Nietsdoen | Thorstein Veblen - The theory of the leisure class

Thorstein Veblen (1857-1929), de Amerikaanse zoon van Noorse immigranten, zette in 1899 in zijn eerste en bekendste werk een theorie uiteen over de rijke sociale klasse, de leisure class. De vrijetijdsklasse onderscheidt zich van andere door demonstratief nietsdoen en demonstratieve consumptie: de handen ostentatief niet uit de mouwen steken; peperdure, overbodige goederen en diensten verbruiken. Veblen had het vooral gemunt op de Amerikaanse nouveaux riches die, om hun status en prestige te verhogen, macht en rijkdom etaleerden, onder meer door als optrekje een Europees kasteel te laten nabouwen.

In de rijke wereld is demonstratieve consumptie ondertussen gemeengoed geworden. Bijna iedereen is, of gedraagt zich als een nouveau riche. Velen kunnen zich zo goed als alles veroorloven, zij het vaak op krediet of als afkooksel (vervalste merkkledij, een tropisch eiland in Limburg). Bijna iedereen geeft zich af en toe over aan demonstratief nietsdoen (strandvakantie) en demonstratieve consumptie ('winkelen', slenteren in winkelstraten, is een kruising van de twee). Veel uiterlijk vertoon, wat anderen zien, in het oog springende merknamen op kleding, dure façades, soms hoger dan het huis zelf. In dure villawijken staan Grieks-Romeinse namaaktempels broederlijk naast uit de kluiten gewassen sprookjeshuizen en Witte Huizen. Iedereen president! Veblen beschreef het honderd jaar geleden al, al kon ook hij niet voorzien dat de massale demonstratieve consumptie het fundament zou worden van de rijkdom van enkelen.


Eigendom

Alles begon met het onderscheid tussen waardige en onwaardige bezigheden, een verschil dat volgens Veblen teruggaat op de man-vrouw werkverdeling bij nomadische jagerstammen. Mannen gingen op jacht of trokken ten strijde, roofzuchtige bezigheden, oogsten zonder gezaaid te hebben. Vrouwen, doorgaans minder krachtig en aan kinderen gebonden, deden het alledaagse, repetitieve, eentonige werk - mannen onwaardig.

De minachting voor laag-bij-de-grondse (letterlijk en figuurlijk) arbeid valt tegenwoordig, schrijft Veblen, minder op omdat we eraan gewend zijn. Dat is een eeuw later niet wezenlijk veranderd, denk maar aan het hardnekkige statutaire onderscheid tussen arbeiders en bedienden, loonsverschillen tussen vrouw en man, tussen laag en hoog gewaardeerde beroepen.

De opkomst van de nietsdoende klasse viel samen met die van het privé-bezit. En dat begon met de inbezitneming van vrouwen van verslagen vijanden, slavinnen die op hun beurt bezit produceerden. Succes, macht en prestige werden steeds vaker afgemeten aan iemands bezit. Rijkdom, het resultaat van roofzuchtige instincten, werd eerbaar, dwong respect af. Wie meer had dan hij kon verbruiken, werd geëerd door wie niet genoeg had om in eigen onderhoud te voorzien.

Bezit op zich volstaat evenwel niet. Geld op de bank is onzichtbaar, rijkdom moet geëtaleerd, desnoods voorgewend worden. In een wereld waarin de massa moest zwoegen om de eindjes aan mekaar te knopen, was nietsdoen, slaven en personeel het vuile werk laten doen, het summum van macht en rijkdom. Demonstratief nietsdoen en verbruiken werd een kwestie van normaal fatsoen, handenarbeid een morele tekortkoming. Liever creperen dan de handen uit de mouwen steken. Veblen haalt er de (legendarische) Franse koning bij die verkoolde bij een oplaaiende haard, toen de bediende die de koninklijke fauteuil moest verplaatsen, niet kwam opdagen.

Eind negentiende eeuw al voerden nieuwe rijken herten, antilopen en andere exotische dieren in. Mooi omdat ze duur, eervol omdat ze nutteloos waren. 'Goedkoop' werd al snel synoniem met 'minderwaardig'.

Ook echtgenotes en lijfbedienden werden van productieve arbeid vrijgesteld. Vrouwen moesten er teer en broos uitzien, zo uitgedost dat iedereen direct zag dat ze met geen mogelijkheid enig nuttig werk konden verrichten. Meer nog dan de man, maken kleren de vrouw. Ragfijne kousen, hoge hakken, hoepelrokken, korsetten, diepe halsuitsnijdingen - het waren oorspronkelijk evenzoveel bewijzen van zelfgekozen ledigheid. Zo ook de stijve witte boord en manchetten van bedienden, afgekeken van de hogere klasse. Vrouwen gingen op visite, maakten uitstapjes, richtten naaikransjes en liefdadigheidsstichtingen op, trokken met onmogelijke hoeden naar de paardenrennen. Hun plaatsvervangend nietsdoen zette de rijkdom en macht van hun heer nog meer in de verf.

En dan de immateriële bewijzen van met nietsdoen doorgebrachte tijd, zoals kennis van dode talen, occulte wetenschappen en spellingsregels. En natuurlijk omgangsvormen, decorum en ceremonieel - kenmerken van voornaamheid, een goede opvoeding vergt immers tijd, toewijding en geld, is met andere woorden niet weggelegd voor wie in beslag genomen wordt door arbeid. Manieren maken de man.

De rijke klasse, die alles te verliezen heeft, is conservatief. Conservatisme wordt voornaam, krijgt decoratieve waarde. Vernieuwing is vulgair, in strijd met de goede vormen. Elke hervorming, bijvoorbeeld de invoering van vrouwenkiesrecht, tast de natuurlijke orde aan, ondergraaft de fundamenten van moraal en maatschappij.


Iets doen

Veblen zag alles welbewust door een (bepaalde) economische bril. Zijn theorie is een amalgaam van filosofisch pragmatisme, positivisme en marxisme. Hij beoordeelde mens en wereld op basis van slechts één criterium: productieve arbeid. Dat maakte hem blind voor andere functies van uiterlijk vertoon, bijvoorbeeld de rituele of erotische functie van bepaalde kledij. Veblen erkende wel dat de nietsdoende klasse economisch van groot belang kon zijn, maar dat woog niet op tegen zijn morele veroordeling van de 'parasitaire klasse'.

Overigens deed en doet de nietsdoende klasse natuurlijk wel iets, al was het maar de bakens uitzetten voor lagere klassen. Er waren en zijn ook nogal wat hard werkende, superactieve rijken. Veblen stak zozeer de draak met sociale geplogenheden dat hij hun maatschappelijke functie uit het oog verloor. Op rituele samenkomsten bijvoorbeeld, ontmoeten vertegenwoordigers van de verschillende hiërarchieën mekaar, kunnen ze desgewenst doelstellingen en plannen beter op elkaar afstemmen. Statusactiviteiten garanderen ook een zekere privacy (clubs, loges), voorzien in een huwelijksmarkt, houden machtige families samen. Veblen onderschatte het belang van prestige, zag niet dat ze de macht schraagt, haar in gezag omzet, waardoor bepaalde vormen van sociaal protest voorkomen worden.

Veblen maakte zich zo vrolijk over de leegheid van de elite dat hij vergat dat hun militaire, economische en politieke activiteiten allesbehalve vermakelijk zijn. In feite was hij zozeer in beslag genomen door de lagere klasse dat hij te weinig oog had voor de machtselite, zijn eigenlijke onderzoeksobject. Veblens analyse is bijtend en verhelderend, maar niet sociologisch.

Veblen was een onorthodox denker én mens. Hij had lak aan de rites en het statusgedoe van de academische wereld waarin hij vertoefde, lag aan de basis van menig schandaal. Hij bezag de wereld alsof hij net gearriveerd was van een andere planeet. Aldus legde hij de leegheid bloot van goede opvoeding, chique kledij, verfijnde smaak, hoogstaande cultuur - de leegheid van de kapitalistische filosofie. Dat hij onbekend en onbemind stierf, zal wellicht niemand verbazen. Maar zijn ideeën maken wel deel uit van de sociologische canon.

 

Thorstein Veblen - The theory of the leisure class. An economic study of institutions, London, Unwin Books 1970

De theorie van de nietsdoende klasse, Amsterdam, Arbeiderspers, 1974, 

Deze bijdrage verscheen in de reeks 'De klassieker' in De Tijd van 18 september 2004