Amor mundi | Hannah Arendt

Hannah Arendt, de beroemde leerlinge van Martin Heidegger en Karl Jaspers, wou geen filosofe maar politiek denkster genoemd worden. Filosofie was haar te beschouwend, te zeer toegespitst op speculatieve en metafysische manieren van denken, ten koste van dialogisch denken, communicatie en handelen. Filosofen waren haar te wereldvreemd, ze houden zich meer bezig met de vraag hoe verder te filosoferen dan met politiek, de vraag hoe ­juist te handelen in de echte wereld. Arendt stelde de contemplatieve houding ter discussie, verwierp de filosofische traditie van contemptus mundi en verving ze door amor mundi, liefde voor de wereld.

De dertigste verjaardag van Arendts overlijden levert een stroom publicaties van en over haar op. Het ongetwijfeld beste boek over haar denken is dat van Peter Venmans, een begenadigd essayist. In een glasheldere stijl behandelt hij de grote thema's die Arendts leven en werk hebben bepaald.

Te beginnen met 'jood-zijn' en alles wat daar, voor iemand die in 1906 in Duitsland werd geboren, mee samenhing. 'Jood-zijn' werd met het aan de macht komen van de nazi's een noodlot, iets onontkoombaars. Hannah Arendt, die was opgegroeid in een geassimileerd, niet religieus gezin, trok hieruit vrouwmoedig de conclusie dat ze haar 'jood-zijn' op zich moest nemen en ze zette zich in voor het zionisme. Of hoe het nazidom aan de basis lag van haar joodse en politieke bewustwording.

Arendt werd vrij snel na de machtsovername door de nazi's opgepakt, maar ze kon naar Frankrijk ontkomen. Ze werkte er voor zionistische organisaties, begeleidde een groep jongeren naar Palestina en hield daar een levenslange bewondering aan over voor het kibboetssysteem. In 1941 kon ze samen met Heinrich Blücher, haar revolutionaire echtgenoot, een noodvisum bemachtigen voor de VS. Ook daar zette ze zich in voor joodse bewustwording, pleitte onder meer voor de oprichting van een joods leger dat samen met de geallieerden Hitler moest verslaan. Met het zionisme sympathiseerde ze alleen uit praktische overwegingen, ze gruwelde van de nationalistische en judeocentrische boventonen erin.

Amper zes jaar na de oorlog pakte Hannah Arendt, een onbekende vrouw die nooit eerder een historisch of politiek wetenschappelijk werk had geschreven, uit met een doorwrochte studie over wat haar en miljoenen anderen was overkomen. In The Origins of Totalitarianism analyseert ze de opkomst van anti-semitisme, imperialisme en totalitarisme in het Europa van de 19de en 20ste eeuw. De "theorie van de eeuwige jodenhaat die stelt dat het anti-judaïsme van alle tijden is en gebaseerd is ­op religieuze motieven" sprak haar niet aan, net zo min als de zondeboktheorie. Volgens Arendt hing het ontstaan van het moderne anti-semitisme samen met de opkomst van de natiestaat en het imperialisme. Een natiestaat is een politieke eenheid die zich op culturele, taalkundige en etnische homogeniteit beroept. Dat gaat gepaard met centralisatie, volksopvoeding, zuivering en uitsluiting van al wie niet tot de natie, niet tot het volk behoort. Met voorop de joden, dat volk zonder natie, verspreid over vele naties en mede daardoor meer internationalistisch gericht.

Arendt omschrijft totalitarisme als een rationeel-functioneel systeem, gericht op totale overheersing van ontmenselijkte wezens. De zelfstandige, kritisch denkende mens wordt doelbewust uitgeschakeld. Arendt analyseerde vooral het nationaal-socialisme maar in de VS werd haar boek in de Koude-Oorlogsfeer ingepast en als een kritiek op Moskou geprezen. Nationaal-socialisme en sovjetcommunisme waren overigens minder verwant dan Arendt poneerde. Ideologisch staan ze in feite lijnrecht tegenover elkaar, al viel daar op het laagste niveau, "waar kampbeulen en gemartelden elkaar ontmoeten" weinig van te merken.


Amor

Hannah Arendt was tijdelijk amoureus, en langdurig intellectueel en vriendschappelijk verbonden met Martin Heidegger. Een geniaal filosoof die zoals bekend goed een jaar met het nazisme dweepte en tot het bittere eind partijlid bleef. Eén van die wereldvreemde denkers dus die, als ze dan toch de publieke arena betreden, niet weten hoe gehandeld en in de fout gaan. Hannah heeft Martin nooit om opheldering gevraagd, ze bleef loyaal, ontzag en verontschuldigde hem.

Voor Heidegger, de filosoof van het Zijn, stond denken boven handelen. Arendt nam zijn beklemtoning over van de menselijke bepaald- en beperktheid door tijd en ruimte, maar verwierp zijn concept van de volkomen aan zichzelf overgeleverde mens, zonder tastbare sociale dimensie. Voor haar primeerden menselijke pluraliteit en gemeenschappelijke actie; denken én handelen. Arendt boog Heideggers 'vreemdheid' en 'thuisloosheid' in de wereld om tot amor mundi. Niet de relatie tussen ik en universum is van tel, maar die tussen mensen.

Onafhankelijk en kritisch denken zijn noodzakelijk maar volstaan niet. Mensen moeten zich uiten, naar buiten komen, interageren, communiceren. Pas door publieke daden te stellen, door woorden te spreken die anderen als zinvol ervaren, word je iemand. Deelname aan het debat in de polis, politiek handelen - het is een tweede geboorte. Helaas wordt in de moderne massamaatschappij de aandacht voor de wereld en het samen-leven verstikt door een op zichzelf gericht, doelloos vitalisme. Het handelen is ontaard in consumentisme en wereldvervreemding.


Filosofe van het kwaad

Hannah Arendt stelde het in de moderne filosofie verwaarloosde thema van het kwaad weer aan de orde. In The Origins had ze het over 'radicaal kwaad', kwaad omwille van het kwaad. Dit niet in de filosofische traditie voorziene kwaad tast ons wereldbeeld, onze menselijkheid aan. Totalitarisme verandert mensen op bijna wetenschappelijke wijze in overbodige, ontmenselijkte wezens. Concentratiekampen waren voor Arendt laboratoria waar mensen omgevormd werden tot levende lijken. De daders moordden er zonder persoonlijk motief; totalitarisme berooft de mens "van de tragiek van zijn geweten".

Radicaal kwaad is geen potentie van de mens maar een effect van een los van mensen opererend systeem. Niet al te menselijk, maar onmenselijk. Een kwaad dat niet langer individueel, niet langer persoonsgebonden is, en dus ook niet bijgestuurd, niet 'verbeterd' kan worden.

Toen Hannah Arendt zich in 1961 naar het proces tegen Adolf Eichmann spoedde, had ze een welomlijnde hypothese in het hoofd. Ze wou nagaan of mensen onder totalitaire omstandigheden inderdaad gedachteloos, overbodig en banaal worden. Zo kwam ze uit bij de banaliteit van het kwaad, een niet door demonen ingegeven kwaad, zonder sterke motieven of tragische persoonlijkheid. Radicaal kwaad, het product van een onpersoonlijk systeem, kàn ook "niets aanvangen met traditionele misdadigers, alleen met gedachtelozen"; mensen die nadenken vormen een bedreiging voor het totalitarisme. Als kwaad het werk van gedachtelozen is, is niemand nog veilig.

Dit alles bracht Arendt tot de vraag hoe het persoonlijke geweten functioneert. Denken helpt om het goede te doen maar het volstaat niet. Je moet jezelf voortdurend ter discussie stellen, een sceptische levenshouding aankweken, naar buiten treden, de relatie met anderen aangaan. Een politieke gemeenschap, met ruimte voor verscheidenheid en een stem voor eenieder - dat waren voor Arendt de basisvoorwaarden voor een gezonde oordeelsvorming.


Sociale kwesties

Arendts houding tegenover de VS, haar tweede thuisland, was ambivalent, zoals zoveel bij haar. Amerika was en bleef voor de statenloze die ze geweest was hét land van de politieke vrijheid. Ze wantrouwde de oppervlakkigheid van het conformisme maar globaal genomen had ze een idyllisch beeld van de States. Ze onderschatte bijvoorbeeld het probleem van de armoede, al gaf ze zich terdege rekenschap van de onmenselijkheid ervan, luister maar: "Armoede is verwerpelijk omdat het mensen onder absoluut bevel van hun lichamen brengt, dit wil zeggen, onder het absolute bevel van een noodzakelijkheid die ieder mens bekend is vanuit zijn meest intieme ervaringen, aan gene zijde van al het gefilosofeer".

Arendt had grote moeite met 'het sociale', kreeg het niet omschreven. Uiteindelijk bracht ze het in de privé-sfeer onder, waar het zichzelf maar moest regelen, zonder sociale correcties door politiek of overheid. Door deze depolitisering liet ze de sociale kwestie over aan probleemoplossers en technocraten, iets wat voor haar pas echt een spookbeeld was.

Hannah Arendt was liberaal noch socialistisch; ze geloofde niet in een procesmatige voortgang van de geschiedenis. Het utopische denken, blauwdrukken voor toekomstige beste maatschappijen - het zei haar niks, ze was er zich al te bewust van dat "het beste de grootste vijand van het betere is". Eigenlijk was ze conservatief, maar 'conservatisme' dan wel begrepen als contestataire denktrant, "kritiek op een doorgeslagen of radicale hervormingsdrang". Arendts meest conservatieve trek was "haar grote gevoeligheid voor de kwetsbaarheid van al wat des mensen is en vooral voor het handelen".

Al waren haar dwarse, dissidente ideeën nooit populair, Hannah Arendt is toch uitgegroeid tot een icoon van het denken, één van de meest geciteerde filosofen van de twintigste eeuw. "Het gevaar voor inlijving", besluit Venmans, "is dan ook niet denkbeeldig, maar er bestaat goede hoop dat haar werk paradoxaal, weerbarstig en controversieel genoeg is om allerlei actualiseringen te overleven".

De oorspronkelijk in 1982 verschenen biografie van Elisabeth Young-Bruehl over Hannah Arendt is zeker de moeite waard maar ze bezwijkt een beetje onder haar omvang. Young-Bruehl zet wel een mens van vlees en bloed neer en duidt de sociale, historische en politiek contexten die Arendts denken hebben mogelijk gemaakt en bepaald.

Peter Venmans - De ontdekking van de wereld. Over Hannah Arendt, Amsterdam/Antwerpen, 2005
Elisabeth Young-Bruehl - Hannah Arendt. Een biografie, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2005 

Verschenen in de Standaard der Letteren, 22 september 2005