Van op de rand van de dood | Getuigenissen over de nazi-kampen

De getuigenis van Tobias Schiff is van een uitzonderlijk hoog niveau. De auteur is een geboren verteller. Hij kreeg ook het goede voorbeeld, zijn vader was een begenadigd causeur. Israel Rosengarten, wiens getuigenis nog aan bod komt, heeft Mosche Schiff gekend als leider in de joodse jeugdbeweging en is nóg onder de indruk van zijn adembenemende verhalen. De meeste getuigenissen zijn echte memoires, herinneringen aan een verschrikkelijk verleden, iets waar de getuige al wat buiten staat. Niet zo bij Tobias Schiff, het lijkt wel of hij alles opnieuw meemaakt en doorstaat. Schiff probeert nog altijd te begrijpen wat hem is overkomen. Zijn relaas vordert aarzelend, hij tast zijn geheugen af. Het is denkend schrijven, vanuit onzekerheid over het eigen kunnen, herinneren en getuigen. Zijn getuigenis wint daardoor nog aan waarachtigheid en echtheid.

Het boek is voortgekomen uit een reeks gesprekken voor een televisiefilm, Monsieur S. De vragen van de regisseur en de lange monologen van Schiff werden in 1995 in het Frans gepubliceerd. De Nederlandse versie is sterker en rijker. Weglating van de vragen maakt alles veel directer. De rest werd literair bewerkt om het nog meer zeggenschap te geven. Het bedachtzaam vertellen wordt goed weergegeven; nu en dan stokt het verhaal, angst laat zich niet in volzinnen beschrijven. Een verwijzing naar het Franse boek had gemogen, zeker als men bedenkt dat stukken uit de verantwoording van de Nederlandstalige uitgever er letterlijk zijn uit overgenomen.

Het boek is als de man: uit één stuk, vol emoties en gevoel. Sterke beelden van een sterke persoonlijkheid, iemand die op de gebeurtenissen ingreep, bewakers en beulen verraste met onverwachte initiatieven. Hij confronteerde ze met een individu en daardoor behandelden ze hem soms iets individueler. Schiffs kampgedrag getuigt van grote tegenwoordigheid van geest, intelligentie en lef. Zo probeerde hij SS'ers te slim af te zijn door ze met een hogere graad aan te spreken. Waar mogelijk stak hij het toeval een handje toe. Vermetel en levensgevaarlijk gedrag, dat maar goed afliep omdat het zo uitzonderlijk was en er dus een uitzondering gemaakt kon worden. Hadden alle gevangenen zich zo stoutmoedig gedragen, dan waren ze massaal uitgeroeid. Schiffs bravoure kwam hem overigens ook meer dan eens duur te staan. Van groot belang was dat hij de Duitse taal beheerste. Wie Duits sprak hield een beetje op nummer, uitschot te zijn. Dat bracht SS'ers even uit het evenwicht. Schiff vroeg en kreeg betere postjes, werd kok in Buna-Monowitz. Hij kon weer normaal eten en denken en het gedrag van met macht beklede gevangenen beïnvloeden door ze extra-rantsoenen toe te steken.

Bovenstaande positieve beoordeling zal weinigen ontstemmen. Maar het gaat ook om een vergelijkend oordeel waarmee impliciet dus iets minder positiefs wordt gezegd over andere getuigenissen. Het leed van overlevenden kan niet echt vergeleken worden, het is onmetelijk en onmeetbaar. Alle tranen zijn zout, zei Janusz Korczak, een Pools pedagoog die in Treblinka werd omgebracht. Maar de manier waarop getuigd wordt over het leed kan wel vergeleken worden. Voor andere geschriften, literaire en wetenschappelijke, is dat vanzelfsprekend. Maar kritische beoordeling van een kampgetuigenis wordt dikwijls ervaren als een soort kritiek op het leed zelf. Helaas doet de kwaliteit, zowel inhoudelijk als literair, er wel toe; het gaat tenslotte om communicatie.

Naast Schiff hebben nog drie andere joden uit België recent een getuigenis gepubliceerd die ik niet echt kan aanbevelen. Het boek van Israel Rosengarten is het beste van de drie. Het is een klassiek chronologisch verslag van een abrupt afgebroken leven, een brug tussen het gruwelijke verleden en een toch weer hoopvolle toekomst. Eerbetoon aan de slachtoffers, getuigenis voor de nakomelingen en "alarmkreet opdat de geschiedenis zich niet zou herhalen". Lezenswaardige informatie wordt afgewisseld met meer banale herinneringen, van het soort dat op familiebijeenkomsten wordt opgefrist en waardoor groepsbanden nauwer aangehaald worden. Het leven van joden in het Antwerpen van de jaren dertig en de chaos van de eerste oorlogsweken worden beeldend geschetst. Eens te meer blijkt hoezeer niet-Belgische joden gediscrimineerd werden. Toen de Duitsers in mei '40 binnenvielen, mochten ze niet eens vluchten, vreemdelingen mochten het land niet uit. Ze werden in een militair barakkenkamp in Oostduinkerke opgesloten.

Rosengarten werd in juli '42 opgepakt en opgesloten in Breendonk. Daar zag hij Lunia Schiff terug, de beeldschone zus van Tobias. Kort nadien vroegen de Duitsers typistes voor de administratie en zij meldde zich aan. Daarop werd ze naar alle waarschijnlijkheid overgebracht naar de Dossinkazerne in Mechelen die toen als doorgangskamp werd ingericht. Uit andere bronnen blijkt dat deze typistes in de Dossinkazerne de fiches moesten invullen van massaal toestromende joden. Een van hen was Mala Zimetbaum, die later in Birkenau tot heldin zou uitgroeien.

Rosengarten herinnert zich zo goed als niks over zijn verblijf in de Dossinkazerne. Dat komt door de schok die hij bij aankomst te verwerken kreeg. Zijn moeder en drie broertjes waren vier dagen voordien op de trein naar Auschwitz gezet. Hij werd bijna waanzinnig van verdriet en zou ook geen van hen terugzien. Kort nadien werd ook hij gedeporteerd en, zoals Schiff, uit de trein gehaald vooraleer die in Auschwitz arriveerde om als slaaf ingezet te worden in de moorddadige dwangarbeidskampen voor joden. Rosengarten overleefde het allemaal en belandde na een verschrikkelijke dodenmars in Buchenwald. Bij de repatriëring woog het vreemdelingenstatuut opnieuw zwaar door. Toen men de totaal verzwakte Rosengarten in een Belgisch militair vliegtuig wou dragen, werd hij als vreemdeling afgewezen en in Buchenwald achtergelaten.

Een van de mensen waarmee Rosengarten het goed kon vinden in werkkamp Bismarckhütte was Benjamin Brachfeld. Diens zoon Sylvain ontkwam aan de uitroeiing dankzij de inzet van Belgische medeburgers. Als tienjarige kon hij onderduiken in een katholiek weeshuis in Verviers. Sylvain Brachfeld heeft nu een boek gewijd aan de kinderen die aldus werden gered. Het is geen wetenschappelijke studie maar een getuigenis, aangevuld met herinneringen van lotgenoten. Hopelijk wordt het de aanzet tot serieus wetenschappelijk onderzoek van dit sterk onderbelichte onderwerp.

Voor wie er van dichtbij bij betrokken was bevat Brachfelds boek waardevolle informatie, veel feiten- en cijfermateriaal dat voordien verspreid was over niet altijd even bereikbare bronnen. Niet alles wordt evenwel even betrouwbaar naverteld. De auteur heeft ook te veel hooi op zijn vork genomen en vele voor zijn onderwerp bijkomstige zaken worden al te oppervlakkig behandeld. Breendonk bijvoorbeeld, wordt in amper één bladzijde afgehandeld. Volgens Brachfeld werden er verschillende gevangenen levend begraven, daarvoor baseert hij zich op de getuigenis van Israel Rosengarten. Ik kon me niet herinneren dat daar of elders gelezen te hebben. Voor alle zekerheid keek ik het nog eens na, maar Rosengarten heeft het alleen over de vreselijke folteringen waaraan velen werden blootgesteld, en dat is meer dan erg genoeg.

Brachfeld heeft veel werk verzet, vele overlevenden geïnterviewd. Hij publiceert ook voor het eerst de lijst van de 983 Belgen die erkend werden als Rechtvaardigen onder de Naties, een Israëlische onderscheiding voor niet-joden die met gevaar voor het eigen leven joden hebben gered. Enkele voordien al bekende Rechtvaardigen worden summier belicht. Over de anderen komt de lezer weinig te weten. De groep van de Belgische Rechtvaardigen wordt op generlei wijze sociologisch of psychologisch doorgelicht. Wie waren ze? Uit welke sociale klasse stamden ze? Hoe zit het met de geslachtsverhouding? Waren het vooral jonge of oudere mensen? Wanneer werd de meerderheid erkend, decennia geleden of onlangs? (uit andere bronnen blijkt dat in 1990 nog maar 453 Belgen de eretitel hadden). Er werden nogal wat kansen gemist, zeker als men bedenkt dat Brachfeld al jaren in een subcommissie voor erkenning van Rechtvaardigen zetelt. Aan de motivatie van de redders wijdt hij een hoofdstuk van drie bladzijden. Eén bladzijde gaat echt over de beweegredenen en daarin staan alleen algemeenheden die bedacht kunnen worden door al wie diep nadenkt over menslievende daden in extreme situaties.

Ongeveer de helft van de joden die bij het uitbreken van de oorlog in België woonden heeft het overleefd. Volgens Brachfeld haalden 28.000 joden het dankzij niet-joodse medeburgers. Hoe dat in zijn werk is gegaan, hoe de groep van overlevenden sociaal-economisch, ideologisch, religieus is samengesteld wordt nergens duidelijk gemaakt. Brachfeld heeft het bijna uitsluitend over de groep waartoe hijzelf behoorde, de geredde kinderen. De verschillende homes en weeshuizen waar ze werden ondergebracht worden bondig belicht, verscheidene overlevenden getuigen er over.

De vraag naar mogelijke oorzaken van de grote verschillen met Nederland en Frankrijk waar joden veel meer aan hun lot werden overgelaten, wordt niet gesteld. Dat er veel Belgische joodse kinderen gered konden worden, verklaart Brachfeld als volgt. De Duitsers beweerden dat de gedeporteerden als dwangarbeiders in het oosten werden ingeschakeld. Een verklaring die natuurlijk niet opging voor jonge kinderen en ouderlingen. Daarom stemden de Duitsers erin toe dat sommigen van hen in tehuizen werden ondergebracht. Ze wilden de joden en de Belgische autoriteiten nog meer zand in de ogen strooien. Deze redding is "een unicum in de geschiedenis van de Shoa". Inderdaad, maar moesten joden en niet-joden in Nederland en Frankrijk dan niet misleid worden? En waarom werden er uit België toch zo'n 7.000 joodse kinderen weggevoerd, waarvan slechts 56 het eind van de oorlog haalden? Alleen de oplettende lezer ziet tussen de regels dat voornamelijk joden met Belgische nationaliteit, zoals Brachfeld, gered werden. In een interview in De Standaard (15 november) naar aanleiding van het verschijnen van zijn boek zegt de auteur, dat hij de houding van de nationale autoriteiten die alleen de eigen joden in bescherming nam kan billijken, dat was "juridisch volstrekt onaanvechtbaar; in die periode stelde elk land zich uitsluitend verantwoordelijk voor de eigen onderdanen". Juridisch? en ethisch? Mensen zoals Israel Rosengarten - net niet levend begraven - moeten dit toch met zeer gemengde gevoelens lezen.

Sleutelpassages in de tekst, waar een en ander duidelijker gemaakt kon worden, worden overbrugd door Franstalige uittreksels uit het werk van Maxime Steinberg. Niemand getroostte zich de moeite om deze verre van eenvoudige en lange passages te vertalen. Onbegrijpelijk voor een boek dat voor een ruim publiek is bestemd. De stijl is daarenboven erbarmelijk, een beetje belerend, veel gebabbel en veel overbodige herhalingen. Sommige bibliografische referenties worden eindeloos hernomen, bij andere publicaties wordt niets vermeld. Sommige noten zijn niet of moeilijk te vinden. De lectuur wordt nog meer bemoeilijkt door ondoorgrondelijk gebruik van leestekens, taal- en spellingsfouten, nodeloze uitweidingen en platitudes. Veel redeneringen en verklaringen zijn niet te volgen en ver gezocht. De auteur spreekt zichzelf ook herhaaldelijk tegen.

De getuigenis van Charel Van West verscheen eerder in het Frans. Hij heeft ze zelf in het Nederlands vertaald en in eigen beheer uitgegeven. Een enorme prestatie, die illustreert hoe sterk de getuigenisdrang kan zijn. Was het origineel al geen hoogvlieger, de vertaling is een pijnlijke zaak: talloze taal- en tikfouten (ook in Duitse woorden), sommige zinnen kunnen maar begrepen worden als ze in het Frans worden omgezet. De auteur heeft het in zijn inleiding over de vele taal-, stijl- en spellingsfouten in de Franse editie die belangstellenden hem gesignaleerd hebben. Aan die fouten tilt hij niet, het gaat om de inhoud, de getuigenis. Dat klopt, maar wie doeltreffend wil communiceren moet toch rekening houden met de vorm. Overigens valt ook op de inhoud nogal wat aan te merken. Van West heeft het zich moeilijk gemaakt door veel meer te willen dan datgene waaraan hij als getuige een onvervreemdbaar spreekrecht ontleent. Hij wil de hele geschiedenis van antisemitisme en nationaal-socialisme uit de doeken doen, en denkt de Holocaustontkenners in een paar pennenstreken afdoend te weerleggen. Veel foute data en foutgeschreven namen van kampen en historische personen. Overbodige informatie, door niets gestaafde interpretaties en onvoldoende respect voor de chronologie stichten veel verwarring. Veel onjuistheden ook over de kampen waar Van West niet zelf zat, alsook enkele nodeloze overdrijvingen. Een zoveelste verhaal over de mensenzeep, een legende die al in de Eerste Wereldoorlog de ronde deed. Van West heeft ergens gelezen dat er op een Hongaars-joods kerkhof stukken mensenzeep begraven liggen en vertelt erover alsof hij de zeepproductie met eigen ogen heeft gezien. Deze getuige heeft zijn taak uitgebreid tot zaken waar hij geen getuige van is geweest. Daar is niets op tegen, integendeel, maar de regels van de kunst moeten dan wel in acht genomen worden. 'Van horen zeggen' volstaat in de geschiedkunde niet.

Alleen de getuigenis van Schiff lijkt vers van de lever, beleving en overleving van alle gruwel zitten er navoelbaar in. Alleen hij slaagt er in om de intensiteit van angst, verlatenheid en afschuw weer te geven. De andere getuigen beschrijven deze gevoelens meer van buitenaf, als ondertussen vreemde objecten. Schiff geeft zijn ervaring weer alsof ze gisteren gebeurd is en, zonder dat te beklemtonen, morgen weer kan gebeuren. In die zin is zijn wat onhandige titel, Terug op de plaats die ik nooit verlaten heb, toch een treffende omschrijving van zijn kracht als getuige.

Tot slot een woord over de uitgave van deze egodocumenten. Dat Van West als actief lid van de Auschwitz-Stichting geen hulp heeft gekregen, is even betreurenswaardig als onbegrijpelijk. Brachfelds werk slaat alles. Er moet enige redactie gebeurd zijn, in de colofon is sprake van boekverzorging en er staan weinig grove taalfouten in. Maar behalve vele gammele redeneringen staan er ook vele foute zegswijzen, woorden en termen in. Getuigen én lezers verdienen meer aandacht, zorg en respect. Bij Schiff ging gelukkig veel aandacht naar de literaire vorm. In zijn verantwoording stelt de uitgever dat de inhoud volledig waar is, dat het er dus niet toe doet dat enkele data mogelijk niet exact zijn, gewoon een zwakheidje van een geheugen dat vijftig jaar lang getraind werd. Waarom zou de historische juistheid van ondergeschikt belang zijn? Is het verstandig gemakkelijk recht te zetten onjuistheden te laten staan? Heeft de lezer geen recht op correct geschreven kampnamen en juiste verklaringen van termen uit het kampjargon? Verbeteringen die best aanvullend gebeuren, in een noot. Onjuistheden in plaats- en kampnamen zijn relevant, ze leren iets over het gebrek aan informatie en de grote onzekerheid van gevangenen, opgesloten in vreemde, niet thuis te brengen oorden. Moeten onjuiste veralgemeningen, hoe begrijpelijk ze vanuit het standpunt van de getuigen verder ook moge zijn, niet bijgestuurd worden? Anders dan Schiff en vele andere overlevenden menen hadden de konvooien met gedeporteerde joden verre van altijd absolute voorrang op militaire transporten, en dat werd ook niet op de Wannsee-conferentie verordend. Overdreven demonisering werpt een niet te overbruggen kloof tussen nazi's en mensen, en dat bemoeilijkt het besef dat het allemaal mensenwerk was. Daarenboven moet rekening gehouden worden met de negationisten, die als aasgieren zitten te wachten op onjuistheden die ze kunnen uitbuiten om alles in vraag te stellen.

 

Schiff, Tobias - Terug op de plaats die ik nooit verlaten heb, EPO, 1997

Rosengarten, Israel J. - Overleven. Relaas van een zestienjarige joodse Antwerpenaar, C. de Vries-Brouwers, 1996

Brachfeld, Sylvain - Ze hebben het overleefd, VUBPress, 1997

Van West, Charles - Getuigenis van een herrezene. 1913-1945, Brussel, eigen beheer, 1997

Gepubliceerd in De Morgen, 11 december 1997