Beschaamd te leven | Open brief aan Primo Levi

Waarde Primo Levi,

In je laatste boek, I sommersi e i salvati (De verdronkenen en de geredden), begint het hoofdstuk waarin je in discussie treedt met Jean Améry, een andere Auschwitz-overlevende (zelfgekozen dood in 1978), met de vaststelling dat 'argumenteren tegen een dode lastig en niet erg loyaal is'. Argumenteren lijkt wel helemaal uit den boze als je, zoals ik, bovendien geen overlevende bent en, net als jij, buitenstaandersoordelen afwijst, tenminste als ze lichtzinnig zijn.


Kloof

Toch meen ik over enkele geldige redenen te beschikken voor deze grensoverschrijding. Terwijl jij je laatste boek schreef werkte ik aan een theoretische studie over dezelfde thema's : communicatiemoeilijkheden tussen overlevenden en buitenstaanders en wat ze veroorzaakt; waarnemingsbeperkingen in extreme situaties; waarde en beperkingen van ooggetuigenverslagen; schuld- en schaamtegevoelens bij bepaalde overlevenden en hun verband met specifieke kampervaring; analyse van machts- en statusverdeling in de gevangenmaatschappij; het epos over de Belgische jodin Mala Zimetbaum; verwerping van het komplotdenken, van stereotiepe beul-slachtoffer voorstellingen en van de theorie die het heeft over identificatie met de beul (zie Met de dood voor ogen, Antwerpen, EPO, 1987). Maar jij, een van de grootste literators van onze eeuw, hebt dit alles directer en aangrijpender onder woorden gebracht dan ik ooit zal kunnen.

Een wetenschapper kan zich geen mooier én pijnlijker geschenk dromen. De bekrachtiging van vele van mijn theoretische denkbeelden over ervaringsweten en ervaringsvoelen van overlevenden door een prominent insider vormt evenwel geen afdoende reden voor deze brief, maar ze schonk me wel het vertrouwen om te veronderstellen dat, als onze gelijklopende visies splitsen, je het niet noodzakelijk steeds bij het rechte eind hebt. Bron van deze bifurcatie is onze verschillende insiders- en outsidersoptiek en net als jij meen ik dat het de taak is van historici om de kloof te dichten tussen het beleefde kampleven en zijn gestereotypeerde voorstelling in boeken, films en mythes. Ik schrijf je dus niet ondanks het feit dat ik een buitenstaander ben, maar omdat ik een buitenstaander ben.


Stück

Doorheen de verschillende thema's in je oeuvre, en vooral in I sommersi e i salvati, lopen als een rode draad je scherpzinnige filosofische beschouwingen over morele beoordeling. Centrale stelling is dat alleen oordelen mag wie in vergelijkbare omstandigheden heeft verkeerd. Impliciet doel je voortdurend op het negatieve oordeel, het veroordelen. Je hoofdstelling trek je met bewonderenswaardige en verbijsterende consequentie door. Omdat je niet in hun schoenen hebt gestaan weiger je SS-ers te veroordelen. Niet dat je vergeeft, maar je weigert te haten. Om je toch een oordeel te kunnen vormen probeer je van binnenuit te begrijpen, door je in te leven in de daders. Daar slaag je maar tot op bepaalde hoogte in, geen slachtoffer kan abstractie maken van zijn status. Om zich volledig in zijn vervolgers in te leven zou het slachtoffer immers afstand moeten kunnen doen van zijn zelfconcept, het zou zichzelf moeten kunnen zien door de ogen van de daders, als niet-mens, Untermensch. Die kijk immers, maakt 'onmenselijke' gruweldaden mogelijk en uitvoerbaar. Maar precies dat, het als een 'Stück' gezien te worden, de ontkenning van je mens-zijn door medemensen, is voor een humanist van jouw kaliber het ondenkbaarste.[1]

Je stringent determinisme (mensen zijn het produkt van situationele omstandigheden) laat begrip en kennis toe, maar is onpraktisch. Beulen plegen zichzelf niet te veroordelen en begrip van het slachtoffer voor zijn beul belet deze laatste niet zijn werk te doen. Je dult overigens niet dat de daders zich wit proberen te wassen door verwijzing naar opvoeding en omgeving omdat 'dan elk spoor van beschaving van de aardbodem zou verdwijnen', maar veroordeling laat je aan anderen over, omdat je ondanks alles vindt dat ze slecht werden grootgebracht en omdat je uit ervaring weet dat weinigen weerstaan aan machtswellust of totalitaire druk.


Overlevingsschuldgevoel

Een vreselijker consequentie van je tot solipsisme leidende theorie over de morele beoordeling, is het overlevingschuldgevoel dat schrijnend aanwezig is in je laatste boek. Je bent ervan overtuigd dat de teruggekeerden niet de échte overlevenden en getuigen zijn. Het normale lot van gevangenen was de dood. Wie overleefde had bepaalde privileges gekend, had zich boven de norm verheven. De doden zijn de (morele) regel, jij de uitzondering. De besten zijn in de gaskamers omgekomen, de slechtsten hebben het gehaald. Alleen zij die volledig ondergedompeld zijn geweest (i sommersi) hebben de Gorgon gezien en kunnen getuigen over de absolute gruwel. Maar, zeg je zelf, ze zouden niet getuigd hebben als ze daartoe de kans hadden gekregen. 'Sommersi' stierven voor ze doodgingen. Weken voordat hun kaars doofde, hadden ze het vermogen te observeren, te herinneren en zich uit te drukken al verloren.

Waarom hou je geen rekening met de opgegraven dagboeken van niet-teruggekeerden ? Blijkt daar dan soms uit dat zij 'beter' waren ? De doden zijn niet beter of slechter, ze zijn niet meer. In hen prijs je een abstracte onschuldnotie. Het gaat niet om de kwaliteit van hun potentiële getuigenis of om hun confrontatie met het Kwaad, maar om een morele kwaliteit, het feit dat ze in jouw ogen onveranderd, mens, zichzelf bleven.


Mededogen

Je schaamte- of schuldgevoelens hangen samen met het bewustzijn verlaagd geweest te zijn, niets of te weinig gedaan te hebben voor lotgenoten en tegen het systeem. Je weet dat er geen ruimte was voor reflectie of emoties, dat je in een noodtoestand verkeerde. Maar de schaamte bleef bestaan, vooral tegenover diegenen die wel de kracht en het vermogen hadden om te weerstaan, en ook door contact met buitenstaanders in wier ogen je veroordeling meent te ontwaren.

Goed geïnformeerde en niet vooringenomen buitenstaanders twijfelen er niet aan dat de vernederde en uitgehongerde gevangenen geen schuld treffen kan. Dergelijke nood breekt vele wetten. Ze verbazen zich eerder over het feit dat in die mensonwaardige omstandigheden bepaalde normen overeind bleven en dat men zich desondanks schuldig voelen kan.

Je kent de druk van extreme situaties, je kent de prijs der overleving én je hebt overleefd, hoe zou je dan nog anderen kunnen veroordelen ? Beter dan wie dan ook ken je de situationele omstandigheden en besef je dat er strikt genomen geen sprake is van schuld, maar je weigert dat in rekening te brengen voor jezelf. Waarom ontzeg je jezelf het begrip, het mededogen dat je zelfs je ergste vijanden gunt ?


Bevrijding

Om het kamp te kunnen overleven heb je waarden, normen en idealen die de kern van je identiteitsgevoel vormen tijdelijk moeten opzijzetten. Veel overlevenden hebben dit als ontmenselijking ervaren, vooral zij wier attitude-change niet gebaseerd was of gerationaliseerd werd door individu-overstijgende waarden (b.v. die van de politieke groepering waarin ze waren opgenomen). Bij de bevrijding werden die identiteitsbepalende waarden gereactiveerd. Hun tijdelijke verloochening leidde vaak tot overwaardering van hun betekenis en centraliteit. Ze kunnen niet nog eens opzijgezet worden, dat zou nog sterkere gevoelens van ontmenselijking oproepen. De zelfbeoordeling achteraf gebeurt vanuit de herwonnen menselijkheid, door strikte toetsing aan de versterkte waarden, normen en idealen. Vandaar dat overlevenden als jij zich strenger dan nodig beoordelen en overlevingsschuldgevoelens ontwikkelen. Je begaat de fout waarvoor je buitenstaanders waarschuwt : je 'beoordeelt gedrag uit andere tijden en plaatsen met de maatstok die hier en nu geldt, een fout die steeds moeilijker te mijden wordt naarmate de afstand toeneemt' (wat de toename van overlevingsschuldgevoel zou kunnen verklaren).

Je bent beschaamd omdat je in leven bent in iemand anders plaats. Mogelijk zelfs een genereuzer, gevoeliger, verstandiger, nuttiger en levenswaardiger iemand. Een van diegenen die de tijd niet hebben gekregen te veranderen, die hun onschuld hebben bewaard, die direct hebben teruggeslagen of geweigerd hebben toe te treden tot de groep gevangenen die de lijken uit de gaskamers moesten halen en verbranden (het Sonderkommando).


Cultuur

Kan het feit geboren te zijn verantwoord worden ? niet de wiegedood gestorven te zijn ? niet gehandicapt te zijn ? Hoe kan men een relatief gelukkig bestaan rechtvaardigen tegenover onmetelijke ellende ? Hoe kunnen wij buitenstaanders jullie onder ogen komen ? Natuurlijk besef je 'dat iedereen zijn broeders Caïn is, dat elk van ons de plaats van zijn buurman heeft geüsurpeerd en in zijn plaats leeft'. Alleen, door de extreme schaarste kwam dit in de kampen in al zijn schrilheid tot uiting. Leven en overleven zonder serieuze problemen blijkt een privilege te zijn dat niet moreel verantwoord kan worden. Deze verantwoordingsvraag is een typisch menselijke, ethische problematiek over een dierlijk, biologisch gegeven.

Ook wij buitenstaanders stellen voortdurend nalatingsdaden, beslissen andermans ellende te laten voor wat ze is en beroepen ons, al dan niet terecht, op machteloosheid. Maar in de naakte kampmaatschappij stond daar voor de geïsoleerde, 'gewone' gevangene zoals jij te weinig tegenover. Je werd direct en voortdurend geconfronteerd met een solidariteitsvraag, in een situatie die hulp, vlucht noch sublimatie toeliet. Cultuur verhulde niets meer, ze was, zoals je in het hoofdstuk over de intellectueel in Auschwitz schrijft, grotendeels weggevallen. Cultuur - volgens sommigen de sublimatie van niet bevredigbare driften - die door haar hoge (ontleende ?) bevredigingsgraad tevens sublimatie mogelijk maakt van dissonantiegevoelens ontstaan door het besef van andermans ellende. Er was geen vernis om achter schuil te gaan, geen zand om je kop in te verbergen.

Andere vluchtheuvels worden gevormd door politieke en religieuze overtuigingen. Ook in het kamp bevorderden die het overleven, zoals ook jij en Améry hebben vastgesteld. Wereldse en hemelse strategieën voor toekomstverbetering maken maatschappelijke wantoestanden tijdelijk draaglijk(er). Ze bestendigen dus vaak dat waartegen ze strijden, maar zorgen er ook voor dat ellende en onrechtvaardigheid niet demotiverend werken, dat men zich blijft inzetten, los van hun realiseerbaarheid.

Je aangrijpend laatste boek bevat vele aanwijzingen waaruit ik afleid dat mijn argumenten niets uitgehaald zouden hebben, rede vermag bitter weinig tegen metafysische (schuld)gevoelens. Maar het besef dat veel begrepen kan worden door buitenstaanders en dat je eigenlijk niet zonder hen kunt, kan sommigen een hart onder de riem steken en een aansporing zijn om de strijd verder te zetten tegen het fascisme, een ideologie die ZO verderfelijk is dat ze niet de daders maar de slachtoffers met schuld belast.

 

Noten

 

[1]. Zie mijn artikel daarover in Streven, Antwerpen, december 1988.



 

Verschenen in Toestanden, 16 juni 1989