Beelden van het onvoorstelbare
De joden van Hongarije werden tijdens de Tweede Wereldoorlog lange tijd relatief ongemoeid gelaten omdat Hongarije een bondgenoot was van nazi-Duitsland. Dat veranderde toen de oorlogskansen keerden en Hongaarse bewindslui toenadering zochten tot de Britten en de Amerikanen. Hitler was in alle staten, de duimschroeven werden aangehaald. Op 15 mei 1944 vertrok de eerste van 147 met joden volgestouwde goederentreinen richting Auschwitz. In minder dan drie maand tijd gingen meer dan 435.000 joden die weg; omtrent tachtig procent verdween linea recta in de gaskamers.
De aankomst van één van die konvooien, dat van 27/28 mei 1944, werd op de gevoelige plaat vastgelegd door twee SS'ers die in de identificatiedienst van Auschwitz-I werkten, de dienst waar alle niet-joodse nieuwkomers werden 'geportretteerd'. Een tweehonderdtal foto's van het konvooi werd thematisch gerangschikt, voorzien van enkele bijschriften en in een album gebundeld met als titel Umsiedlung der Juden aus Ungarn.
Lili Jacob, een jonge vrouw die met bedoeld konvooi in Auschwitz was gearriveerd, ontdekte het album kort na de bevrijding in een SS-barak in Dora-Mittelbau, het concentratiekamp waar ze ondertussen was beland. Groot was haar verbazing toen ze zichzelf en haar ondertussen vermoorde familieleden op de foto's herkende.
Het Auschwitz-album, een uniek document, toont het vernietigingsproces vanuit het perspectief van de moordenaars: aankomst, uitladen, scheiden van mannen, vrouwen en kinderen; selectie, op pad naar werkkamp of gaskamer. Daar stopt de reportage, geen beelden van de uitroeiing zelf. Foto's van zwaar bepakte mensen met inderhaast gemaakte rugzakken en grote sterren op de borst. Bijna alle vrouwen dragen een hoofddoek, enkelen hebben een waterkan bij. En kinderen, soms maar een duim hoog. Veel slachtoffers kijken in de lens of naar de fotograaf op het dak van de trein. Sommigen poseren, toveren een glimlach op de lippen, proberen er ondanks alles goed uit te zien. Maar de meeste mensen zien er, na een dagenlang verblijf in erbarmelijke omstandigheden en de confrontatie met het onheilspellend oord dat Birkenau was, natuurlijk moe, angstig, gelaten, droevig uit. Ze kijken somber, niet begrijpend, verontwaardigd. Op het perron achter hen worden de meegebrachte bezittingen torenhoog opgestapeld; het kamp kan de toevloed voorlopig niet aan. Enkele rabbijnen proberen hun door ruwe Duitsers gladgeschoren wangen te verbergen - god ziet alles, ook hier. Een kromgebogen vrouwtje gaat, gehoorzaam gevolgd door twee kinderen, een weg die toen en daar alleen naar de gaskamers leiden kon.
Allerlaatste beelden van mensen, kort voordat ze als ongedierte werden uitgeroeid. Hoe onbegonnen ook, je probeert je in te leven. Maar inleving volstaat niet, vinden enkele medewerkers van Yad Vashem (het holocaustherdenkingscentrum in Jeruzalem) die het album van commentaar voorzien. We moeten ons identificeren met het lijden, alleen dan kunnen we ons 'bewust worden van onze verplichtingen voor de toekomst', krijgen de foto's 'een universeel menselijke betekenis'.
Met dat doel voor ogen werd de bron, een door daders gemaakte reportage, vervormd. De foto's werden chronologisch herschikt, onderschriften en titel werden weggelaten. Op die manier raakt de eigenheid van het document zoek, worden vele vragen niet meer gesteld. Welk verhaal vertelden de daders? Waarom maakten ze in deze laatste fase van de jodenmoord nog een reportage? Waarom gebeurde dat niet eerder? Waarom niet één beeld van de uitroeiing, gaskamers en crematoria? Wie moest toen nog om de tuin geleid worden? Waarom stak er achter in het Auschwitz-album nog een fotoreportage, met onder meer beelden van een bezoek van Heinrich Himmler aan Auschwitz? Wat is er gebeurd met de twee met naam genoemde SS-fotografen, en hoe kwam hun album in Dora-Mittelbau terecht?
De auteurs van de begeleidende essays geven er zich niet eens rekenschap van dat er een daderperspectief bestond. Ze noemen het album een goed voorbeeld van de wijze waarop 'foto's als historisch document gemanipuleerd kunnen worden', waarbij ze 'vergeten' dat de foto's wel door SS'ers werden gemaakt en dat zij, de commentatoren, de beelden 'manipuleren'. Het zou ook om typische antisemitische propagandafoto's gaan. Zeker, een tweetal mismaakte mensen werd ongetwijfeld om die reden vereeuwigd, maar op de meeste foto's zie je vooral zeer herkenbare, beklagenswaardige mensen - al staat wel vast dat de SS'ers iets anders zagen en uitbeeldden.
Medelijden
In Deze kant op naar de gaskamers, dames en heren, één van de verhalen in Een stenen wereld, beschrijft Tadeusz Borowski de aankomst en verwerking van een 'Hongaars' konvooi vanuit het perspectief van de niet-joodse, gevestigde gevangene die hij was. De trein rijdt achterwaarts Birkenau binnen, 'de spoorman in de open wagen leunt naar buiten, zwaait met zijn arm en fluit. De locomotief stoot een afschuwelijke gil uit, blaast en de trein rolt langzaam het station op. Door de kleine tralievensters zien we mensengezichten, bleek en afgemat, alsof ze niet goed uitgeslapen zijn, slordige, verschrikte vrouwen, mannen met haren - iets exotisch'. De wagons worden geopend, mensen huilen, kabaal alom. Een machinegeweer ratelt langs de wagons, stilte. Nieuwkomers vragen aan de mannen in zebrapak, waaronder Borowski, wat hen te wachten staat, maar de kampwet zegt dat 'mensen die de dood ingaan tot het laatste ogenblik om de tuin geleid moeten worden; dat is de enige toelaatbare vorm van medelijden'. Vrachtauto's vol mensen 'rijden onder hels geraas weg temidden van het gejammer en geschreeuw van vrouwen, die om hun kinderen huilen, en het onthutste zwijgen van plotseling eenzaam achtergebleven mannen'.
Borowski en zijn maats gooien de welgevulde koffers op vrachtwagens en brengen ze naar het Canada, de barakken waar alles gesorteerd wordt (zo genoemd naar wat toen als land van melk en honing gold). Het kamp zal nog een paar dagen 'leven van dit transport, het zal de hammen en worsten, de confituren en vruchten opeten, de brandewijn en likeuren opdrinken, het zal het ondergoed van de mensen van het transport dragen en hun goud en sieraden verhandelen'. Dat terwijl de nieuwkomers, zij die niet direct vermoord werden, 'huilen boven een houweel, een spade of een lorrie; rails, zakken cement en betonnen palen voor de afrastering sjouwen, zorgvuldig de aarde vaststampen, de wanden van de greppels afplatten, barakken, wachttorens en crematoria bouwen'. 'Ik zag', vervolgt Borowski, 'hoe zij gekweld werden door schurft, ontstekingen, tyfus en honger. Ik zag anderen briljanten, horloges en goud verzamelen en dit ijverig in de grond verstoppen. Weer anderen, trachtten zoveel mogelijk mensen te doden en zoveel mogelijk vrouwen in bezit te nemen.'
Niemand bracht de keiharde, stenen wereld die Auschwitz heette schrijnender onder woorden dan deze jonge, veelbelovende dichter. Toen Borowski in 1943 in het kamp arriveerde, werd hij opgevangen door andere niet-joodse Polen die een plaatsje hadden veroverd in het kamp en de door de SS gedelegeerde macht uitoefenden. Macht die ook hier gepaard ging met betere levensomstandigheden, tien tot honderd keer beter dan die van de gewone sterveling - nooit eerder was een woord zozeer op zijn plaats.
Het Auschwitz van de gevestigde gevangenen was een draaischijf van goederen en diensten. De 'Prominenten' teerden op de goederen die de toestromende massa's meebrachten. Stokte de aanvoer, dan verloren ze hun bestaanszekerheid. Maar 'er waren mensen genoeg', hun 'aantal was het enige wapen tegen de gaskamers'.
Ontbolsterd
Volgens Borowski kon je Auschwitz maar overleven als je makkelijke postjes kocht, zwakkere gevangenen de oven inschoof. 'Vertel dat jullie, jullie het waren die dit deden. Dat een deel van de triestige faam van Auschwitz ook met jullie te maken heeft'. Borowski staat niet alleen met dit harde oordeel, maar hij besluit te snel dat deze concentrationair de échte, de ontbolsterde mens is. Hij weigert rekening te houden met de extremiteit van de situatie, met de bijna onmogelijkheid om langere tijd te overleven op een meer 'menselijke' manier. Op 1 juli 1951 zou een verbitterde Borowski de gaskraan open draaien.
De slachtoffers verzetten zich niet, meent Borowski, omdat ze hoopten dat die andere wereld, die van de mensenrechten, zou weerkeren. Ze vochten 'voor elke levensdag, want misschien zal juist die dag de bevrijding brengen. Ach, het is zelfs niet meer de hoop op een andere, betere wereld, maar eenvoudig de hoop op een leven, waarin vrede en rust zullen zijn. Nog nooit in de geschiedenis van de mensheid is de hoop sterker geweest dan de mens, maar nog nooit ook heeft de hoop zoveel kwaad aangericht als in deze oorlog, in dit kamp. Wij hebben niet geleerd de hoop op te geven en daarom sterven wij in het gas.' Stervenden overtuigden er zichzelf van dat er na de oorlog geen grenzen, geen staten, geen kampen meer zouden zijn. 'Dit is de laatste slag. Vertel m'n moeder dat ik gestorven ben opdat er geen grenzen meer zouden zijn'. Messianisme, geboren temidden van dood en vernietiging, 'de gebruikelijke menselijke gedachtegang'.
Ook Olga Lengyel arriveerde met één van de Hongaarse konvooien in Auschwitz. Haar ooggetuigenverslag, Leven met de dood, geniet een zekere bekendheid maar is zowel literair als inhoudelijk veel minder sterk dan dat van Borowski. Dat beide egodocumenten nu ook in het Nederlands voorliggen is een goede zaak, alleen jammer dat ze zo slordig werden uitgegeven. Bij Lengyel verneem je nog wel wie de auteur was, maar ook bij haar worden de vele onduidelijkheden, onjuistheden en mythes geduid noch rechtgezet. Gemakzucht, onwetendheid, onnadenkendheid, verkeerd begrepen respect of zucht naar authenticiteit - wat ook de oorzaak is, wie dergelijke overdrijvingen bestendigt, riskeert dat de al zo moeilijk te bevatten kampwereld ongeloofwaardig overkomt.