Onder collega's | Een repliek op de pseudokritiek van Johan Braeckman & C° en Jan Verplaetse

Op de website www.evolutietheorie.be verschenen twee reacties op mijn in De Standaard der letteren verschenen stuk De onnatuurlijke selectie van Charles Darwin

Hieronder mijn zowel te korte als te lange repliek.

Wat jammer dat jullie mijn essay zo verdraaien of, beter, zo verdraaid gelezen hebt. Dit wordt dus een zoveelste dovemansgesprek. Maar goed, dit keer, anders dan met 'Doe-het-zelf-wetenschap' héb jij Johan, het ten minste gelézen. Maar hoe!

Ik heb het nergens over "zogenaamde ' alomtegenwoordigheid'", ook al plaatsen jullie die tussen aanhalingstekens, en niet ik maar de redactie schrijft bovenin mijn essay "dat het welletjes is geweest" (en ook dat de evolutietheorie "pretendeert al ons handelen te verklaren"). Ik klaag ook niet aan dat er tijdens het Darwinjaar meer boeken dan gemiddeld verschijnen over de evolutietheorie, maar wel dat al sinds enkele decennia zoveel evolutionistische boeken verschijnen.

De evolutionistische denkwijze laat blijkbaar toe andermans (mijn) intenties sluitend te doorgronden. Ik zou de term 'evolutionisten' denigrerend bedoelen, ja zelfs als scheldwoord gebruiken voor wat je "vernieuwend wetenschappelijk onderzoek" noemt. Waar haal je dat ik "evolutionisme" denigrerend bedoel? Je slaat de bal volkomen mis (wat ik desgewenst kan aantonen door middel van een mailtje aan de redactie van de Standaard der Letteren die me naar die term vroeg). Dat de christelijke creationisten over 'evolutionisten' spreken wist ik niet - tot nader orde verdiep ik me daar niet in. Ik zal de term 'evolutionisme' blijven gebruiken, maar kan daar dan hopelijk een voetnoot bij plaatsen dat christelijke creationisten die in een andere betekenis hanteren (ik hou me aanbevolen voor een referentie!). Jullie projecteren jullie (al dan niet correcte) kennis over dat creationisme als intentie naar mij toe. En ik heb het in dat verband ook niet over "wetenschappers die evolutionaire inzichten gebruiken om menselijk gedrag beter te begrijpen", maar wel over wetenschappers als Jan Verplaetse en vele anderen die dat zonder vel over hun buik doen, door middel van selectief en (al dan niet bewust) manipulatief brongebruik (zie hieronder). Dat jullie dat denigrerend en gescheld vinden is voor jullie rekening. Het ware zinniger, vruchtbaarder geweest om me naar meer voorbeelden en bewijzen te vragen. Maar aan mogelijke falsificaties hebben jullie geen boodschap, zoals ook al bleek uit de reactie en het gebrek daaraan op eerdere artikels van mijn hand over dit "evolutionisme".

Jullie schrijven dat ik me druk maak over "vroeger misbruik van de evolutietheorie, met name eugenetica en sociaal-darwinisme". Ik heb het in dat verband nergens over "misbruik van de evolutietheorie" maar wel over 'gebruik'. Ik schrijf zeer duidelijk dat het geen wonder was dat vroege darwinisten in de fout gingen en - samen met Charles Darwin - vreesden dat de natuurlijke selectie door beschavingsfactoren vertraagd of zelfs stopgezet was. Heel wat later bleek dit fout gedacht te zijn, maar misbruik was het zeker niet, het vloeide gewoon uit bepaalde, toen legitiem en wetenschappelijk geachte interpretaties van de evolutietheorie voort (zie daarover uitgebreid mijn De mens voorbij, waar ik ook naar verwees in mijn essay maar de redactie liet dat weg). Met dat vroege gebruik, die vroege uitbreiding van de evolutietheorie tot mogelijke maatschappelijke maatregelen (die er in Groot-Brittannië niet, maar elders wel gekomen zijn), wou ik voor de goede verstaander ook wijzen op een mogelijke analogie met hedendaags onkritisch gebruik van de evolutietheorie. Dat veel, heel veel evolutionisten de eugenetica en het sociaal-darwinisme demoniseren is overduidelijk. Hoeveel bronverwijzingen willen jullie? Overigens gaat jullie verdraaiing van 'gebruik' in 'misbruik' van dezelfde tendens.

Jullie schrijven ook dat het "natuurlijk net positief is als men een theorie wetenschappelijk kan toepassen in geheel andere discipline". Tja, ik verwijs in m'n essay niet voor niets naar de toenmalige psychoanalyse, die in de eerste helft van de vorige eeuw door tal van wetenschappers in hun wetenschappelijke discipline werd toegepast. Een drogredenering dus.

Zoals ook de ronduit schandelijke bewering dat ik "dicht in de buurt kom van de jongste lichting creationisten die proberen om Darwin in diskrediet te brengen door hem ten onrechte linken aan nazistisch en ander aangebrand gedachtegoed", en dat ik een creationist zou zijn vanaf de (menselijke) nek. Nergens in mijn essay, nergens in De mens voorbij of in andere geschriften van mijn hand is daar ook maar een spoor van terug te vinden. In een recent interview in Knack, dat jullie niet kàn ontgaan zijn, ontken ik van meet af aan elk direct verband tussen Darwin en het nationaal-socialisme. Laat ik vriendelijk blijven en deze smadelijke bewering toeschrijven aan de verblinding van Darwin- of evolutiegelovigen. Kritiek op de modieuze en vaak onkritische uitbreiding van de evolutietheorie op alles en nog wat wordt niet geduld. Wie kritiek heeft op het credo moet een ongelovige zijn, een creationist. Zoals diegene die het waagt kritisch te wijzen op overdrijvingen, onjuistheden en legendarische fragmenten in het verhaal over de jodenuitroeiing meteen een holocaustontkenner wordt genoemd. Zoals wie kritiek heeft op het zionisme meteen een antisemiet is. Het is niet omdat men wijst op het gevaar van mythologisering van (een) god, dat men daarom het bestaan van god ontkent. Eerder het tegendeel.

Jullie hebben het over de vele fouten en misvattingen in mijn essay, maar aantonen doen jullie die niet. Dat ik niet op alles even uitgebreid en diep kon ingaan in dit essay (dat voor de redactie al de maximale lengte had), tja dat zal wel, daarvoor is het ook 'maar' een essay en geen wetenschappelijk artikel of boek. Wat jammer dat jullie geen gebruik wensen te maken van de rest van mijn (niet geplaatste) kritiek en alleen maar oog hebben voor het eigen geloof, of gelijk.

En dan nu de reactie van Jan Verplaetse.

In zijn reactie verzwijgt "Prof. dr. Jan Verplaetse" dat ik hem in mails gewezen heb op nogal wat foute en selectieve interpretaties. Onder meer over de omgang van mensen en mensengroepen met geweld en gruweldaden. Zeker wat dit onderwerp betreft is Jan Verplaetse onvoldoende onderlegd. Het gaat om veel meer dan het (in mijn essay vermelde) Milgram experiment, dat hij dus ook even naar zijn denken zet. Je moet daar niet alleen de vele varianten op dit experiment aan vastkoppelen maar ook het experiment van Philip Zimbardo met alles wat daar nadien is over geschreven, onder meer door Zimbardo zelf.

Er is ook veel meer aan de hand: al dan niet bewuste selectieve lectuur en brongebruik om eigen hypothesen geloofwaardig(er) te maken. Bijvoorbeeld wat betreft de door Jan Verplaetse veronderstelde agressieremmende factoren in de menselijke psyche (naast, natuurlijk, agressiebevorderende...). Bevindingen en onderzoek die die hypothese tegenspreken laat hij doodeenvoudig weg. Bijvoorbeeld de toch alomgekende en in de wetenschappelijke literatuur veelbesproken studie van Christopher Browning, Ordinary men. Browning toont aan dat verscheidene honderden gewone politiemannen, mensen van middelbare leeftijd zonder uitgesproken nazi-overtuiging, op verzoek van hun commandant massaal, face to face, joden beginnen af te slachtten, ook al kregen ze van hun de keuze om daar ongestraft niet aan deel te nemen. Over dit soort gedrag bestaan ontelbare bronnen, alle weggelaten door Jan Verplaetse. Lees er bijvoorbeeld Regarding the pain of others van Susan Sontag op na, of wat onderling gedrag van mensen in extreme situaties betreft mijn Met de dood voor ogen (waarin de situationele bepaaldheid van moreel en ander gedrag scherp naar voren komt).

Bronnen inhoudelijk naar je hand zetten, al dan niet bewust (bijvoorbeeld uit onzorgvuldigheid), is helemaal uit den boze. Bij de lectuur van Het morele instinct , schreef ik aan Jan Verplaetse, moest ik bij bijna elke alinea vraagtekens plaatsen. Al die vragen stellen en beantwoorden leek me voor hem en mij onbegonnen werk. Maar ik wou toch één iets even natrekken.

Jan Verplaetse begint zijn hoofdstukje 'Agressie en angstonderdrukking' met een "uitspraak" van "nazi-propagandaminister Joseph Goebbels", namelijk "Je hoeft je alleen maar voor te stellen wat de Joden met ons zouden doen als ze de macht hadden, om te weten wat wij moeten doen nu wij aan de macht zijn". Met deze uitspraak, schrijft Jan Verplaetse, wou "nazi-propagandaminister Joseph Goebbels de bezwaren tegen de uitroeiing van de Joden wegnemen. Angst opwekken voor een vijand, hoe denkbeeldig die vijand ook is, is een uiterst doeltreffend middel om mensen agressief te maken. Die techniek werd met gruwelijk succes gebruikt tijdens de genocide in Rwanda waar Hutu's de imaginaire machtshonger van de Tutsi's als levensbedreigend voorstelden" (p. 89).

Omdat ik als specialist terzake (zowel wat de nazi-periode als genocides betreft) hierover de grootste en gerechtvaardigde twijfels had, vroeg ik Jan Verplaetse naar zijn bron. Dat bleek het boek Daders te zijn van H. Welzer. Bij nazicht bleek het bij Welzer te gaan om een niet nader gecontextualiseerde   gedachtegang van Hannah Arendt, in elk geval een uitspraak achteraf. Welzer 'bekrachtigt' die uitspraak van Arendt met een korte, niet nader geduide, ongedateerde dagboeknotitie van Goebbels; een notitie die Welzer bovendien niet uit diens dagboeken haalt maar uit een secundaire bron. Onderzoek leerde me dat Goebbels die notitie op 20 augustus 1941 maakte, een moment waarop de nazi-top nog ernstig aarzelde over al dan niet jodenuitroeiing. Dus anders dan Jan Verplaetse stelt, geen uitspraak van de nazi-propagandaminister "om de bezwaren tegen de uitroeiing van de Joden weg te nemen", noch om "angst op te wekken voor een vijand" maar wel een privénotitie, niet bestemd voor andermans ogen. Welzer- Verplaetse's bron - vermeldt duidelijk dat het om een dagboeknotitie gaat. Jan Verplaetse laat dat weg en maakt er een techniek en campagne van.

Reactie van Jan Verplaetse: "Je zult nog wel onjuistheden aantreffen maar bedenk dat het mij om de psychologische logica gaat, niet zozeer om de historische juistheid. Ik weet heus wel dat een dagboeknotitie geen bezwaren bij de publieke opinie wegneemt". Tja, had dat dan niet geschreven, niet weggelaten, niet misbruikt. Als wetenschapper heb ik bovendien ook grote vragen bij een psychologische logica die de historische juistheid van wat je bewering(en) overstijgt.

Ik schreef Jan Verplaetse dan ook dat wat hij over Goebbels' 'uitspraak' schrijft fout is, historisch én psychologisch. Ik kon, vervolgde ik, me niet van de indruk ontdoen dat hij zich niet grondig had kunnen verdiepen in het historisch en psychisch gegroeide rasdenken van de nazi's, in hun ideologie. Ze moesten geen angst opwekken voor de vijand, Goebbels en andere overtuigde nazi's zagen joden werkelijk als vijanden van het Duitse volk. Dààrom, vanuit die overtuiging wilden ze de joden koste wat het kost kwijt en zullen ze ze uiteindelijk uitroeien. Dus neen, ze stelden de joden niet als vijanden voor om ze te kunnen elimineren, uitroeien of wat dan ook; ze elimineerden ze, roeiden ze uit omdat ze ze werkelijk, in alle oprechtheid, als aartsvijanden zàgen. Dat ze de joden (en Roma en Sinti) uitroeiden hielden ze bovendien angstvallig verborgen voor de bevolking.

"Veel van wat ik in je boek vind", schreef ik aan Jan Verplaetse, "lijkt me (onbewust) verdraaid om in je vertoog te kaderen, te passen". Die uitspraak/dagboeknotitie van Goebbels is een goed voorbeeld, vervolgde ik, maar "er zijn er vele anderen en niet alleen met betrekking tot de nazi-periode". Wat Jan Verplaetse bijvoorbeeld schrijft over de Hutu-genocide op Tutsi's en gematigde Hutu's is minstens ten dele aantoonbaar onjuist.

Mogelijk, schreef ik nog, ziet Jan Verplaetse dit alles "slechts als onooglijke, historische details".

Maar, vervolgde ik, "het gaat me dus om een opeenstapeling van dergelijke 'details', niet zelden gebaseerd op tweede- of derderangsbronnen, niet altijd even goed geverifieerd dus. Dat maakt, zoals gezegd, het au sérieux nemen van je zeker interessante boek en ook het op verantwoorde wijze, kritisch bespreken ervan in een voor een normaal mens altijd bemeten tijd en ruimte tot een bijna onmogelijke opdracht. Dat vind ik jammer omdat ik in dialoog geloof, en dat wou ik met dit ene voorbeeldje aangeven".

Ik heb dit alles dus in alle openheid aan Jan Verplaetse gesignaleerd en de hoop of verwachting uitgedrukt hierover met hem van gedachten te kunnen wisselen, nog voor de publicatie van mijn stuk in De Standaard der Letteren (SdL). Let wel, die gedachtewisseling zou niets veranderd hebben aan mijn Darwinessay in de SdL. Want anders dan Jan Verplaetse in zijn reactie stelt, is het een essay, geen bespreking van zijn boek. Dat boek werd me zoals de andere onderin vermelde boeken ongevraagd toegestuurd door de redactie van SdL (iets dat ik Jan Verplaetse liet weten). Juist om die reden had ik het fatsoen, toen ik tot mijn spijt de vele onjuistheden en fouten in 'Het morele instinct' vaststelde, dat aan Jan Verplaetse, die ik alleen van naam kende, te melden. Mijn essay kwam er niet om of door het boek van Jan Verplaetse. Dat ik in mijn essay dieper inga op zijn boek en dat van Chris Buskes komt door het feit dat die twee boeken in mijn ogen het best (lees: het meest overtuigend voor leken) de tendens weergeven van wat ik evolutionisme noem, meer niet.

Ik kreeg geen reactie meer van Jan Verplaetse en ik stelde hem dan maar voor om een ontmoeting die we gepland hadden voor de publicatie van mijn stuk nog even uit te stellen, waar hij gretig op inging, ook al zei ik te betreuren, ja blijf ik betreuren dat hij geen oor had/heeft voor mijn fundamentele kritiek. Toch iets anders dan Jans bekentenis dat hij "uitkeek naar mijn kritische en scherpe reactie".

Ook Jan Verplaetse heeft geen oog voor het feit dat mijn artikel geen wetenschappelijk artikel is maar een voor een breed publiek bestemd essay. Ook hij schrijft me kwaadwillende intenties toe, "talloze laatdunkende en lacherige frasen en zinsneden in de bespreking", zoals "samenraapsel van weetjes en speculaties". Wel ja, dat vind ik dus en maak ik in dat essay ook duidelijk. En Jan Verplaetse wist uit wat ik hem voordien geschreven had dat er veel meer aan de hand was, dat ik kon aantonen dat hij bepaalde bronnen selectief en onjuist gebruikt! Dus ja een samenraapsel van weetjes en speculaties.

Een andere uitspraak waaraan Jan Verplaetse zich stoort is "wereldvreemde visie" - tja, dat toon ik dus wel even aan in het essay. Een volwassen persoon die in alle ernst meent dat er in het Westen zo goed als geen sprake meer is van geweld, moet zich volgens mij ideologisch laten nakijken. Of doelt Jan Verplaetse alleen op fysiek geweld of oorlog? Schrijf dat dan! Ooit gehoord van verkeersgeweld, structureel geweld, psychisch geweld? Enzovoort.

En dan die moraliserende, moralistische sneer! Mijn (volgens Jan Verplaetse) spottende toon zou niet passen past onder collega's moraalwetenschappers. Juist, openlijk kritiek uiten op het denken van een collega intellectueel, zeker als hij tot dezelfde vakgroep behoort, is 'not done'. In mijn ogen schiet het denken, schiet de wetenschap hier niets mee op; integendeel. Dat ik die onuitgesproken regel toch 'overtreed' zegt iets over de sérieux waarmee ik als wetenschapper te werk wil gaan (er is binnen de vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschap heel wat kritiek op dit evolutionistisch denken, maar die wordt binnenskamers gehouden). Dat Jan Verplaetse mijn kritiek als spot afdoet, niet au serieux neemt, zegt meer over hem dan over mij.

En dan dat gezagsargument dat zijn boek onlangs de Eurekaprijs won. Moet je toch eens de lijst van de genomineerde werken bekijken, zo goed als alle biologistische, evolutionistische werken. Neen, dit bedoel ik niet denigrerend, zeker niet (ik heb Jan Verplaetse ook gefeliciteerd met de behaalde prijs), maar als we elkaar toch te lijf moeten gaan met moraliserende opmerkingen, vind ik dit inderdaad ongepast. Zoals ik het ook ongepast vond dat de redactie van de SdL, na ontvangst van mijn kritisch essay, snelsnel een onkritische, lovende bespreking van 'Het morele instinct' plaatste, veertien dagen voor publicatie van mijn essay en niet inging op mijn verzoek om die 'bespreking' (waar Jan Verplaetse weet van had) samen met mijn essay te plaatsen.