. In het vrouwenkamp Ravensbrück zaten 130.000 vrouwen gevangen, van wie er minstens 30.000 stierven’. Exterminatiekamp Belzec en concentratiekamp Ravensbrück waren nazikampen, maar een ander historisch verband is er niet. Gelukkig besteedt Reyntjens niet meer aandacht aan het vrouwenkamp dan aan andere kampen. Haar ‘juiste’ me-too-perspectief speelde waarschijnlijk wel een rol bij de beslissing een foto op te nemen van een zus van Franz Kafka, die net als twee andere zussen van hem ‘zijn omgekomen tijdens de Holocaust’. De zussen hebben deze vermelding klaarblijkelijk te danken aan hun beroemde broer, al bleef hem ‘dit lot bespaard want hij was reeds in 1924 op jonge leeftijd gestorven aan tuberculose'…
Jobstijding
Reyntjens rondt haar voorwoord af met een bijbeltekst: ‘Aan het einde van het pad [in Belzec], vlak voor mijn neus, een muur zo hoog als alle verdriet in de wereld. Daar[op] de tekst uit Job 16:18: 'Aarde, bedek niet mijn bloed. Laat er geen rustplaats zijn voor mijn roep’. Die ‘roep’ herhaalt ze in het hoofdstuk over Belzec na een passage over ‘500.000 [470.000 is correcter] slachtoffers (....) die tussen februari en december 1942 [juni 1943 is correcter] op brute wijze door nazi-Duitsland van het leven werden beroofd’.
Op het monument in Belzec staat in drie talen (Pools, Engels en Hebreeuws): ‘Bedek mijn bloed niet; laat er geen rustplaats zijn voor mijn verontwaardiging!’ (outcry!).
In de Willibrordbijbel (vertaald uit de grondtekst, 1995) leest Job, 16:18 als: ‘Aarde gun mij geen graf, dan blijft mijn bloed roepen om vergelding.’ Verontwaardiging, vergelding – geen roep.
In het Oud Testament is Job is een rijke, onberispelijke, rechtschapen, godvrezende man, die zich ver houdt van het kwaad. Bij gelegenheid vraagt God aan satan of hij bij zijn omzwervingen op aarde de rechtvaardige Job heeft ontmoet. Satan repliceert dat het niet moeilijk is om eerlijk en rechtschapen te zijn als God je van alles voorziet wat daarvoor nodig is. Hij daagt God uit Job aan te pakken, hem meedogenloos treffen in alles wat voor de man van waarde is. Wedden, besluit satan, dat hij u zal vervloeken!
Van dan af wordt Job door alle denkbare tegenspoed getroffen. Hij schreeuwt zijn onschuld ten hemel, zegt zijn lijden niet verdiend te hebben en dat God hem dus niet mag straffen. Hij daagt God uit hem ook maar iets ten laste te leggen. God laat dit niet over zijn kant gaan en verschijnt op het toneel. Hij veroordeelt Jobs wijze vrienden die hem ervan wilden doordringen dat vermits hij lijdt, hij fouten moet gemaakt hebben. God geeft Job evenwel geen gelijk, maar wijst hem op ‘de wonderen van de schepping die het menselijk kennen en kunnen te boven gaan’. De tegenspraak tussen onverdiend leed en Gods rechtvaardigheid blijft, gelovigen weten nog steeds niet hoe lijden en goddelijke rechtvaardigheid met elkaar te rijmen.
Vanuit het hedendaagse ‘Nooit meer’ (‘nooit meer oorlog’ weerklonk reeds na de Eerste Wereldoorlog) vertaalde Reyntjens de aanklacht tegen God in een (op)roep om slachtoffers te herdenken.
Ahistorisch
Reyntjens rangschikt de kampen niet chronologisch maar alfabetisch, van Amersfoort tot Westerbork. Op die wijze ontzegt ze de lezer enig spontaan inzicht in groei en evolutie van wat David Rousset, een overlevende, zo trefzeker L’univers concentrationnaire (1946) heeft genoemd.
Door haar ahistorische aanpak kan Reyntjens de omgekeerde driehoeken op de gevangenkledij zonder enige bewijsvoering toeschrijven aan een 'verdeel en heers' tactiek van de SS. De gekleurde driehoeken voor de vele interneringscategorieën werden pas in 1936 ingevoerd. Er zaten toen, anders dan in de beginjaren (1933- ), veel meer gevangenen om uiteenlopende redenen in de kampen. SS’ers moesten iemands interneringscategorie in één oogopslag kunnen zien.
Legendes
In deze Geschiedenis van de concentratiekampen in Europa tijdens W0II, de ondertitel van het boek, komen lang niet alle nazikampen aan bod. En als je omwille van Belgische en Nederlandse lezers enkele doorgangskampen bespreekt, zoals de Dossinkazerne en Westerbork (géén concentratiekampen), dan hadden ook de doorgangskampen in andere door Duitsland bezette gebieden een plaats moeten krijgen.
De onderschriften bij de ruim zeshonderd foto's hebben er dikwijls weinig of niets mee te maken of zijn ronduit fout. De oorspronkelijke legende, een jaartal en de hoedanigheid van de fotograaf – dader of bevrijder –ontbreken zo goed als altijd. De fotoverantwoording achterin het boek is een onoverzichtelijke lijst. Vind je in die chaos het nummer van een foto niet terug, dan moet je het stellen met 'De overige afbeeldingen maken deel uit van Wikipedia Commons en/of het publiek domein'.
Het jongetje Giosué (nu met accent aigue) duikt na een zeventigtal bladzijden weer op in het hoofdstukje La vita è bella. Centraal op een foto van een groepje kinderen die Buchenwald hebben overleefd, staat de vierjarige Jozef Schleifstein, 'als levend bewijs dat het leven toch nog mooi kan zijn' (sic).
Volgens Reyntjens is ‘de gelijkenis met de vijfjarige Giosué in Roberto Benigni’s 'la vita è bella' treffend, maar louter toevallig. Schleifstein sprak immers decennialang niet over zijn ervaringen, zelfs niet met zijn eigen kinderen. Toen een reporter van The Jewish Week hem in de late jaren negentig wist op te sporen, was de film reeds een kaskraker’. In The Jewish Week van 2 april 1999 staat dat Joseph Schleifstein begin dat jaar een lovende bespreking van Benigni’s film had gelezen, de prent ging kijken en direct de overeenkomst zag tussen zijn lot en dat van de fictieve Giosué. Een andere versie wil dat het avontuur van Schleifstein een inspiratiebron was voor de film uit 1997 en dat men hem zo op het spoor gekomen is.
Mogelijk zweeg de volwassen Schleifstein over zijn kampervaring, maar als bevrijd kind liet hij zich graag fotograferen, onder meer bij herdenkingen in Buchenwald.
Enkele dagen na de bevrijding van Buchenwald fotografeerde de Belgische fotograaf Gérard Raphaël Algoet, die in opdracht van de Belgische regering de VS-troepen bij de bevrijding vergezelde, Schleifstein in samengeraapte burgerkledij.
Het nummer 116.543 werd in Buchenwald (ook?) aan een andere gevangene (Freda Goldman) toegekend, wat in het laatste jaar van de kampen niet ongebruikelijk was. Maar aangezien Giosué overleefde omdat volwassen gevangenen hem de hele tijd voor de SS hadden verstopt, is het nogal onwaarschijnlijk dat Giosué een interneringsnummer kreeg en een (rode) driehoek en een bajesplunje droeg. Het kenteken ‘Buchenwald’ op Schleifsteins linkerarm moet na de bevrijding zijn aangebracht, in Buchenwald was dat vanzelfsprekend overbodig.
Het boek bevat behoorlijk wat herhalingen, veel wordt onvoldoende uitgelegd. Schutzhaft
Modelgetto
Het hoofdstuk over Theresienstadt begint meteen met een valse noot: ‘Een concentratiekamp als propagandamiddel’. Theresienstadt was een voor veel geïnterneerden verschrikkelijk getto en doorgangskamp richting uitroeiingskampen, voornamelijk Auschwitz-Birkenau. Geen
Reyntjens heeft het over 3500 Duitse soldaten en 3700 burgers in Theresienstadt na de verovering van de vestingstad. In werkelijkheid geven deze aantallen de vooroorlogse bevolking weer en zijn het dus ookTsjechische soldaten en burgers.
De SS zou de gevangenen van begin af aangespoord hebben om culturele activiteiten te organiseren, kwestie van Theresienstadt aan de buitenwereld te presenteren als een modelgetto. In werkelijkheid werd Theresienstadt in oktober van 1941 als bejaardengetto gepland door Reinhard Heydrich, leider van het Reichssicherheitshauptamt,
Onder de gevangenen in Theresienstadt zaten behoorlijk wat kunstenaars en wetenschappers. Zij organiseerden vrijwel van bij het begin in het geheim - want verboden - culturele activiteiten, kwestie van heel even alle ellende van zich af te zetten. De SS-kampleiding zag hier vrij snel het nut van in.
Toen in 1943 duidelijk werd dat afgevaardigden van het Internationale Rode Kruis na lang aandringen het getto zouden bezoeken, moedigde de SS de culturele activiteiten aan en moesten de gevangenen het deel van het getto dat de bezoekers te zien zouden krijgen verfraaien (de Verschönerungsaktion). In juni 1944 lieten de RK-afgevaardigden zich argeloos misleiden door dit Potemkindorp.
Dixit Reyntjens hebben de bezoekers ook een uitvoering van Verdi’s Requiem bijgewoond, gebracht door een koor en orkest van gevangenen. Waar is dat veel gevangenen in het getto de aangrijpende begrafenismis hebben ingestudeerd en opgevoerd, maar niet op dàt moment. Veel gevangenen, want leden van koor en orkest werden om de haverklap op transport gesteld naar het oosten en dan moesten nog maar eens andere gevangenen de katholieke mis inoefenen.
Na het inspectiebezoek maakte de SS van de gelegenheid gebruik om een propagandafilm te draaien met als titel Theresienstadt. Ein Dokumentarfilm aus dem Jüdischen Siedlungsgebiet. Anders dan Reyntjens stelt, gaven niet de media maar joodse gevangenen de film de sarcastische titel Hitler schenkt den Juden eine Stadt!
Strooprapport
Midden in het hoofdstuk over Majdanek staan er twee in het getto van Warschau gemaakte foto’s. Die hebben zo goed als zeker niets te maken met Majdanek. Het gros van de uit getto Warschau weggevoerde joden ging namelijk naar exterminatiekamp Treblinka. Onvermeld blijft ook dat de twee foto’s door daders werden gemaakt en samen met nog een vijftigtal foto’s het Bildbericht vormden bij het eindrapport van SS-generaal Jürgen Stroop, belast met de repressie van de opstand in het Warschau getto en de vernietiging van de grootste joodse gemeenschap van Europa.
De oorspronkelijke legende onder de veertiende foto uit het Strooprapport luidt ‘Met geweld uit bunkers gehaald’, en niet wat Reyntjens eronder plaatst: 'Deze iconische foto werd genomen in het voorjaar van 1943 tijdens het neerslaan van de opstand in het getto van Warschau'. Juist, maar door het Duitse onderschrift weg te laten, gaat het daderperspectief verloren, staat men er niet verder bij stil.
Vanuit haar slachtoffer- en me-too-perspectief vermeldt Reyntjens dat het kleine meisje links op de foto en de vrouw ernaast werden geïdentificeerd, maar ze rept met geen woord over de meest zichtbare dader, de gewapende SS’er rechts in beeld. Deze Josef Blösche, een overtuigd SS’er, werd in 1969 in een geruchtmakende zaak ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Zie hierover: Heribert Schwan & Helgard Heindrichs – Der SS-Mann. Leben und Sterben eines Mörders (München, Knaur, 2005).
Op de achtentwintigste foto die Reyntjens uit het rapport rukt, dus zonder vermelding van de daderbron, zien we een brandend huizenblok en joden die weggevoerd worden. Het originele onderschrift luidt volgens Reyntjens: 'Hoe het voormalige Joodse woongebied eruitziet na de vernietiging'. Maar in het Strooprapport staat onder dit beeld Abtransport von Jüden, wegvoering van joden.
De vierenveertigste foto werd duidelijk op dezelfde plaats gemaakt. Onder dit niet door Reyntjens gebruikt beeld staat het onderschrift dat ze onder de eerste foto plaatst.
Nattevingerwerk
Reyntjens heeft verscheidene herdenkingsoorden van kampen bezocht, zich daar geïnformeerd en foto’s gemaakt. Voor de rest maakte ze gebruik van Wikipedia en het digitale aanbod van holocaustmusea, voornamelijk het United States Holocaust Memorial Museum (USHMM). Ze schrijft er ook enkele keren letterlijk uit af zonder dat te vermelden. Uit niets blijkt dat ze gebruik heeft gemaakt van de ontelbare historische werken over de nazikampen. In haar tekst vermeldt ze terloops een paar werken, maar in het boek ontbreekt elk spoor van een bibliografie. De geïnteresseerde lezer krijgt hierdoor geen aanwijzingen voor verdere lectuur en kan moeilijk nagaan of Reyntjens’ verhalen in overeenstemming zijn met de stand van het historisch onderzoek.
Al dan niet bewust laat Reyntjens feiten weg die niet in haar plaatje passen. Ze lijkt niet te weten dat de gruwel in concentratiekamp Flossenbürg werd verergerd doordat de SS, zoals in andere kampen, flink wat macht delegeerde aan Duitstalige criminele gevangenen (groene driehoeken). In Flossenbürg aten veel SS’ers uit de hand van de ‘groenen’, die hen lijmden met bezittingen ontfutseld aan nieuwe gevangenen. Anders dan in veel andere kampen slaagden politieke gevangenen in Flossenbürg er niet in de heerschappij van de ‘groenen’ tijdig te breken.
Bij een foto van Duitse burgers die na de bevrijding gedwongen werden lijken op te graven om ze een fatsoenlijke begrafenis te geven, vergeet Reyntjens te vermelden dat een deel van de opgegraven slachtoffers werd gedood door geallieerde vliegtuigen. Midden april 1945 bijvoorbeeld namen ze een evacuatietransport van 1.700 joodse gevangenen uit Flossenbürg onder vuur. A la guerre comme à la guerre.
Volgens Reyntjens zijn de concentratiekampen ‘meer dan ooit plaatsen van herinnering en herauten van de vrede.’ Veel heeft het niet uitgehaald, getuige de vele oorlogen en genocides die de wereld blijven teisteren.
Volledigheidshalve
Tot daar mijn kritiek. Die zou moeiteloos uitgebreid kunnen worden, maar van een recensent wordt niet verwacht dat hij het besproken boek herschrijft. Mijn opmerkingen zijn het resultaat van wat me bij het doorbladeren van het mooi uitgegeven De Kampen meteen als fout of onwaarschijnlijk opviel. Na een en ander nagekeken te hebben, zag ik ervan af het boek van A tot Z te lezen om niet aan nog meer desinformatie blootgesteld te worden.
Vanuit het slachtofferperspectief en de daarvoor kenmerkende intentionalisering (alles voorstellen als vooraf gepland) doet De Kampen de geschiedenis geweld aan. Te betreuren valt dat dit onwetenschappelijk werk, dat een tijdje in de toptien van de best verkochte boeken stond, velen zal sterken in hardnekkige stereotypen.
Achterop het boek staat dat ' internationaal nooit een uitgebreider historisch werk over dit thema is verschenen’. De enorme hoeveelheid historische werken over de nazikampen opsommen is in deze context ondoenbaar en onnodig. Ik beperk me tot enkele betrouwbare albums, alle samengesteld door een team van gespecialiseerde historici. Niemand kan zoiets in zijn eentje, ook de ‘gerenommeerde historica’ niet.
Dean, Martin (ed.) – Encyclopedia of Camps and Ghetto’s, 1933-1945, Bloomington & Indianapolis, United States Holocaust Memorial Museum & Indiana University Press, 2002, twee delen. Deze duizenden pagina’s tellende encyclopedie kan online ingekeken en gedownload worden op https://www.ushmm.org/
Bédarida, François & Gervereau, Laurent – La déportation. Le système concentrationnaire nazi, Paris, 1985
Berenbaum, Michael – The World Must Know. The history of the Holocaust as told in the United States, Washington, Holocaust Memorial and Museum, 1992
Chéroux, Clément – Mémoire des camps. Photographies des camps de concentration et d’extermination nazis (1933-1999), Marval, 2001
Laqueur, Walter (ed.) – The Holocaust Encyclopedia, New Haven & London, Yale University Press, 2001
Gutterman, Bella & Shalev, Avner (dir.) - To Bear Witness. Holocaust Remembrance at Yad Vashem, Jerusalem, Yad Vashem, 2005
Het gedigitaliseerde Strooprapport met Duitse onderschriften vind je op https://www.pamiec.pl/ftp/