Kwaad uit gehoorzaamheid of overtuiging | Adolf Eichmann, zijn proces, en hun interpretatie

De beelden van het Eichmannproces (Jeruzalem, 1961) die ik als adolescent in het televisiejournaal zag, zijn me altijd bijgebleven. De man die werd afgeschilderd als een monster en verantwoordelijk heette te zijn voor de dood van miljoenen, zag er zonder uniform en in zijn kogelvrije glazen kooi bijzonder onbeduidend uit. Hij kwam onverschillig en afstandelijk over; alleen zenuwtrekken verraadden hem. Tot de verbeelding sprak ook, dat deze 'beul van een volk' door Israëli's uit Argentinië was ontvoerd om voor het aanschijn van de hele wereld door de nazaten van zijn slachtoffers berecht te worden. Toen ik als volwassene en geschiedkundige meer aan de weet kwam over Adolf Eichmann (°1906) en zijn proces, [1] werd een en ander genuanceerd, maar de behoefte aan meer beelden bleef. Dankzij verwoed speurwerk van Rony Brauman (°Jeruzalem, 1950) en Eyal Sivan (°Haïfa, 1964), twee in Frankrijk levende Israëli's, zijn die beelden er nu. Brauman en Sivan hebben 350 van de in totaal 500 uur videobeelden die tijdens het proces werden gemaakt, opgespoord en gerestaureerd.

Het Eichmannproces werd voor het nageslacht op video vastgelegd op initiatief van de Israëlische regering. In de gerechtszaal werden vier vaste videocamera's opgesteld, verborgen achter valse wanden om de procesgang niet te verstoren. Elke dag werd er een samenvatting van ongeveer één uur gemaakt voor televisieredacties over de hele wereld. Toen het proces voorbij was, heerste er onzekerheid over wie nu de rechten op de beelden had. Uiteindelijk ging de anderhalve ton videobanden naar New York. Pas bij de vijftiende verjaardag van het proces betoonde iemand er interesse voor. Dankzij een gift van een lid van de Amerikaans-joodse gemeenschap konden de banden teruggestuurd worden naar Israël om er opgenomen te worden in de staatsarchieven. Kort nadien werd het Steven Spielberg Jewish Film Archives opgericht, met als doel alle audiovisuele materiaal over het hedendaagse jodendom samen te brengen. De banden kwamen op een of andere manier in dit aan de Hebreeuwse universiteit van Jeruzalem gevestigde archief terecht. Eind jaren zeventig werd daaruit een vrij willekeurige selectie van een zeventigtal uur dramatische en sensationele beelden gemaakt. Daaruit werd geput voor de media. De rest van het beeldmateriaal werd verwaarloosd en geraakte in vergetelheid. Het kostte Brauman en Sivan heel wat moeite om het daaraan te ontrukken.

Met het teruggevonden beeldmateriaal hebben Brauman en Sivan een twee uur durende speelfilm Un spécialiste, gemaakt. Ze borstelen een portret van bureaumoordenaar Eichmann. In voorstellingsteksten en in het boek dat de film begeleidt, Eloge de la désobéissance zetten ze uiteen dat de film een politiek essay is over gehoorzaamheid en verantwoordelijkheid, geïnspireerd op Hannah Arendts analyse van Eichmann, de banaliteit van het kwaad. Ze hebben het over een denkoefening op het scherm, bedoeld om de aanwezigheid van het 'geval Eichmann' in onze directe omgeving aan te tonen, te waarschuwen voor de verwoestingen die gedachteloze gehoorzaamheid kan aanrichten. Onvoorwaardelijke onderwerping aan een autoriteit, niet langer zelfstandig nadenken, het geweten in slaap sussen: dat is voor hen de banaliteit van het kwaad.

Anders dan in de film, die uitsluitend gebaseerd is op beelden van het Eichmannproces, leveren ze in hun boek bijzonder felle kritiek op het politieke beleid van Israël en de politieke exploitatie van de Shoah. Gehoorzaamheid die tot wreedheden tegen anderen leidt is geen typisch Duits fenomeen, maar komt ook voor in het land dat zich te pas en te onpas op zijn slachtofferstatus beroept. Het boek is gegroeid toen de film bijna af was, als reactie op de tegenwerking die Brauman en Sivan hadden ondervonden. Niet iedereen bleek gediend van hun klinische benadering, waarin niet het leed maar het kwaad wordt belicht, niet de slachtoffers maar een dader, die daarenboven als een normaal mens overkomt. Daarom wilden ze hun bedoeling duidelijker maken, klaagden ze de politiek-ideologische instrumentalisering van de herinnering aan de Shoah aan. Maar hun film wilden ze niet op dezelfde wijze opsluiten, niet al te zeer verjoodsen. Hij moet onafhankelijk van jodenuitroeiing en Israël geïnterpreteerd kunnen worden, als een bezinning op de moderniteit (Van den Berghe, 1999).

De film begint met een uittreksel uit de openingsrede van de openbare aanklager die Eichmann "de vernietiger van een volk, de vijand van de mensheid, een beest" noemt. Daarop zien we Eichmann die achteloos zijn brillen zit te poetsen en het stof van zijn 'bureau' afdoet. Dan volgen beelden van een verontwaardigd publiek, iemand wordt uit de zaal verwijderd. De hele film door wisselen getuigen en Eichmann elkaar af, ondervraagd door de procureur, de rechters of zijn advocaat. Een opeenvolging van indringende verhoren en dovemansgesprekken. Duidelijk wordt, dat de rechters en het openbaar ministerie een verschillend doel nastreven; dat de beklaagde in een totaal andere denkwereld leeft. De aandrang waarmee de aanklager getuigen confronteert met de vraag waarom ze zich niet verzet hebben, werkt de voorzitter van het hof danig op de zenuwen. Eichmann begrijpt meer dan eens niet wat met de vragen bedoeld wordt, procureur en rechters vatten niet altijd wat Eichmann antwoordt.

In antwoord op de vraag of hij zich bewust was van het joodse leed, beroept Eichmann er zich op hun lot tijdens het transport verbeterd te hebben. Wat er na de treinreis met de gedeporteerden gebeurde, was zijn verantwoordelijkheid niet. Hij stond alleen in voor 'transporttechnische aangelegenheden': registratie, concentratie en deportatie. Het leed ontgaat hem. Waarom zou je in treinen voorzien op 700 personen er geen 1000 persen? Het ging tenslotte niet om zwaar bepakte militairen, de bagage van de gedeporteerden werd in extra goederenwagons geladen! Uiteraard hing er een grafiek van het aantal gedeporteerden aan de muur van zijn kantoor, hij moest toch maandelijks rapport opmaken? Eichmanns verhullend Amtdeutsch valt op: evacuatie voor deportatie, lösungsmöglichkeiten voor moordmethodes. Die werden op de Wannseeconferentie besproken, met Eichmann in een ondergeschikte rol; hij stelde het protocol op. Achteraf mocht hij een cognacje meedrinken. Nazi-bonzen spraken toen in onverhulde termen over de uitroeiing, hij niet. Het ontgaat hem waarom het hof per se wil weten of er toen ook over vergassing gesproken werd. Hij antwoordt ontkennend. Daarop laat de openbare aanklager een passage horen uit het lange politieverhoor dat voor het proces werd afgenomen. Op de linkerarm van de politieman die de bandopnemer in gang zet, is een getatoeëerd Auschwitznummer te zien.

Het is een indrukwekkende film, vol sterke beelden en dramatische spanning. De bureaucratische houding, gedrag en denken van Eichmann verbijsteren. Met de grootste zorg legt hij pen en papier klaar, neemt nota, organiseert paperassen en verdediging. Onwillekeurig duid je zijn vaak expressieve gelaatsuitdrukkingen, de scherp-schuine streep van zijn mond met de nerveuze trek errond, zijn gefronste voorhoofd, in het licht van zijn misdaad: minachting, cynisme, grijnslach. Het kost moeite om je te realiseren dat de film een collage is, resultaat van verwoed knip- en plakwerk. Eichmann deed het stof niet af terwijl de aanklager zijn onmenselijke daden beschreef, hij speelde niet met zijn stylo toen getuigd werd over de kinderen die naar Auschwitz werden gedeporteerd. Maar het blijft een sterk beeld: Eichmann, Schreibtischtäter, spelend met zijn moordwapen.

Wie alleen de film ziet, krijgt een vertekend beeld van het proces en waarschijnlijk ook van Eichmann. Het is, zoals de ondertitel aangeeft, een portret van een modern crimineel, niet van het Eichmannproces. Daardoor komen veel aspecten niet aan bod of worden onvoldoende belicht. Wie niet goed thuis is in de geschiedenis van de Endlösung zal een en ander niet goed kunnen duiden. Neem het hoofdstuk over het eerste kindertransport uit Frankrijk naar Auschwitz. Het begint met een tijdsaanduiding, 14 juli 1961. Overlevende Georges Wellers getuigt over zelfdodingen in het doorgangskamp Drancy. De procureur vestigt de aandacht op een document waarin Eichmann bij hoogdringendheid vraagt of en hoe de wegvoering van de kinderen moet worden georganiseerd. Daarop volgt een woordenwisseling over de betekenis van de afkorting R.F., 'République Française' of 'Reichsführer'? Eichmann, vervolgt de aanklager, besliste dat van zodra mogelijk de Kindertransporte können rollen. Wie goed oplet, ziet dat Eichmann een briefje laat bezorgen aan zijn verdediger. Getuige Wellers beschrijft de toestand van de opgepakte kinderen, bevestigt dat geen van hen nog leefde toen hij in Auschwitz arriveerde. Eichmann reageert (in werkelijkheid deed hij dat pas anderhalve maand later): de Franse politie had ook joodse kinderen aangehouden, Parijs vroeg hem wat ze er moesten mee aanvangen. Na raadpleging van zijn oversten liet hij Parijs elf dagen later weten, dat de kinderen gedeporteerd mochten worden. De Franse documenten bewijzen, zegt Eichmann, zijn Uebermittlungstelle, hij gaf slechts bevelen door.

Op het proces besteedde men geen aandacht aan Eichmanns bewering dat het initiatief om tijdens de razzia van 16-17 juli 1942 ook kinderen op te pakken van de Fransen kwam, dat zij op deportatie aandrongen. Eichmann stond terecht, niet Vichy-Frankrijk (in die tijd was dat overigens nog een zwarte vlek in de geschiedschrijving). Maar dat betekent niet dat een en ander toen niet geweten was. Hannah Arendt stipt in haar reportage van het proces (waar de filmmakers zich op baseren) aan, dat de Fransen zelf hadden "voorgesteld ook de kinderen beneden de zestien te deporteren, wat betekende dat deze hele miserabele historie dus niet eens het gevolg was van 'orders van hogerhand', maar het resultaat van een regeling tussen Frankrijk en Duitsland, getroffen op het hoogste niveau" (Arendt, 170).

Geschiedkundig onderzoek heeft aangetoond dat de nazi's in juli 1942 voorlopig alleen volwassen, arbeidsbekwame joden uit Frankrijk wilden deporteren. Begin juli besloot de collaborerende Franse overheid haar medewerking te verlenen, in de (ijdele) hoop op die manier joden met de Franse nationaliteit te sparen. Op 16 juli begon een reusachtige klopjacht in de Parijse agglomeratie, uitgevoerd door duizenden Franse politieagenten. In twee dagen tijd werden 13.152 joden opgepakt, waaronder 4.115 kinderen. Joden met kinderen onder de zestien werden in de Parijse wintervelodroom (Vel d'Hiv) ondergebracht. De anderen gingen naar het verzamelkamp Drancy. De Vichy-regering wou niet met de zorg voor duizenden achterblijvende kinderen opgezadeld worden. Nog voor de razzia plaatsgreep had ze erop aangedrongen ook de kinderen te deporteren. In afwachting van het Duitse antwoord werden alvast de vijfduizend volwassen joden uit Drancy weggevoerd. Iets later volgden ook de andere volwassenen, ze werden van hun kinderen losgerukt. Midden augustus stemden de nazi's met het Franse verzoek in. Op 17 augustus vertrok het eerste van zeven kinderkonvooien (Klarsfeld, 1993, 289-291; Klarsfeld, 1995, 1574-1598).

Brauman en Sivan alluderen alleen maar op de Franse verantwoordelijkheid: de klap met 14 juli 1961 erop, de Franse nationale feestdag; [2] de begripsverwarring rond R.F., de afkorting voor Reichsführer-SS, de functie van Heinrich Himmler. In de film heeft Eichmann het wel over de Franse verantwoordelijkheid, maar hoe geloofwaardig is wat hij zegt voor de gemiddelde toeschouwer? Ook in hun boek verduidelijken de makers de passage niet. Integendeel, ze halen ze aan om aan te tonen dat er geen risico bestaat dat wie de film gaat zien, sympathie zou gaan voelen voor Eichmann; de gruwel wordt genoegzaam ingevuld door getuigen als Georges Wellers (Brauman en Sivan, 99). [3]


Banaliteit van het kwaad

In Eichmann in Jerusalem. A Report on the Banality of Evil [4] omschrijft Arendt niet precies wat ze met 'banaliteit van het kwaad' bedoelt. Dat ligt waarschijnlijk aan het feit dat het boek de bundeling is van ter plekke geschreven verslagen die in vijf afleveringen in het Amerikaanse tijdschriftThe New Yorker waren verschenen. In die verslagen worstelt Arendt met het kwaad waarmee ze geconfronteerd wordt, probeert ze het gaandeweg almaar beter te omschrijven. Wie het boek leest, herbeleeft die worsteling, moet actief meedenken.[5] De term banaliteit kwam oorspronkelijk alleen in de slotzin van haar boek voor. In een later toegevoegde inleiding stelt Arendt dat "de mogelijke banaliteit van het kwaad slechts op het vlak der feitelijkheid ter sprake komt, als een verschijnsel dat onmogelijk in zijn geheel kan worden overzien". Ze besefte wel "dat de titel van het boek een twistpunt kon worden" (Arendt, 12). Begin jaren zeventig, toen de felle polemiek rond haar boek (zie hieronder) wat was geluwd, zei ze in een televisie-interview dat het haar speet dat ze het boek de ondertitel 'de banaliteit van het kwaad' had meegegeven (Elon, 29). En inderdaad, de paradoxale slagzin is niet bepaald gelukkig gekozen. Banaliteit is een te ruim begrip, vatbaar voor verschillende interpretaties en dat heeft tot veel misverstanden geleid.

Zoals veel verslaggevers kwam Arendt sterk onder de indruk van de normaliteit van Eichmann. [6a] Geen indrukwekkend of geslepen misdadiger, maar iemand die door niets anders bezield werd dan "een ongewone ijver om alles te doen wat bevorderlijk kon zijn voor zijn carrière". Hij heeft er "nooit bij stilgestaan wat hij eigenlijk deed". Niet dat hij dom was, hij "heeft heel goed geweten waar het om ging". Maar het was pure gedachteloosheid, onvermogen tot denken, die hem ertoe voorbestemde een van de grootste misdadigers van zijn tijd te worden. Een demonische kant viel er bij hem niet te ontdekken. Dat moge "'banaal' zijn of zelfs komisch, 'gewoon' is het daarom allerminst" (Arendt, 12). Veel verslaggevers waren vertrokken met de verwachting dat zo'n monsterachtige misdaad alleen door een monster begaan kon zijn.[6b] Ze verloren uit het oog dat "de meeste tirannen en seriemoordenaars er zielig en gewoon uitzien eens ze van hun macht beroofd zijn" (Elos, 26). Trek hem zijn "uniform uit, neem hem zijn pet af, en gij houdt een armzalige stumper over", schreef Abel Herzberg (p. 10) die het proces voor De Volkskrant versloeg.

Arendt had moeite om het individu Eichmann au sérieux te nemen, hij was "duidelijk geen monster, eerder een clown in een glazen kooi." Haar argumentatie is zwak: Eichmann is niet de hele tijd consequent en spreekt zichzelf soms tegen. Volgens haar kon je hem alleen maar serieus nemen als je "er de voorkeur aan gaf het dilemma tussen de onuitsprekelijke ontzetting over zijn daden en de onloochenbare lachwekkendheid van de dader zelf uit de weg te gaan en hem als een sluwe, berekenende leugenaar te beschouwen - wat hij ten duidelijkste niet was" (Arendt, 68-70).

Arendt noemt Eichmann een opschepper die zich alleen in clichés kon uitdrukken, iemand "met echt wel beperkte geestesgaven". Hij kon niet denken, waarmee Arendt bedoelt dat hij "hoegenaamd niet in staat was iets vanuit andermans oogpunt te bekijken" (Arendt, 61-65, 144-146). Hij kon zich met andere woorden totaal niet inleven in zijn slachtoffers. Mede daardoor achtte hij zich 'Im Sinne der Anklage nicht schuldig'. Arendt gelooft dat hij nooit uit laaghartige motieven gehandeld heeft; integendeel, hij heeft altijd zijn plicht gedaan, "zonder pathologische jodenhaat, fanatiek anti-semitisme of bijzondere ideologische geïndoctrineerdheid". Alleen ongehoorzaamheid kon hem een slecht geweten bezorgen. Hij heeft "uitsluitend op bevel gehandeld" maar, anders dan hij dacht, ontsloeg hem dat geenszins van verantwoordelijkheid (ibid, 13-16, 44, 153, 241).

Dat Eichmann geen monster was, maar één van de vele "angstig en beangstigend normale mensen" noemt ze "veel schrikwekkender dan alle gruwelen te zamen, want [dat impliceert] dat dit nieuwe type misdadiger, dat met recht hostis humani generis genoemd mag worden" handelt onder omstandigheden die het hem nagenoeg onmogelijk maken te beseffen of aan te voelen dat hij kwaad aanricht" (Arendt, 268-269; Rotenstreich, 52). Dat deze "doorsnee-mens, een individu dat noch zwakzinnig, noch ideologisch geïndoctrineerd, noch cynisch was, niet in staat was goed van kwaad te onderscheiden", was voor velen niet te bevatten. Ook de humane en plichtsgetrouwe rechters in Jeruzalem zagen hem liever als een leugenaar en "gingen daarmee het grootste ethische probleem van de hele zaak uit de weg" (Arendt, 45). Met name dat iemand die gedachteloos aan geldende wetten en autoriteiten gehoorzaamt, verschrikkelijk kwaad kan aanrichten. Gebrek aan werkelijkheidszin en gedachteloosheid kunnen "in een mens meer onheil aanrichten dan alle boze driften die het mensenhart eigen zijn te zamen" (Arendt, 12).

Arendt besluit haar boek met een beschrijving van de houding van Eichmann bij zijn terechtstelling. Hij was kalm en beheerst, bereid te sterven, weigerde de blinddoek. "Hij was zichzelf volkomen meester, of liever: hij was volkomen zichzelf." De woorden die hij sprak waren evenzovele clichés, hij vergat er zowaar bij dat hij op het punt stond terechtgesteld te worden. Arendt ziet hierin een samenvatting van "het lange college over de menselijke boosaardigheid" dat ze op het proces aanhoord hadden, "de les van de onuitsprekelijke, hoofd en hart verbijsterende banaliteit van het kwaad" (Arendt, 247). Gebrek aan werkelijkheidszin, gedachteloosheid kunnen "in een mens meer onheil aanrichten dan alle boze driften die het mensenhart eigen zijn te zamen, dat was de les die men in Jeruzalem kon leren. Maar het was een les, geen verklaring van het fenomeen en evenmin een theorie erover" (Arendt, 12).


Banalisering van het kwaad

Dit deel van Arendts analyse vinden we terug in het werk van Brauman en Sivan. Ze leiden er onder meer uit af dat ieder van ons in potentie een Eichmann is; een interpretatie die Arendt nochtans afwijst (Arendt, 11). Brauman en Sivan zien gehoorzaamheid en gedachteloosheid als de bron van alle kwaad.[7] Hun bewijsvoering is aan de magere kant, ze verwijzen alleen naar het gekende gehoorzaamheidsexperiment van Stanley Milgram, dat inderdaad wel eens het Eichmann-experiment wordt genoemd. De proefpersonen in dat experiment hebben niet werkelijk gemarteld op verzoek van een autoriteit, maar ze geloofden dat te doen. Zoals bij Eichmann stootte ook hen het geweld tegen de borst, maar ook zij hadden hun persoonlijke verantwoordelijkheid gedelegeerd aan de autoriteit (Brauman en Sivan, 15-16).

Maar het is toch zeer de vraag of gedachteloze onderwerping aan een autoriteit volstaat om jarenlang begeesterd mee te werken aan de organisatie en uitvoering van een volkenmoord. Moet je behalve gehoorzaam ook niet een beetje overtuigd zijn van wat je doet, zij het door indoctrinatie, of omdat je in een bepaalde ideologie bent opgegroeid? Als, zoals Brauman en Sivan stellen, gehoorzaamheid een van de voornaamste karaktertrekken van Eichmann was, waarom zou hij dan op ideologisch vlakongehoorzaam geweest zijn, niet overtuigd van wat hij deed? Mensen zijn zelden of nooit willoze automaten, zeker in hun zelfbeleving niet. Ze hebben doorgaans goede redenen (om te gehoorzamen), of maken zichzelf dat wijs. Volwassenen gehoorzamen meestal niet louter omdat dat moet of ze niet anders kunnen, maar ook omdat ze dat zelf willen.

Maar Brauman en Sivan geloven Eichmann op zijn woord: hij was een overijverig bureaucraat, geen jodenhater maar de gehoorzame uitvoerder van een criminele wet die hij privé afkeurde. Ze nemen deze verdediging van Eichmann integraal over en keren ze als beschuldiging tegen hem. Gedachteloze gehoorzaamheid, dát is zijn schuld.[8] Ook Arendt stond vrij onkritisch tegenover Eichmanns beweringen, al geloofde ze zeker niet alles. Dat hij zijn superieuren herhaaldelijk verzocht heeft van zijn taak ontlast te worden, noemt ze onomwonden een leugen. Eichmann wou carrière maken, dáárom wou hij naar het front overgeplaatst worden (Arendt, 65). En mocht hij het echt gewild hebben, dan had hij zonder al te ernstige gevolgen aan zijn taak kunnen ontkomen (ibid, 103). Maar ook Arendt vroeg zich niet af of Eichmann een en ander niet zei in de hoop er met een lichtere straf van af te komen, of wie weet, om zichzelf te verantwoorden. Ze doet geen moeite om te bewijzen dat Eichmann nooit stilgestaan heeft bij wat hij deed, altijd zonder enige andere overtuiging dan gehoorzaamheid handelde. Andere scherpzinnige waarnemers - en holocaustkenners - zoals Abel Herzberg en Léon Poliakov, geloofden Eichmann niet en waren ervan overtuigd dat hij ook ideologisch gehoorzaam was.[9] Sommigen menen dat Eichmann, met het oog op een eventueel proces, in de loop der jaren een gerechtszaal-identiteit had opgebouwd die hij in gevangenschap verder verfijnde (Rosenberg, 108-109).

Eichmann werd voor en tijdens het proces voorgesteld als dé hoofdverantwoordelijke voor de jodenuitroeiing, een waar monster.[10] Eichmann kende dit satansbeeld en wou het weerleggen, mede daarom was hij vijf jaar vóór het proces aan zijn memoires begonnen (Lauryssens, 1976, 134). Ook zijn verdediging in Jeruzalem werd waarschijnlijk mee bepaald door het satansbeeld, dat van bij het begin van het proces van hem werd opgehangen. Om dat te weerleggen kon hij eigenlijk niet beter dan zichzelf voorstellen als een gewoon mens, een radertje in de nazi-machinerie, iemand die alleen maar gehoorzaamde, niet nadacht over wat hij deed, zeker geen initiatieven nam en tegen de Endlösung was. Deze verdediging nu, mogelijk een strategie, werd en wordt vaak verward met een objectieve beschrijving van de persoon Eichmann. Maar het is toch weinig waarschijnlijk dat luitenant-kolonel Eichmann, de man die alle razzia's en deportaties regelde, zichzelf destijds als een willoos radertje zag. "Je had hem", zoals een getuige op het proces zei, "in zijn SS-uniform moeten zien!" De verwachting in de beklaagdenbank een monster aan te treffen, gekoppeld aan het hardnekkige gehamer van de aanklager op het satansbeeld, heeft bij een aantal intellectuelen mogelijk een averechts effect gehad, waardoor ze iets te ver zijn meegegaan in Eichmanns banalisering van zijn rol. Hannah Arendt bijvoorbeeld, zat voor een stuk gevangen in de sfeer van het proces en haar kritische kijk op de politiek van Israël. Ze argumenteerde te veel in tegenstelling tot het patriottistische, nationalistische vertoog van de openbare aanklager (Elon, 28).

Eichmann was inderdaad geen monster, maar daarom moet men niet in het andere uiterste vervallen en in hem alleen een volgzame, hersenloze bureaucraat zien. Het is niet omdat Eichmann niet bezield werd door "een demonische dorst naar kwaad, geen plezier schepte in vernietiging" (Brauman en Sivan, 11), dat hij door niets bezield werd. 


Een andere Eichmann

Wie de stelling dat Eichmann slechts een willoos instrument was wil volhouden, moet elk spoor van ideologische overtuiging minimaliseren. Neem de beruchte uitspraak die Eichmann eind februari 1945 tegen enkele medewerkers deed. Hij zei "dat hij lachend in zijn graf zou springen, want de gedachte vijf miljoen personen op zijn geweten te hebben was voor hem een bron van buitengewone voldoening".[11] Zonder enige argumentatie noemt Arendt dit grootspraak (Arendt, 62-63) en Wisliceny's getuigenis doet ze af als dubieus, hij zou zich "op kosten van Eichmann een hecht alibi" hebben willen opbouwen (ibid, 153). Mulisch verwerpt de "ongetwijfeld authentieke zin" als gebral tussen vrienden (Mulisch, 63). Brauman en Sivan zwijgen er in alle talen over.

Toen Himmler eind 1944 achter Hitlers rug om zoete broodjes wou bakken met de geallieerden, en daarom de deportaties en de vergassingen stopzette, legde Eichmann diens bevel naast zich neer en blééf joden deporteren. Deze hardnekkigheid kwam volgens Arendt niet voort uit enige ideologische overtuiging, maar werd ingegeven door zijn geweten. Himmlers bevel was in strijd met dat van de Führer die hij mateloos vereerde. Mulisch (die dan weer meent dat Eichmann zich niet bijzonder voor Hitler interesseerde) bespeurt evenmin fanatisme, maar een "bovennatuurlijke conceptie van 'het bevel'" (p. 105, 122, 125).

Uit een door Eichmann in 1937 ondertekend rapport over een korte inspectiereis in Palestina (om emigratiemogelijkheden voor Duitse joden na te gaan) spreekt een onverholen anti-semitisme. De "economische chaos wordt niet het minst daaraan toegeschreven, dat de joden elkander wederkerig bedriegen, omdat zij bij gebreke aan Ariërs hun zaken niet met deze kunnen doen. Kenmerkend voor de absolute ongeschiktheid der joden om een ordelijke volkshuishouding in een eigen staat te leiden, is het feit, dat alleen in Jeruzalem 40 joodse banken zouden bestaan, die leven van het bedrog van hun eigen rasgenoten" (Herzberg, 125). Dit rapport kwam op het proces ter sprake. Maar in de film zien we alleen de bitsige discussie die zich daarrond ontspon tussen de aanklager en Eichmann, die er zich uiteindelijk van afmaakt met de dooddoener dat hij toch niet als privé-persoon had ondertekend.

En dan zijn er nog de Sassentapes, het honderdtwintig uur durend interview dat Eichmann in 1956-57 in Argentinië als vrij man aan de Nederlandse ex-SS'er Willem Sassen heeft gegeven.[12] Delen van dit door Sassen uitgeschreven vraaggesprek werden vier jaar later in Jeruzalem als bewijsstuk aanvaard. De eigenhandig door Eichmann geannoteerde bladzijden, en een zeventigtal pagina's die hij ter voorbereiding of afsluiting van het interview had geschreven.[13] Over de waarde van dit Sassendocument lopen de meningen sterk uiteen. Volgens sommigen voegt het op feitelijk vlak niets toe, maar werpt het wel een interessant licht op de psychologie van Eichmann en de wijze waarop hij op zijn nazi-verleden terugkijkt (Wieviorka, 94). Anderen zijn van oordeel dat het feit dat Eichmann zich een verstokt nazi toont die zich op zijn verleden beroept, "even zwaar weegt als de duizenden bevelen en instructies die hij destijds heeft getekend" (Poliakov, 85-87; Robinson, 23).

Zeker is, dat de passages die door het hof werden aanvaard meer dan waarschijnlijk maken dat Eichmann zich op zijn proces anders voordeed dan vijf jaar tevoren, er alles aan deed om zijn aandeel in de Endlösung te minimaliseren. Het mag dan ook verbazingwekkend heten dat dit Sassendocument nog altijd niet serieus is onderzocht. Stan Lauryssens schreef er wel twee geromantiseerde boeken over, maar die bevatten te veel onwaarschijnlijkheden, onjuistheden, gissingen, fouten en contradicties. Als je de uittreksels uit het interview die in beide boeken staan met elkaar vergelijkt, wordt duidelijk dat de auteur niet citeert maar construeert.[14]

Of het hof in Jeruzalem over de bandopname beschikte, is niet duidelijk. Volgens Lauryssens zitten de 67 spoelen 'veilig' in een Zwitserse bankkluis (Lauryssens, 1976, 212).[15] Eyal Sivan is ervan overtuigd dat de Israëlische geheime dienst ze heeft, maar die wil ze niet vrijgeven. In de documentaire van Knopp over Eichmann vallen nochtans verschillende uittreksels uit de Sassentapes te beluisteren. Wat Eichmann daar over de jodenuitroeiing zegt, klinkt bijzonder beslist, gedreven en overtuigd. Toen ik Sivan hiermee confronteerde, zei hij dat niet Eichmann spreekt, maar iemand die zijn stem nabootst. Bewijzen heeft hij niet, maar hij noemt het een "schandalige manipulatie".

Kennelijk wou Eichmann door middel van zijn memoires de 'leugens' weerleggen die over hem de ronde deden. In Neurenberg hadden zijn trouwste medewerkers lafhartig alle schuld in zijn schoenen geschoven, maar hij was geen monster, had enkel gedaan wat nodig was (Lauryssens, 1976, 134). Hij was geen moordenaar, maar iemand met een gewoon karakter, met kwaliteiten en gebreken. In zoverre hij betrokken was bij de jodenuitroeiing zou hij dat openlijk bekennen, "tenslotte was ik het die de joden naar de dodenkampen transporteerde". Had hij niet voor transport gezorgd, dan waren de joden nooit in het slachthuis afgeleverd geweest. Hij voerde bevelen uit, het "was gewoon sachliche Arbeit". Wat er verder met de joden gebeurde ging hem niet aan. Maar hij was van bij het begin een fanaticus (Lauryssens, 1998, 131-132, 156). Elders beweert Eichmann dan weer dat hij geen enkele rol gespeeld heeft bij de jodenuitroeiing. Men had hem verzekerd dat hij en zijn manschappen niet betrokken zouden worden bij de fysieke vernietiging, zij moesten alleen maar de joden bijeendrijven (ibid, 189). Hij heeft nooit maar één jood gedood, er kleeft geen bloed aan zijn handen. Hij kon trouwens niet tegen bloed of pijn (Arendt, 101; Lauryssens, 1998, 166-168).

In de door Eichmann geannoteerde bladzijden leren we ook een andere Eichmann kennen. Het gesmeerde verloop van de deportatie van de Nederlandse joden noemt hij "eine Pracht!". Hij was, beklemtoont hij, meer dan een Befehlsempfänger; zeker geen domkop, maar een idealist. Eens hij de noodzaak van de jodenuitroeiing begrepen had, zette hij zich fanatiek in, zoals verwacht mocht worden van een overtuigd nationaal-socialist. In zes jaar tijd had hij zes miljoen vijanden van het Rijk gedood. Dáárop sloeg zijn uitspraak dat hij lachend in zijn graf zou springen. Alles bij mekaar had hij nergens spijt van. Hij zou zich niet vernederen door berouw voor te wenden. Hadden ze alle joden gedood, dán zou hij gelukkig zijn geweest. Hij had het zich makkelijk kunnen maken door te beweren dat hij nu eenmaal had te gehoorzamen, had zich op zijn eed van trouw kunnen beroepen. Maar dat waren goedkope voorwendsels, onverantwoorde kletspraat, strijdig met zijn moraal (Lauryssens, 1998, 141-142, 197, 278; Poliakov, 109, 287, 333; Robinson, 24).

Deze Eichmann lijkt toch nogal overtuigd van de nazi-ideologie, op zijn minst ook ideologisch gehoorzaam. Maar wie Eichmann volgt en in hem "slechts een werktuig in handen van hogere krachten" ziet, kan met dit alles weinig aanvangen. Integendeel, zij benadrukken dat hij ideologischongehoorzaam is geweest, geloven graag dat hij in zijn diepste binnenste de jodenuitroeiing heeft afgekeurd. Die innerlijke gespletenheid bewees immers dat hij zijn geweten opzij geschoven had, dus moreel schuldig was.

Mulisch doet niets met het Sassendocument, Arendt gebruikt gegevens eruit die niet strijdig zijn met haar stelling en zwijgt over de rest. Brauman en Sivan verzwijgen het bestaan van het document, maar gebruiken wel enkele reacties van Eichmann op uittreksels die op het proces werden voorgelezen. En die reacties plaatsen ze in een totaal andere context, waardoor ze van betekenis veranderen. Ik vroeg Sivan naar het waarom van deze censuur. Hij antwoordde me dat er een onbegrijpelijke kloof gaapt tussen wat Eichmann aan Sassen vertelde en het beeld van correct ambtenaar dat getuigen op het proces van Eichmann gaven (Van den Berghe, 1999).


Kwaad uit goedheid

Op een gegeven moment twijfelt Arendt aan haar vaststelling dat Eichmann goed en kwaad, recht en onrecht niet uit elkaar kon houden. Tijdens het lange politieverhoor dat voor het proces werd afgenomen, had hij namelijk gezegd "dat hij zijn leven lang aan de ethische eisen van Kant had gehoorzaamd en met name in de zin van de Kantiaanse plichtsopvatting had gehandeld." Zich niet alleen "gedragen naar de letter van de wet, maar ook zijn eigen wil identificeren met de geest van de wet, met de bron waaruit de wet is voortgekomen". Bij Kant was dat de praktische rede, bij Eichmann de wil van de Führer (Arendt, 145).[16] Dit past niet in het beeld van iemand dieKadavergehorsam, gedachteloos is. Kants zedenleer is immers "nauw verbonden met 's mensen oordeelsvermogen, dus met het tegendeel van blinde gehoorzaamheid." Tijdens het proces bleek "tot ieders verbazing dat Eichmann een vrij nauwkeurige definitie wist te geven van de categorische imperatief: 'Daarmee bedoelde ik, dat het principe van mijn willen en streven zo moet zijn dat het te allen tijde verheven kan worden tot het principe van een algemene wetgeving'. Maar vanaf het moment dat hij aan de Endlösung moest meewerken, had hij niet meer volgens de Kantiaanse principes geleefd en zich getroost met de gedachte dat hij zijn eigen meester niet meer was, toch niets kon veranderen". Arendt meent dat "Eichmann de Kantiaanse formule niet heeft afgezworen maar omgebogen tot: 'Handel zo dat de Führer, als hij van uw handelen op de hoogte was, dit handelen zou billijken'" (ibid, 144-145).

Dus dan toch enigszins beredeneerde gehoorzaamheid, niet louter gedachteloosheid, maar een vorm van morele overtuiging. Was Eichmann ook ideologisch overtuigd, al was het maar uit gehoorzaamheid? Arendt verwijst (impliciet) naar de beruchte toespraken die Himmler in oktober 1943 in Posen hield voor hooggeplaatste SS'ers en nazi's (en waar Eichmann mogelijk aanwezig was). Ze twijfelt er niet aan dat de toehoorders geloofden wat Himmler hun voorhield. Dat de jodenuitroeiing een geweldige, unieke taak was die zware eisen aan hen stelde. Dat ze verre van "gemene boeven, geboren sadisten of anderszins perverse figuren" waren, maar normale mensen. "Het probleem was niet zozeer hoe ze hun 'normale geweten' het zwijgen konden opleggen, als wel hoe men hen kon bevrijden van de 'animalische Mitleids-reacties' die vrijwel elk normaal mens bij de aanblik van fysiek lijden te zien geeft." Dat medelijden werd door Himmler in statu nascendi "als het ware in omgekeerde richting gestuurd en in plaats van op anderen op de eigen persoon gericht; zodat een moordenaar, wanneer hij weer eens de gruwelijkheid van zijn daden besefte, niet meer [dacht]: wat doe ik eigenlijk?!, maar: Wat ik bij de vervulling van mijn verschrikkelijke plicht niet allemaal moet doorstaan" (Arendt, 115-116). In haar verslag geeft Arendt hiervan terloops verscheidene voorbeelden, ook uitspraken en handelingen van Eichmann (bijv. p. 83, 101, 118, 119).[17]

Eichmann had wel degelijk een geweten, maar dat heeft maar "ongeveer vier weken lang zo gefunctioneerd als men normaliter mocht verwachten. Daarna maakte het een draai van 180 graden en functioneerde verder" (Arendt, 107). Hij sloot zich niet af voor de stem van zijn geweten, "niet omdat hij geen geweten had, maar omdat de stem van het geweten in hem precies zo sprak als de stem van het Duitse establishment" (Arendt, 135, 140).

Anders dan Brauman en Sivan beweren (én de rechters in Jeruzalem meenden), heeft Eichmann zijn geweten niet in slaap gesust, het was van inhoud veranderd. Eichmann was sinds 1932 nazi en SS'er. Toen tien jaar later de uitroeiing begon, was hij naar alle waarschijnlijkheid ideologisch overtuigd van wat hij deed. Door mee te werken aan de vernietiging van het Europese jodendom, dacht hij het goede te doen; "uit respect voor het menselijk leven... de rotte appendix uit een ziek lichaam halen; de joden zijn de rotte appendix in het Europese lichaam".[18] In de ogen van overtuigde nazi's vormden mentaal gehandicapten, zigeuners, joden... een ernstige bedreiging voor het Duitse volk. Ze zagen ze als parasieten die hetVolkskörper infecteerden, het op termijn te gronde zouden richten. Dit kwaad definitief uitroeien, was het eigen volk beschermen, dus een verdienste.[19]Geen kwaad uit gehoorzaamheid, geen morele gedachteloosheid, maar de ideologisch gefundeerde overtuiging goed te doen. Overtuigde nazi's maakten wel degelijk onderscheid tussen goed en kwaad, maar ze hielden er andere, nationaal-socialistische waarden op na.

Ook Arendt heeft het hierover, maar om een of andere reden sluit ze Eichmann kennelijk uit van enige ideologische overtuiging. In haar epiloog opponeert ze hem aan nazi-kopstukken als Göring. Hun bewering een zuiver geweten te hebben, kon anders dan bij Eichmann gemakkelijk weerlegd worden. Hooggeplaatst als ze waren, konden ze bezwaarlijk het Befehl ist Befehl inroepen. Maar zelfs dat is niet zeker, misschien handelden ze vanuit de overtuiging dat ze werkelijk de "'bevrijding' van de mensheid uit de 'macht van de Untermensch'" nastreefden, een inzicht dat "nog niet door andere naties was geaccepteerd. ... Gesteld dat zij de oorlog hadden gewonnen - wie van hen zou een kwaad geweten hebben gehad?" (Arendt, 269).

Gemeten aan de maatstaven van de maatschappij waar hij deel van uitmaakte, trof Eichmann geen schuld. Maar er zijn, vervolgt Arendt, misdaden die de natuur, de mensheid geweld aandoen, in haar totaliteit in groot gevaar brengen. Kwaad dat de wereldrechtsorde verkracht, moet worden bestraft óm de morele orde te herstellen. Deze "verouderde, barbaarse denkbeelden" zijn het "die ertoe leidden dat men Eichmann voor de rechter bracht ... als het erop aankomt rechtvaardigden alleen zij de doodstraf" (Arendt, 255, 268-269).[20]


Polemiek

Arendts artikels en boek over Eichmann hebben tot felle polemieken geleid onder intellectuelen en wetenschappers, vooral doch niet uitsluitend in joodse kringen. De echo's ervan weerklinken nog steeds.[21] Arendt werd van alles en nog wat beschuldigd. Er werd een laster- en haatcampagne op gang gebracht, met de Anti Diffamation League (what's in a name?) als speerpunt. In een rondschrijven spoorde deze joods-Amerikaanse organisatie rabbijnen aan om Arendt op joodse hoogdagen te ontmaskeren. In de VS probeerde men haar in de joodse en academische gemeenschap te discrediteren. Professoren werden speciaal aangesteld om haar boek regel na regel, woord na woord stuk te analyseren. De Nouvel Observateur vroeg zich af of Arendt een nazi was. Het zal ook wel geen toeval zijn dat tot op heden geen enkel werk van deze grote Duits-joodse filosofe in het Hebreeuws werd vertaald (Arendt, 9; Brauman en Sivan, 52; Elon, 25, 29).

Waaraan had ze dit alles te danken? Haar kritiek op de Joodse Raden zat velen hoog. Ze zou de slachtoffers verantwoordelijk gesteld hebben voor hun eigen vernietiging. In werkelijkheid noemde Arendt "de rol van de joodse leiders in het drama van de vernietiging van hun eigen volk ongetwijfeld het somberste hoofdstuk van het hele gruwelverhaal" (Arendt, 127); dus niet het vreselijkste maar het moeilijkst te bevatten onderdeel. En ze bleef daar even bij stilstaan omdat "het kwaad dat [haar] volk aangericht heeft [haar] natuurlijk dieper trof dan dat aangericht door andere volkeren".[22]

Steeds weer luidt het, dat ze de slachtoffers verweet dat ze zich als schapen naar de slachtbank hadden laten leiden.[23] Niet zij, maar de openbare aanklager kwam tot vervelens toe op dit thema terug. Arendt noemde dat dwaas en wreed, het getuigde van "een fatale onwetendheid met betrekking tot de omstandigheden" (Arendt, 9). Ze weerlegde de aantijging zelfs: "Welke niet-joodse groep, welk ander volk had zich onder diezelfde omstandigheden anders gedragen?" (ibid, 29-30) en "Met dezelfde regelmaat waarmee de aanklager de getuigen vroeg waarom ze niet in opstand waren gekomen stelde rechter Halevi hun de vraag: 'Was er dan niemand die de joden hielp?'" (ibid, 227). Ze legde ook de politieke bedoeling bloot achter de vraag waarom de Europese joden zich niet hadden verzet. Men wou jonge Israëli's en ingeweken oriëntaalse joden, die geen voeling hadden met de holocaust, ervan doordringen "wat het betekende tussen niet-joden te leven, hen ervan overtuigen dat een jood alleen maar in Israël een veilig en eerzaam leven kon leiden" (ibid, 26).

Ook de beschuldiging dat Arendt het proces tegen Eichmann verwerpelijk vond, snijdt geen hout. Ze uitte meer dan eens haar bewondering en respect voor de aanpak van het hof (Arendt, 213, 241). Maar ze keerde zich wel tegen de aanpak van de aanklager, spreekbuis van politiek zwaargewicht David Ben-Goerion die het proces om politieke redenen had georganiseerd (ibid, 23). Dat de Israëlische geheime dienst zoveel tijd nodig had om Eichmann (die in Argentinië zijn ware identiteit niet onder stoelen of banken stak) op het spoor te komen, beschouwde ze terecht als een indicatie dat men pas naar hem begon te zoeken toen dat politiek opportuun was geworden (ibid, 232-234). Ze wees er ook nadrukkelijk op dat, anders dan Ben-Goerion wou, het niet het proces van het anti-semitisme was maar dat van Eichmann (ibid, 11, 23, 211).

Ook haar kritiek op de getuigenverklaringen (die meer dan de helft van de zittingen in beslag namen) zal haar niet in dank afgenomen zijn. Ze vroeg zich af of de overlevenden zestien tot twintig jaar na de gebeurtenissen nog wel uit mekaar konden houden wat "ze zelf gelezen, gehoord en zich voorgesteld" hadden. Ze noemt de getuigenissen juridisch irrelevant en tijdrovend; de meeste gingen over de vernietigingskampen en die vielen inderdaad buiten Eichmanns verantwoordelijkheid (Arendt, 130-131, 213, 221-222). De openbare aanklager wou geen geschiedenis schrijven, maar mensen in hun ziel raken door de slachtoffers van de 'grootste pogrom uit de joodse geschiedenis' aan het woord te laten. Eichmann verdween een beetje op de achtergrond van de meer dan honderd getuigenissen (Wieviorka, in Mandelbaum).

Arendt maakte ook duidelijk dat Eichmann niet de architect van deEndlösung was; zijn rol in het uitroeiingsproces werd zwaar overschat (Arendt, 209).[24] Ze noemde de verdediging van Eichmann terecht zwak, én vulde ze zowaar aan met een paar feiten die in Eichmanns voordeel spraken (Arendt, 73-76; 96-97; 106). Daarbij vergaloppeerde ze zich wel eens, bijvoorbeeld met haar bewering dat "de man die als een der ergste beulen van het joodse volk de geschiedenis zou ingaan aanvankelijk optrad als actief medewerker aan de redding van de joden uit Europa" (ibid, 76). Eichmann beriep er zich inderdaad op enthousiast meegewerkt te hebben aan de emigratie van joden, maar dat was geen verdienste, wel de nazi-politiek van dat moment.

Arendt stond niet alleen met haar kritiek op het proces. Ook in joodse kringen veroordeelden sommigen het, en keerden anderen zich tegen Eichmanns terechtstelling, Martin Buber bijvoorbeeld.[25] Maar Arendt was veel kritischer en feller. Ze formuleerde een en ander te cru, vijandig bijna. Ze liet zich nu en dan te veel meeslepen, gebruikte dan ronduit foute argumenten. Ze was ook niet als neutraal waarneemster naar Israël afgereisd, had al in de jaren veertig en vijftig felle kritiek geuit op het zionisme zoals verwerkelijkt in Israël. Om morele en pragmatische redenen vond ze bijvoorbeeld dat de Israëli's macht en land moesten delen met de Palestijnse Arabieren. Behoorlijk provocatieve standpunten in die tijd (Elon, 25).[26]

Haar kritische opmerking over religieus-etnische discriminatie van niet-joden in Israël, die ze vergeleek met de Neurenbergerwetten die huwelijk en geslachtsverkeer tussen Duitsers en joden verboden (Arendt, p. 25-26), moet in bijzonder slechte aarde gevallen zijn. Maar Arendt reageerde daarmee wel op de bewering van de openbare aanklager dat dergelijke discriminatie, anders dan in nazi-Duitsland, in Israël gewoon ondenkbaar was.

Arendt beperkte zich niet tot een veroordeling van de jodenuitroeiing en Eichmann, ze ging dieper, keek ook naar de motieven van de daders. In haar verhandeling over de banaliteit van het kwaad ging ze zonder enige schroom ook in op joodse tekortkomingen. Bijvoorbeeld de vooroorlogse onderhandelingen tussen nazi's en zionisten: de enen wilden joden weg uit Duitsland, de anderen konden ze gebruiken in Palestina. Volgens Arendt spraken sommige zionisten toen een taal "die een zekere overeenkomst vertoonde met de taal waarvan Eichmann zich destijds bediende". Alleen 'bruikbaar materiaal' mocht naar Palestina komen en wie zich tegen deze immigratie verzette, Engeland bijvoorbeeld, beschouwden de zionisten toen als een grotere vijand dan nazi-Duitsland (Arendt, 75-76).

Dat ze de morele ineenstorting van Duitsland uitbreidde tot "alle landen die binnen de Duitse invloedssfeer lagen; niet alleen onder de vervolgers, maar ook onder de vervolgden" (Arendt, 134), nam men haar zeer kwalijk. Arendt toonde begrip noch mededogen voor joden die met de nazi's hadden meegewerkt: Joodse Raden, kapo's en Sonderkommandos (die in uitroeiingskampen de lijken uit de gaskamers haalden, gouden tanden uit hun monden moesten breken).[27a] Ze ging volkomen in de fout met de bewering dat "het concrete moordenaarswerk in het algemeen door joodse commando's werden verricht" (Arendt, 132) en koppelde dit kortzichtige verwijt ook nog eens aan Eichmanns misdaad.[27b]

Arendt meende dat de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie flink aan kracht zou hebben ingeboet als het feit erkend geweest was, dat de personen die op transport moesten werden geselecteerd door joodse autoriteiten. Er was, zei ze, geen scherpe scheidslijn tussen vervolgers en slachtoffers (Arendt, 129). Haar uitspraak dat zonder de medewerking van joodse leiders er ongetwijfeld vreselijk leed en een immense chaos zou hebben geheerst, maar dat het getal zes miljoen nooit bereikt zou zijn (ibid, 134), zette veel kwaad bloed.

Arendts houding getuigt van grote betrokkenheid, maar ook van gebrek aan inlevingsvermogen in de verschrikkelijke, almaar escalerende situatie waarin joden (en anderen) zich destijds bevonden. Teruggeplaatst in zijn tijd valt haar verontwaardiging over de rol van de Joodse Raden (die op het Eichmannproces onderbelicht bleef) wel enigszins te begrijpen. Door het Eichmannproces en de lectuur van The Destruction of the European Jews, waarin ook Raul Hilberg de Joodse Raden bijzonder scherp beoordeelde,[28] kwam Arendt voor het eerst in contact met het fenomeen van de joodse collaboratie. In Israël lag dat voor velen anders. In de jaren vijftig waren er meer dan tweehonderd onderzoeken geopend tegen 'joodse oorlogsmisdadigers'. En die leidden tot tientallen processen en veroordelingen. Vooral het geding tegen Rudolf Kasztner deed veel stof opwaaien (Brauman en Sivan, 30; Segev).[29]

Maar teruggeplaatst in zijn tijd valt ook de kritiek op Arendt licht te begrijpen. Tenslotte was het voor het eerst dat de systematische moord op de Europese joden gedetailleerd, in al zijn fasen en vanuit verschillende perspectieven, voor een gerechtshof werd behandeld. Het Neurenberg van het joodse volk, voor het oog van de hele wereld. In deze context was volgens velen alleen kritiek op de daders mogelijk. Wie het waagde ook het gedrag van de slachtoffers kritisch te bekijken, riskeerde zoals Arendt ervan verdacht te worden Eichmann "voor te stellen als een tamelijk sympathiek iemand, een slachtoffer van het nazi-systeem, iemand die het verdient medelijden mee te hebben" (Robinson, 22).

Brauman en Sivan nemen in hun boek een flink deel van Arendts kritiek volkomen onkritisch over. Blijkbaar ontgaat het hen dat Arendt soms te ver ging. Voor hun kritiek op de politiek-ideologische instrumentalisering van de holocaust, baseren ze zich voornamelijk op The Seventh Million van Tom Segev; maar ze uiten die feller en minder genuanceerd. Ze zijn al te betrokken, intentionaliseren alles, denken te veel in complottermen.

Achteraf beschouwd was het Eichmannproces een sleutelmoment in de westerse politieke en collectieve bewustwording van de judeocide. In de jaren zestig en zeventig drong de enormiteit van de nazi-misdaad geleidelijk in het hele Westen door: planmatige massale uitroeiing van bevolkingsgroepen, met gebruikmaking van de modernste middelen, vooruitstrevende wetenschappelijke theorieën (eugenetica, sociaal-darwinisme) en methodes die de ideologische afstand tussen dader en slachtoffer (Über- en Untermensch) omzetten in technieken die het mogelijk maakten om steeds meer mensen te doden vanop steeds grotere afstand. Sedertdien ging de aandacht voor de judeocide, en ook haar politieke belang en ideologische betekenis, almaar in stijgende lijn. Ook de ontkenning van de jodenuitroeiing, het negationisme, kwam pas tot volle bloei na het Eichmannproces, dat naar de smaak van de ontkenners veel te veel aandacht had gekregen. [Zie hierover: Van den Berghe, 1997. Voor de weerlegging van de ontkenners is het van groot belang zich te realiseren dat Eichmann tijdens het politieverhoor en op het proces spontaan getuigde over zijn bezoek aan enkele executie-oorden en exterminatiekampen, en ongevraagd verwees naar het Führerbefehl om de joden fysiek uit te roeien.]


Manipulatie

Voor hun film hebben Brauman en Sivan uit honderden uren beeldmateriaal die gegevens gepuurd die het 'systeem Eichmann', de administratieve misdaad, duidelijk moeten maken. In hun boek geven ze in grote lijnen weer wat daarvoor zoal weggelaten werd: het grootste deel van de openingsrede van de aanklager; alle getuigenverklaringen die niet direct met Eichmann te maken hadden; de lange antwoorden van Eichmann op vragen van zijn advocaat; beelden van het publiek; alle gruwelbeelden; iedere verwijzing naar: de Reichskristallnacht, het plan om de joden naar Madagascar over te brengen, de uitroeiing van honderdduizenden Hongaarse joden in 1944 (toen Eichmann op het toppunt van zijn macht stond)... Om er een boeiend en vloeiend verhaal van te maken, hebben ze ook het verloop van het proces omgegooid. Daardoor lijkt het of Eichmann de getuigen direct van antwoord dient, als het ware met hen in discussie gaat.

Beeld en klank werden grondig bewerkt. De originele klankband werd vervangen door opnames gemaakt voor de radio, via microfoons die de hoofdrolspelers van het proces voor zich hadden staan. Het gedateerde karakter van de beelden werd weggewerkt door ze met de modernste technieken te herbelichten en restaureren. Om de dramatiek en het verhaal te verbeteren, werden verschillende camerabewegingen toegevoegd en bepaalde beelden versmolten. Vandaar bijvoorbeeld de bijna voortdurende reflectie van het publiek op de glazen wanden van Eichmanns kooi. Er werd verwoed geknipt en naadloos geplakt. Vanuit technisch oogpunt gaat het volgens de makers om een première.

Anders dan op het proces, doen ze geen moeite om de escalatie van jodenvervolging tot uitroeiing te verduidelijken. In hun boek stellen ze dat dat alles genoegzaam gekend is (Brauman en Sivan, 87, 98). Dat valt te betwijfelen. Zeker is, dat ze door alle beelden over de Kristalnacht en het Madagascarplan te schrappen, geen genuanceerde kennis bevorderen.

In de verantwoording voor hun werkwijze luidt het wat postmodern dat objectiviteit nu eenmaal onmogelijk is. Daarom noemen ze hun vervorming van het materiaal evenwaardig "aan die andere, het zogenaamde waarheidseffect van een onbewerkt document" (Brauman en Sivan, 86). Volgens hen berust de waarheid van hun film in het feit dat de selectiecriteria en de opgelegde structuur expliciet zijn (ibid, 88). Maar dat zijn ze alleen voor wie het boek leest, en ook daarin zetten ze lang niet alles uiteen. Geen woord bijvoorbeeld over het schrappen van iedere verwijzing naar het Sassendocument. Brauman en Sivan zijn er zich van bewust dat ze zich met hun manipulatie op gevoelig terrein begeven hebben, dat er "een verschil is tussen een documentaire over Eichmann enForrest Gump" maar, vervolgen ze, tenslotte heeft ook Alain Resnais in Nuit et brouillard (een klassieke documentaire over het concentrationaire universum) op onnaspeurbare wijze fictiebeelden verwerkt. En bovendien, hun technische manipulatie is onbetekenend vergeleken met de verbrokkeling nodig om 350 uur beelden tot een film van twee uur te herleiden (ibid, 95-96, 99-100).

De manipulatie is, zoals we gezien hebben, niet altijd even vrijblijvend. Neem het einde van de film. Eerst zien we hoe Eichmann zich in allerlei bochten wringt om toch geen standpunt te moeten innemen over de jodenuitroeiing en de jodenmoordenaars. Na lang aandringen verklaart hij dat, mocht hij hebben moeten doden, hij zich waarschijnlijk een kogel door het hoofd zou hebben gejaagd. Daarop confronteert de aanklager Eichmann met een passage uit het politieverhoor waarin hij zegt te beseffen dat hij schuldig bevonden zal worden aan medeplichtigheid aan moord, en zich bereid verklaart voor zijn misdaden te boeten. Erkent hij dan nu medeplichtig te zijn? In de film werd Eichmanns antwoord bijna integraal weggelaten. Hij antwoordde dat hij zijn verklaring bleef, maar dat hij niet kon aanvaarden medeplichtig te zijn. Hij had alleen maar gedaan wat hem bevolen werd. Daarom beschouwde hij zich vanuit juridisch oogpunt onschuldig. Dat probeerde hij nog te verduidelijken (Poliakov, 88-89). In Un spécialiste bleef alleen 'vanuit juridisch oogpunt' bewaard. Waarna de makers Eichmann laten zeggen dat hij zich vanuit menselijk oogpunt schuldig acht omdat hij de deportaties heeft georganiseerd. Ongevraagd voegt hij daar beschouwingen aan toe over Reue.[30] Berouw, zegt Eichmann, is onnodig, niemand wordt er weer levend van. Het levert niets positiefs op, is alleen goed voor kinderen. Maar deze krasse morele beschouwingen komen uit een andere context. In werkelijkheid reageerde Eichmann daarmee op de vraag van de aanklager of hij - zoals in het Sassendocument staat - gezegd had nergens spijt van te hebben, en zich niet zou vernederen door te beweren fout gehandeld te hebben. "Nee, in alle eerlijkheid: hadden we de 10,3 miljoen joden gedood die voorzien waren, dan zou ik tevreden geweest zijn en gezegd hebben: Goed, we hebben een vijand vernietigd!" (Knopp; Poliakov, 95-96, 333). Eichmann ontkende ooit zoiets gezegd te hebben en opperde dat hij mogelijk iets gezegd had in de aard van 'berouw dient nergens toe'.

Niets daarvan in de slotscène van de film. Die gaat verder met Eichmann die verklaart dat hij "deze moord, de uitroeiing van de joden, als een van de belangrijkste misdaden in de geschiedenis van de mensheid beschouwt". Hij vond het destijds al monsterachtig, maar was tot zijn grote spijt gebonden door zijn eed van trouw. Waarna hij besluit dat hij zich dus in zijn diepste binnenste niet schuldig voelt; hij heeft altijd zijn plicht gedaan en niemand heeft hem ooit verweten tekortgeschoten te zijn.

Dit slot van Un spécialiste is - zoals de rest van de film - een samenraapsel van beelden die op zeer verschillende momenten (er lagen soms maanden tussen) en in zeer verschillende contexten gemaakt zijn. Het resultaat van deze collage is, dat Eichmann onsamenhangend, inconsistent en niet bepaald intelligent overkomt. Akkoord zei Sivan me, maar het is toch duidelijk dat er duchtig geknipt en geplakt werd? Misschien wel, maar zelfs voor een gespecialiseerd historicus is het een hele klus om een en ander terug uit elkaar te halen en in zijn historische context te plaatsen.

Brauman en Sivan hebben gekozen voor de optiek van een toeschouwer in het gerechtshof (p. 93), doch wie de film gaat bekijken is geen toeschouwer van het proces maar van een specifieke interpretatie ervan. De makers hadden er verstandig aan gedaan ook voor het publiek, op het scherm, heel duidelijk te maken dat het niet om een reconstructie gaat maar om een ver-beelding van de werkelijkheid.

Ik maak me sterk dat je, mits wat oordeelkundig geknip en geplak, aan de hand van die honderden uren beeldmateriaal ook overtuigend kan aantonen dat Eichmann een monster was; bijvoorbeeld door de klemtoon te verleggen naar de openbare aanklager die dat de hele tijd volhield. Maar ook die voorstelling - waar veel waarnemers van het proces heilig van overtuigd waren - is een tijdsgebonden, geen afstandelijke, geschiedkundige interpretatie.

Historische romans, films en documentaires bieden een andere benadering van het verleden, maken duidelijk dat historici er geen alleenrecht op hebben. Alleen al door de montage van historische beelden wordt onvermijdelijk een nieuwe werkelijkheid geschapen.[31] Manipulatie van historische beelden in speelfilms levert geen probleem op als ze voor iedereen duidelijk is. In Zelig herkent iedereen in een oogwenk Woody Allen tussen de groten van deze aarde. Ook de manipulatie van de beelden van de moordaanslag op Kennedy, in JFK van Oliver Stone, is vrij duidelijk, de echte beelden werden vaak genoeg vertoond. Maar als je zoals in Un spécialiste uitsluitend met historische beelden werkt, de speelfilm als documentaire voorstelt, wordt de illusie dat je directe toegang hebt tot het verleden wel zeer groot. Sommigen vrezen dat door documentaire beelden los te koppelen van de geregistreerde werkelijkheid, een van de belangrijkste waarheidscriteria werd opgeblazen en dat daardoor de deur wijd openstaat voor allerhande misbruiken (L'ajout d'effets spéciaux; Rauger). Als historicus heb ook ik de nodige moeite, maar dit standpunt is me te streng. Daarenboven valt er toch weinig te beginnen tegen dit soort manipulatie; tijd en techniek staan niet stil.

Al bij al prijs ik me gelukkig dat Un spécialiste er is, dat de makers de moeite hebben genomen om het beeldmateriaal van het Eichmannproces te restaureren en terug raadpleegbaar te maken, dat ze ook nog eens een gedetailleerde catalogus hebben opgesteld die het mogelijk maakt elke scène terug aan zijn bron te koppelen (Brauman en Sivan, 96).[32] Onbedoeld hebben ze ook aangetoond dat veel onderbelicht gebleven is. Er is nog heel wat onderzoek nodig om een beter beeld te krijgen van de man die - zonder kwade bedoelingen - miljoenen joden, zigeuners en Slaven heeft geregistreerd, geconcentreerd en gedeporteerd.

 

Noten

[1] Het proces begon op 11 april 1961 in het pas afgewerkte Volkshuis. Voor de gelegenheid was dat omgetoverd in een heus bolwerk, de inwoners van Jeruzalem noemden het Eichmanngrad (Wieviorka, 35). Het eigenlijke proces eindigde op 14 augustus. Het vonnis werd op 11-13 december geveld en voorgelezen. Op 15 december 1961 werd Eichmann ter dood veroordeeld. Hij ging in beroep maar dat werd op 29 mei 1962 verworpen; zijn genadeverzoek werd op 31 mei afgewezen. Dezelfde nacht werd hij in Ramle bij Tel Aviv opgehangen. Zijn lijk werd verbrand in een speciaal voor dat doel gebouwde oven, die nadien direct ontmanteld werd. Zijn asse werd in de Middellandse zee verstrooid, buiten Israëls territoriale wateren.

[2] Op het proces werd de razzia op 8 mei behandeld.

[3] Ook in de documentaire die Guido Knopp over Eichmann heeft gemaakt, wordt de rol van de Fransen verzwegen: 'Er ordnet an, auch Kinder in die Todeslager zu deportieren'.

[4] Gepubliceerd in 1963, zes jaar later in het Nederlands verschenen onder de toen al beruchte titel De banaliteit van het kwaad.

[5] Harry Mulisch, die voor Elseviers Weekblad het proces bijwoonde, schrijft in de inleiding van de bundeling van zijn verslagen het volgende: "...het verslag van een ervaring. Een ervaring is iets anders dan een gedachtengang: zij verandert. Aan het eind er van staat iemand anders, voor een deel ook met andere gedachten, dan aan het begin" (Mulisch, 5).

[6a] "Eichmann is geen uitzondering. Persoonlijk vereenzelvigt hij de doodgewone mens, het 'Massentier', het 'Gewohnheitstier' met de machinale bevelenontvanger. ... In Jeruzalem wordt dit karakter in een glazen kooi berecht, maar in alle landen der wereld loopt het vrij rond, geen enkel uitgezonderd, ook Israël niet, maar is onopgemerkt gebleven omdat er geen oorlogen verloren werden, of omdat er geen onmenselijke bevelen werden gegeven" (Mulisch, 133). 

"Ik heb Eichmann een 'beest' horen noemen, een 'monster', een 'roofdier', een 'schurk', een 'afgezant van de dood' en zo meer. Ik wou dat het waar was. Het zou heel erg zijn, maar wij zouden ons tenminste tegen hem kunnen beschermen. Maar het is, helaas, niet waar. Eichmann is een mens, en naar ik ernstig vrees, nog een gewoon mens ook. Hij woont overal in de wereld temidden van ons. Hij is een soortgenoot" (Herzberg, 189).

[6b] "Heeft deze kleine stiekemerd miljoenen mensen op zijn geweten? Zijn we voor deze kleurloze, een beetje groezelige en kaal wordende kleinburger van een jaar of vijftig, allemaal hierheen gekomen?" (Herzberg, 9).

[7] "Als in dezelfde jaren niet Adolf Hitler maar Albert Schweitzer rijkskanselier was geweest, en Eichmann had bevel gekregen om alle zieke negers naar moderne hospitalen te vervoeren, dan had hij het zonder mankeren uitgevoerd - met hetzelfde genoegen in zijn eigen stiptheid als bij het werk, dat hij nu achter de rug heeft. Hij is niet zozeer een misdadiger, als wel tot alles in staat" (Mulisch, 125).

Mulisch zag in Eichmann het prototype van de moderne machinemens. "Als hij enige lust heeft gevoeld bij het uitvoeren van zijn werk, dan was zij van het soort, dat de coureur heeft in zijn renwagen, waarmee hij tot één machine versmelt; zijn voetzool niet meer te onderscheiden van het gaspedaal en de motor, zijn handen niet meer van het stuur en de voorwielen. De zeldzame keren dat Eichmann enthousiasme voorwendt, is 't het enthousiasme van de recordhouder: 'Ik zal lachend in mijn graf springen met het besef, vijf miljoen joden..." (ibid, 129).

[8] "Deze man doodde geen dieren, maar mensen. Deze man bracht mensen naar het offerblok van een dwaalleer, waarin hij niet geloofde. Deze man is schuldiger dan de gelovige, die zich nog (te vergeefs) beroepen kan op zijn geloof, dat wil zeggen op de god in hem, die zijn schuld draagt - dat is: op Hitler. Als Eichmann zich 'pro domo' beroept op zijn a-semitisme, dan spreekt hij daarmee een veel verschrikkelijker oordeel over zichzelf uit, dan men over een man als Himmler zou kunnen vellen. Zelfs al zou er een dosis leugen zitten in het beeld, dat hij van zichzelf geeft (wat ik niet geloof), dan zou die leugen en de manier waarop hij haar voor zijn verdediging meent te kunnen gebruiken, alleen maar een andere aanwijzing zijn voor het patroon, waarin zijn schuld ligt" (Mulisch, 123).

[9] "Misschien gelooft Eichmann zichzelf, als hij thans beweert, dat hij de Joden nimmer gehaat heeft. Wie zal zeggen, welke verschuivingen er in de gedachten plaats vinden van een man, die de doodstraf te vrezen heeft? Misschien is hij niet spontaan, niet uit eigen autonome aandrift tot de Jodenhaat gekomen, maar heeft hij deze aan anderen ontleend. Misschien staat hem iets dergelijks voor de geest. Maar daarom is die haat, toen deze eenmaal bezit van hem had genomen, er niet minder fel om geweest. Integendeel, de knechtennatuur die hij was, raakte ook innerlijk aan zijn meester verslaafd. Wanneer zijn meester echter dood is, heeft hij daar geen behoefte meer aan. Wij behoeven nog niet altijd aan een platte leugen te denken, als wij iemand, zelfs iemand als Eichmann, op een onwaarheid betrappen. Maar wij hoeven hem daarom ook niet te geloven. Ik nu geloof hem niet, en het zal mij benieuwen, of de rechtbank hem gelooft" (Herzberg, 123-124).

[10] Dat beeld is blijven hangen. In de Standaard der Letteren van 27 mei 1999 bijvoorbeeld, wordt Eichmann "het bureaucratische meesterbrein achter de vernietiging van de joden" genoemd (Marc Hooghe - 'De ontdekking van het kwaad', p. 8).

[11] Getuigenis van Dieter Wisliceny op het Neurenbergproces, 3 januari 1946. Deze uitspraak werd ter gelegenheid van Eichmanns ontvoering en proces gretig door de media gebruikt (Wieviorka, 13).

[12] Willem Sassen (°1918) was bij de NSB (de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging) en diende als vrijwilliger bij de Waffen-SS aan het Oostfront. Sassen blijkt een nogal fantasie- en kleurrijke figuur te zijn, een avonturier. Na de oorlog kwam hij al schrijvend als free-lancer aan de kost. Onder het pseudoniem Willem Sluyse schreef hij voor het extreem-rechtse bladDer Weg. De extreem-rechtse uitgeverij Dürer-Verlag wou via hem een autobiografie van Eichmann versieren (Lauryssens, 1998, 71, 126).

[13] Het was de openbare aanklager die, na het défilé van de getuigen, het Sassendocument voorlegde (Poliakov, 85). De verdediging verzette zich tegen de opname ervan als bewijsstuk. Eichmann zou dronken gevoerd zijn door Sassen, en bij het uitschrijven van het interview zou die zijn verbeelding de vrije loop gelaten hebben.

Vanaf 9 juli 1960, minder dan twee maand na Eichmanns ontvoering uit Argentinië, publiceerde Stern lange uittreksels uit het vraaggesprek. Op 28 november en 5 december 1960 deed ook de Amerikaanse editie van Life dat (Arendt, 233; Lauryssens, 1998, 229, 241; Poliakov 331). Al na de eerste aflevering zou er in joodse kringen fel protest gerezen zijn en werd van verdere publicatie afgezien. Op 9 januari 1961 drukte Life International dezelfde uittreksels af (Lauryssens, 1998, 255).

[14] Een voorbeeld. In het eerste boek ging Eichmann naast de chauffeur van een vergassingswagen zitten (p. 165-166), in het tweede (p. 139-140) slaat hij de vergassing van buitenaf gade. Eerst beweert Lauryssens dat Eichmann zelf contact gezocht heeft met Sassen, in het tweede boek worden de rollen omgekeerd. Wat de feiten betreft is De fatale vriendschappen van Adolf Eichmann eigenlijk een heruitgave van De Eichmann-erfenis. Hier en daar een beetje herschreven, minder dialogen, een andere titel en uitgever. In het tweede boek staan meer 'letterlijke' uittreksels uit de Sassentapes, in het eerste boek werd veel ervan verwerkt in denkbeeldige dialogen tussen Eichmann en zijn vrouw. Je hebt er het raden naar of Lauryssens de chronologie van het origineel volgt, je weet niet wat hij vervormt of onjuist vertaalt. Welke passages komen uit de door Eichmann geannoteerde bladzijden en welke niet? Verder stelt ook de representativiteit van de uittreksels problemen.

[15] In zijn tweede boek beweert Lauryssens dat Eichmanns vrouw in 1980 contact zocht met Sassen en hem in ruil voor de 67 originele spoelen de toestemming gaf "zijn lijvig manuscript onder zijn eigen naam te publiceren". Het copyright zou ze aan het Zwitsers weekblad Die Weltwoche gegeven hebben. Sassen heeft verder niets gedaan met het manuscript (Lauryssens, 1998, 305).

[16] "...hij is een machine. Hij heeft geen orgaan om onderscheidingen te treffen. Eichmann zelf ziet hier een filosofische achtergrond: 'Zur Norm habe ich die Kantische Forderung erhoben, und zwar schon sehr lange'. Hier biedt Eichmann het opzienbarende tafereel aan, dat de dodentreinen in naam van de categorische imperatief naar Polen ratelden, dat de crematoria loeiden in naam van de moraal" (Mulisch, 128).

[17] De voordracht van 4 oktober 1943 is als document PS-1919 opgenomen in de officiële tekst van het Neurenbergproces (Procès des grands criminels de guerre, tome xxix, p. 110-173).

[18] Dat antwoordde SS-arts Fritz Klein toen gevangene-arts Ella Lingens-Reiner hem in het kamp vroeg of hij geen respect had voor het menselijk leven (Lingens-Reiner, 1-2).

[19] Zie hierover Van den Berghe, 1995.

[20] Anders dan Arendt geloofde Mulisch blijkbaar niet in universele morele waarden en in de mogelijkheid van een (minimale) ethische rationaliteit. "Zo is de mens, en het is niet zeer overzichtelijk. Het is mogelijk om in hem alles met alles te paren. Volkerenmoord met cocktailparties, vrouwenmoord met Mariadevotie, kindermoord met kinderliefde. Buiten de regels van de moraal bestaat nergens een morele werkelijkheid; zij bestaat niet in de 'menselijke natuur'. Die bestaat zelf niet. Het is zelfs zinloos om zonder meer te zeggen: 'jodenmoord'. Want de een huivert, de ander gnuift, een derde wordt ontroerd, de vierde haalt zijn schouders op. Van ieder mens moet ik eerst weten, in welk 'krachtveld' het woord terechtkomt, in wat voor 'menselijke natuur'" (Mulisch, 182).

[21] Al zegt hij niet zeker te weten of het begrip 'banaliteit van het kwaad' alleen op Eichmann slaat dan wel een beschrijving is van het kwaad en zijn wortels, de filosoof Nathan Rotenstreich was er midden jaren tachtig stellig van overtuigd dat Hannah Arendt zich vergiste. Kwaad kan niet banaal zijn, het vooronderstelt immers deliberatie en planning. Er bestaan geen kwade daden die niet geworteld zijn in het besef van de daad en zijn gevolgen. Gehoorzaamheid houdt niet in dat men er zich niet meer van bewust is slecht te handelen (Rotenstreich, 50-52). "Als de totale misdaad niet banaal is dan zijn diegenen die deelnemen aan de voltrekking ervan evenmin banaal, zelfs wanneer hun andere kwaliteiten triviaal of banaal genoemd mogen worden" (ibid, 53). Rotenstreich gaat voorbij aan het inzicht dat het doden van joden in de ideologie van het Derde Rijk geen kwaad was.

[22] Gershom SHOLEM, Le Procès Eichmann, débat avec Hannah Arendt, in Fidélité et utopie,Agora Pocket, 1992, p. 225 - aangehaald in Brauman en Sivan, 53.

[23] De beschuldiging staat nog steeds in de Encyclopaedia Judaica (Elon, 25)

[24] Ook anderen wezen daarop (Herzberg, 202; Rosenberg, 109). Op 12 april 1961 werd in het Amsterdamse hotel Krasnapolsky door het comité 'Proces Eichmann' een actieavond ingericht tegen oorlogsmisdadigers. Onder andere Marga Minco en Nico Rost gaven er lezingen, die gebundeld werden onder de titel Eichmann was niet alleen. Er waren duizenden Eichmannen in Hitler-Duitsland, maar de Duitse staat hield hen de hand boven het hoofd (Olink, 222-223).

[25] Arendt, 245-246; Gollancz; Rosenberg, 99-102. Het was ook voor het eerst dat in Israel een terdoodveroordeling ten uitvoer werd gebracht. Gollancz was daar ronduit tegen, hij vond dat men de doden hun doden moest laten begraven; de levenden konden zich beter bezighouden met hedendaagse gruwelen, daar kon tenminste nog iets aan gedaan worden.

[26] Ook Mulisch schuwde geen kritiek. Op 20 april 1961, negen dagen na het begin van het Eichmannproces, tekende hij na het bijwonen van de grote parade ter gelegenheid van de Onafhankelijkheidsdag het volgende op: "Daar komt hun leger, Engels gedrild, met gestrekt zwaaiende armen, meisjes met automatische pistolen, baret in de ogen, daar ratelen hun tanks naderbij - mogen ze alstublieft eindelijk een leger hebben? ... De dag zal zelfs komen, dat wij ook van de joden weer mogen zeggen, dat zij iets ploertigs hebben gedaan, bij voorbeeld een Arabisch dorp uitgemoord en platgebrand, bij voorbeeld Kfar-Kassem - pas als die dag er is, zullen wij over hen spreken als over andere mensen, die goed zijn en slecht, en niet een van beiden: kortom als over andere mensen. En pas dan zullen ook wijzelf geen antisemiet of filosemiet meer zijn, maar eveneeens als andere mensen" (Mulisch, 66).

[27a] Zie hierover: Van den Berghe-1987, 132, 136-137, 141, 236-237, 291, 319.

[27b] Na uiting gegeven te hebben aan haar opluchting, dat het hof had ingezien dat de aanklager niet had kunnen aantonen dat Eichmann meer dan medeplichtig was, schrijft ze: "Want dit was een belangrijk punt; het raakte de essentie van deze misdaad die geen gewone misdaad was, de ware aard van deze misdadiger die geen gewone boef was; kennelijk was door de rechters het griezelige feit niet uit het oog verloren, dat het in de vernietigingskampen doorgaans de gedetineerden en de slachtoffers zelf waren geweest die 'eigenhandig moordden'" (Arendt, 241).

[28] Ook dit standaardwerk, waarop Arendt zich nadrukkelijk baseerde, werd nog steeds niet in het Hebreeuws vertaald. In 1958 weigerde de toenmalige directeur van Yad Vashem (het Israëlisch herdenkingsoord en studiecentrum voor de Shoah), Jozef Melkman, iedere medewerking aan de uitgave van Hilbergs boek omdat "joodse historici van de instelling het niet eens waren met zijn inschatting van de (actieve en passieve) joodse verzet gedurende de nazi-bezetting". Deze Jozef Melkman bekleedde tijdens de Tweede Wereldoorlog een hoge functie bij de Joodse Raad van Amsterdam. Hij getuigde ook op het Eichmannproces en is in Un spécialistete zien (Brauman en Sivan, 73-74, 132).

[29] Rezsó (Rudolf) Kasztner onderhandelde met de nazi's om Hongaarse joden vrij te kopen. Uiteindelijk kreeg hij een vrijgeleide voor 1685 joden, waaronder zijn familie en vele dorpsgenoten. In 1951 spande Kasztner een proces wegens smaad aan tegen de opsteller van een pamflet waarin zijn oorlogsverleden aan de kaak werd gesteld. Het proces ontaardde in een afrekening tussen politieke partijen. In feite werd het proces gemaakt van de Arbeiderspartij, van overlevenden die hadden gecollaboreerd en van slachtoffers die zich 'als schapen naar de slachtbank hadden laten leiden'. Rechter Benjamin Halevi (één van de drie rechters op het Eichmannproces) sloot zich aan bij het verwijt dat Kasztner zijn ziel aan de duivel had verkocht en oordeelde dat hij alle Hongaarse joden had moeten waarschuwen voor wat de nazi's met hen van plan waren. Het Hoger Gerechtshof beried zich nog over de zaak toen Kasztner door een nationalistisch extremist vermoord werd. Kasztner werd postuum van vrijwel alle schuld vrijgesproken.

[30] Berouw, spijt, wroeging - in de ondertiteling vertaald als 'spijt', 'regret', 'regrets'.

[31] Zie hierover: Coppens, Rosenstone.

[32] Uit mijn contacten met Eyal Sivan blijkt wel dat alleen zij dat kunnen. De makers hadden bij elke scène onderin het scherm de datum of het nummer van de zitting kunnen plaatsen.

 

Bibliografie

'L'ajout d'effets spéciaux, une minuscule boîte de Pandore' in, Le Monde, 1 avril 1999, p. 34

ARENDT, Hannah (1969), De banaliteit van het kwaad. Een reportage, Amsterdam, Moussault

BORGMANN, Monika (1999), Transporttechnische Angelegenheiten, in Die Zeit, 11. Februar 1999 (interview met R. Brauman)

BRAUMAN, Rony et SIVAN, Eyal (1999), Un spécialiste. Portrait d'un criminel moderne. Inspiré de 'Eichmann à Jérusalem. Rapport sur la banalité du mal' de Hannah Arendt, 128 min, verdeler Cinélibre

BRAUMAN, Rony et SIVAN, Eyal (1999), Eloge de la désobéissance, Paris, Le Pommier

COPPENS, Freddy (1988), De visie van de regisseur, in: DE MAESSCHALCK, E. (e.a.), Geschiedenis op televisie, Leuven, Acco, p. 101-117

Eichmann and the Jews. Miss Arendt's Ruminations in, Wiener Library Bulletin, 1963, xvii, n° 3, p. 34-36

ELON, Amos (1997), The Case of Hannah Arendt, in The New York Review of Books, November 6, 1997, p. 25-29

FRODON, Jean-Michel (1999), Dans la cage de verre d'Adolf Eichmann devant ses juges, in Le Monde, 1 avril 1999, p. 34

GOLLANCZ, Victor (1961), Should Eichmann be killed? in, Life, September, 11, 1961, p. 77-84

HERZBERG, Abel J. (1962), Eichmann in Jeruzalem, den Haag, Bert Bakker/Daanen

HILBERG, Raul (1961), The destruction of the European Jews, Chicago, Quadrangle Books

KLARSFELD, Serge (1993), Le calendrier de la persécution des Juifs en France 1940-1944, Paris

KLARSFELD, Serge (1995), Le mémorial des enfants Juifs déportés de France, Paris

KNOPP, Guido (1998), Hitlers Helfer. Eichmann - Der Vernichter, ZDF

LAURYSSENS, Stan (1976), De Eichmann-erfenis, Brussel/Den Haag, Manteau

LAURYSSENS, Stan (1998), De fatale vriendschappen van Adolf Eichmann, Leuven, Van Halewyck

LINGENS-REINER, Ella (1948), Prisoners of fear, London, Victor Gollancz

MANDELBAUM, Jacques (1999), Dans la cage de verre d'Adolf Eichmann devant ses juges, in Le Monde, 1 avril 1999 p. 34 (interview van Annette Wieviorka)

MILGRAM, Stanley (1975), Grenzeloze gehoorzaamheid. Een experimenteel onderzoek,Utrecht/Antwerpen, Bruna

MULISCH, Harry (1979) De zaak 40/61. Een reportage, Amsterdam, De Bezige Bij

OLINK, Hans (1997), Nico Rost. De man die van Duitsland hield, Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar

POLIAKOV, Léon, éd., (1963) - Le procès de Jérusalem. Jugement - Documents, Paris, Calmann-Lévy

Procès des Grands Criminels de Guerre devant le Tribunal Militaire International. Nuremberg 14 novembre 1945 - 1er octobre 1946, Nuremberg, 1948

RAUGER, Jean-François (1999), Aki Kaurismäki, première grande émotion' in, Le Monde, 17 février 1999, p. 28

Reactions to the Eichmann Trial, in Wiener Library Bulletin, vol xv, n° 3, 1961, p. 46

ROBINSON, Jacob (1964), Les vertus des criminels et les crimes des victimes. Réplique à Mme Hanna Arendt, in Le Monde Juif, 1964, n° 1, p. 22-33

ROSENBERG, Harold (1968), The trial and Eichmann (November 1961), in Podhoretz, Norman, ed.,The commentary reader. Two decades of articles and stories, London, Rupert Hart-Davis, p. 98-114

ROSENSTONE, Robert A. (1995) Visions of the Past. The Challenge of Film to our Idea of History,Harvard University Press

ROTENSTREICH, Nathan (1984-85), Can evil be banal?, in The Philosophical Forum, Volume XVI, 1984-85, p. 50-62

SEGEV, Tom (1993) The Seventh Million. The Israelis and the Holocaust, New York, Hill & Wang

VAN DEN BERGHE, Gie (1987) Met de dood voor ogen. Begrip en onbegrip tussen overlevenden van nazi-kampen en buitenstaanders, Berchem/Antwerpen, EPO

VAN DEN BERGHE, Gie (1995), Gott mit uns, in De zot van Rekem, Antwerpen, Hadewijch

VAN DEN BERGHE, Gie (1997), Een oorlog die, omdat hij nooit meer gebeuren mocht, blijft duren. Revisionisme en negationisme herzien, in VERBEECK, Georgi, red., De verdwenen gaskamers. De ontkenning van de Holocaust, Leuven/Amersfoort, Acco, p. 15-47

VAN DEN BERGHE, Gie (1999), Interview met Eyal Sivan, Brussel, 7 juni 1999

WIEVIORKA, Annette (1989), Le procès Eichmann, Bruxelles, Complexe

 

Gepubliceerd in: Nieuw Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, 12, 1999, Nummer 3, pp. 127-152; en in:Driemaandelijks tijdschrift van de Stichting Auschwitz, 65, oktober-december 1999, pp. 27-57.