Nobele wilde | Jean Itard - Victor de l'Aveyron
Van alle wilde kinderen, ook wel wolfskinderen genoemd, is Victor de l'Aveyron de bekendste, dankzij L'enfant sauvage van François Truffaut, de verfilming van de rapporten van Jean Itard (1774-1838), een jonge arts die de Wilde probeerde te beschaven.
De rond zijn vierde levensjaar voor dood achtergelaten jongen leefde zeven jaar in de bossen. Begin 1800 werd hij gevat en naar Parijs overgebracht om bestudeerd te worden. Geleerd en machtig volk kwam zich vergapen aan het 'natuurkind', een vertegenwoordiger van het onbezorgde begin van de mensheid. Maar in plaats van een 'nobele wilde' kregen ze een smerig, spastisch, bijtend en krabbend kind te zien.
Philippe Pinel, de man die de geesteszieken uit hun boeien had bevrijd, stelde vast dat le Sauvage hoorde noch sprak, geheugen noch intelligentie bezat. Idioot geboren, besloot hij, niet vatbaar voor opvoeding.
Jean Itard, pas benoemd tot directeur van een instelling voor doofstommen, was het daar niet mee eens. De idiotie was geen gevolg van een biologische maar van een culturele tekortkoming, met name extreme verwaarlozing. Voortbouwend op de ideeën van John Locke en Etienne De Condillac stelde Itard dat door de afwezigheid van sociaal contact en opvoeding taal en zintuiglijke waarneming waren achtergebleven en dat er dus ook geen ideeënwereld of menselijk bewustzijn ontstaan waren.
Itard maakte zich sterk dat hij de geest van de jongen kon openen door hem taal bij te brengen en zijn zintuigen herop te voeden. Geen sinecure, want die waren volledig op het bosleven afgestemd. Victor had geen oor voor de menselijke stem, reageerde ternauwernood op een pistoolschot achter zijn rug maar keerde zich direct om als een kastanje of noot kraakte. Zijn hele aandacht was op overleving toegespitst. Wat daarbuiten viel had betekenis noch waarde, geen plaats in zijn wereldbeeld. "Zijn ogen zagen maar keken niet, zijn oren hoorden maar luisterden niet".
Smaak- en tastzin waren slecht ontwikkeld, Victor kende geen kou, hield moeiteloos gloeiende voorwerpen vast en niesde nooit. Warme baden en douches op het hoofd maakten "onze jonge wilde" gevoelig voor temperatuur. Al gauw niesde hij bij de minste irritatie (de eerste keer schrok hij zich rot) en hij kreeg, o triomf, ziektes, "die onmiskenbare en kwalijke getuigen van de overheersende gevoeligheid van de beschaafde mens".
Vijf jaar lang stelde Itard alles in het werk om Victor taal, bewustzijn, beschaving bij te brengen. Hij prikkelde zijn zintuigen, wekte zijn nieuwsgierigheid, speelde in op behoeften en smaken. Wat plezier verschafte werd herhaald "om een behoefte te creëren". En met de toename van behoeften kwam ook de waardering voor wie erin voorzag.
Stukje bij beetje leerde Victor zijn zintuigen (anders) gebruiken. Hij begreep het verband tussen voorwerpen en (geschreven) woorden, kon communiceren en behoeften duidelijk maken. Ook het geheugen moest getraind worden. Victor kreeg woorden te zien die naar voorwerpen in een andere kamer verwezen. Hij spurtte weg om ze te halen, bang de woorden te vergeten, maar moest meer dan eens op zijn stappen terugkeren om ze terug in te prenten. Itard bracht hem ook moraal bij. Om na te gaan of een en ander goed was geïnterioriseerd, strafte hij Victor eens zonder reden. Maar dit keer verzette de jongen zich tegen opsluiting in het donkere hok, beet zijn meester uiteindelijk in de hand. Een pijn die, schrijft Itard, hem "voor al zijn inspanningen vergoedde".
Victor leerde nooit praten, hij beheerste maar twee woorden, 'lait' en 'Oh Dieu', het stopwoordje van Madame Guérin, zijn verzorgster. Taalverwerving, besluit Itard, is leeftijdsgebonden; "als voorbeeld en oefening ontbreken worden onze organen ongeschikt voor hun functies". Juist is dat het gebrabbel van peuters maar tot taal uitgroeien kan in een stimulerende, taalrijke omgeving. Taal kan niet buiten anderen.
Itards ooggetuigenverslag getuigt van veel respect, volharding en doorzicht. Als pedagogisch vernieuwer droeg hij inzichten en vragen aan die blijven boeien. Het was een lange en moeilijke weg, soms betreurde Itard dat hij dit "uit een onschuldig en gelukkig leven weggerukte kind" had leren kennen. Die 'onschuld' en 'geluk' staan haaks op Itards kritiek op de Rousseauiaanse verheerlijking van 'wilden' en kinderen: ingoed geboren, verprutst door beschaving. Victor de l'Aveyron maakte duidelijk dat de mens in zijn natuurstaat de mindere is van veel dieren, "een precair en miserabel leven leidt". 'De mens', menselijkheid, wordt maar gerealiseerd door en in gemeenschap met anderen.