Genadeloze genadedood | Nazi-euthanasie en propaganda

Kort nadat de nationaalsocialisten begin 1933 in Duitsland de macht overnamen, startten ze programma's op om het 'volkslichaam' te zuiveren van alle erfelijk en raciaal ongeschikten. Op 14 juli 1933 werd een dwangsterilisatiewet uitgevaardigd, de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht', die grotendeels terugging op een Amerikaanse modelsterilisatiewet uit 1922.

Duitse artsenbladen drukten de nazi-sterilisatiewet instemmend af en beloofden enthousiast te zullen meewerken aan de zuivering. Het gerenommeerde Deutsches Ärzteblatt voegde er een bijlage aan toe met chirurgische sterilisatieprocedures voor man en vrouw. In oktober 1933 al publiceerde het gezaghebbende Britse The Eugenics Review de nazi-sterilisatiewet zonder enig commentaar, enkele maanden later gevolgd door een positieve waardering. Op 21 december 1933, tien dagen voor het van kracht worden van de nazi-wet, becijferde The New York Times op haar voorpagina dat er zo'n 400.000 Duitsers gesteriliseerd zouden worden; kostprijs 14 miljoen Reichsmark, maar door het wegvallen van de "futiele zorg voor erfelijk zieken" zou dat een jaarlijkse besparing van 1 miljoen Reichsmark opleveren.

In 1934 dienden Duitse artsen 84.525 sterilisatieaanvragen in bij gezondheidsrechtbanken. Het onderzoek naar en het uitwerken van eenvoudige en goedkope sterilisatiemethodes en instrumenten werd één van de snelst groeiende takken van de medische industrie. In 1938 moest de nazi-regering het enthousiasme van sommige artsen intomen toen die voor alle zekerheid hele families begonnen te steriliseren.

In de eerste drie jaar van de sterilisatiewet werden om en bij de 225.000 mensen gesteriliseerd, bijna tien keer zoveel als in de voorafgaande twintig jaar in de hele VS (het land waar voor het eerst, in sommige staten, dwangsterilisatie werd ingevoerd). In 1939 waren het er al 300.000. Tijdens de oorlog kwamen daar nog eens 60.000 slachtoffers bij. De New York Times was verduiveld goed geïnformeerd.

Het nazi-sterilisatieprogramma werd, zoals de sterilisatiecampagnes in de VS, begeleid door propaganda. Brochures, lezingen, tentoonstellingen en documentaires moesten het publiek vertrouwd maken met de nieuwe rol van arts en overheid. In de jaren 1935-37 werden in nazi-Duitsland zeven documentaires gedraaid, onder meer Sünden der Väter, Erbkrank en Alles Leben ist Kampf. Kroon op het werk was Opfer der Vergangenheit (Slachtoffers van het verleden, 1937), een gesproken documentaire van een half uur die in alle 5300 Duitse bioscopen verplicht als voorfilm werd vertoond.

De documentaires koppelen niets aan de verbeelding overlatende beelden van zwaar mentaal gehandicapten, aan sociaaldarwinistische commentaren. Erfelijk zieken (Erbkranken) treft geen schuld, luidt het, maar ze kosten handen vol geld en zijn een gevaar voor de gemeenschap. Hun ziekte is erfelijk en ze planten zich sneller voort dan de erfgezonden (Erbgesunder); ze zijn vaak gewelddadig of vertonen criminele neigingen. Ze danken hun bestaan aan valse humaniteit. De overdreven zorg die aan hen besteed wordt en hun ongeremde voortplanting zetten de toekomst van het Duitse volk op het spel. Ze wonen in paleizen terwijl erfgezonde armen in krotten wegkwijnen. In de natuur, in de strijd om het bestaan zouden ze geen schijn van kans gehad hebben. De sterilisatiewet herstelt de natuurwet, is dus ethisch verantwoord. Tot slot volgen beelden van een kerngezond Volk: kinderrijke gezinnen, grootse turnfeesten en sportmanifestaties, marcherende arbeiders, soldaten en SS'ers, de Führer!

De documentaires werden positief onthaald in medische kringen en tijdschriften. Artsen juichten het toe dat het grote publiek eindelijk met zijn neus op de feiten werd gedrukt en nu de ernst van de situatie, de noodzaak van dwingende maatregelen wel onder ogen moest zien.

Veel van de argumenten in de documentaires en medische tijdschriften zijn ontleend aan de partijdagrede die nazi-artsenleider Gerhard Wagner in 1934 hield. De Erbkranken, zei die toen onder meer, kosten de staat jaarlijks 1,2 miljard Reichsmark, en "ons volk heeft zich in de laatste zeventig jaar met 50% uitgebreid, terwijl het aantal Erbkranken in dezelfde periode met 450% is toegenomen". Ook Wagner was niet origineel, dit soort argumenten weerklonk al bijna een halve eeuw in kringen van beschaafde sociaaldarwinisten en eugenetici.

In een sociaaldarwinistische dictatuur, met als hoogste waarde het natuurrecht van de sterkste, lag de volgende stap bijna voor de hand: directe eliminatie van alle manifest zwakken. Ook dit zat er al een tijdje aan te komen. In 1920, amper twee jaar na de voor Duitsland faliekant afgelopen Grote Oorlog (en vier jaar voor de oprichting van de nazipartij), stelden twee gerenommeerde Duitse geleerden, de jurist Karl Binding en de psychiater Alfred Hoche, voor om het verbod op doden op te heffen voor ongeneeslijk zieken en geesteszieken (Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Lebens, 1920). Het steevast aan de nazi's toegeschreven begrip 'levensonwaardig leven' komt dus uit het brein van twee gerespecteerde geleerden ten tijde van de democratische Weimarrepubliek.

Op de rijkspartijdag van 1929, goed drie jaar voor de nazi's aan de macht kwamen, verklaarde Hitler dat de "opruiming van zeven- tot achthonderdduizend exemplaren van het miljoen zwakkelingen dat jaarlijks geboren wordt, de kracht van de natie niet zou doen af- maar toenemen". Zes jaar later gaf de Führer artsenleider Gerhard Wagner te verstaan dat de ongeneeslijke geesteszieken uit de weg geruimd zouden worden. Het wachten was alleen op een geschikte gelegenheid. Het pad werd geëffend door genadeverzoeken die ouders aan de Führer richtten om hun zwaar gehandicapt kind te laten 'euthanaseren'. Want euthanasie was (en bleef) ook in nazi-Duitsland verboden; alleen de Führer kon dat verbod even opheffen. In juli 1939 zette Hitler het licht op groen voor kinder'euthanasie'. Enkele weken voor de Tweede Wereldoorlog losbarstte werden artsen en vroedvrouwen bij wet verplicht fysiek en mentaal misvormde kinderen aan te melden bij bevoegde instanties. Gehandicapte instellingskinderen werden systematisch aan 'euthanasie' onderworpen (inspuitingen met morfine, overdosis kalmeermiddel Luminal of slaappil Veronal). De oorlog, van oudsher een tijd waarin veel kan, gooide het pad helemaal open. Want dan sneuvelen aan het front de besten en ziekenbedden moeten vrijgemaakt worden voor gewonde soldaten. Een veertiental dagen na de Duitse inval in Polen werden alle volwassen geesteszieken in Poolse instellingen geëlimineerd. Die 'genadedood' werd kort nadien ook op Duitse krankzinnigen toegepast. In oktober 1939 legaliseerde Hitler een en ander met een euthanasiebevel dat artsen machtigde om ongeneeslijken te doden.

De grensoverschrijdende, internationale oorlog viel samen met een burgeroorlog, een oorlog binnen de grenzen, op het thuisfront. De nazi's wilden van de gelegenheid gebruik maken om alle sociale problemen voor eens en altijd uit de wereld te helpen. Deze Endlösung der sozialen Frage moest een honderdvijftig jaar oude beschavingsdroom in vervulling doen gaan, de definitieve uitschakeling van alle onbruikbaren, al wie uit de boot viel van de industriële maatschappij.


Zevende kunst

Het nazi-euthanasieprogramma, Aktion T4 (naar het hoofdkwartier in Tiergartenstrasse 4, Berlijn), werd in een vijftal psychiatrische instellingen voltrokken (Bernburg, Grafeneck, Hadamar, Sonnenstein en Hartheim).

Ook dit programma moest aan de bevolking verkocht worden. Er werden minstens drie propagandafilms gemaakt, twee documentaires en één speelfilm. Eind 1939, kort voordat in januari 1940 de eerste geesteszieken werden vergast, plande de Kanselarij van de Führer een eerste film. Hermann Schweninger, een vrij onbekend filmregisseur maar een nazi van het eerste uur, werd aangesteld als filmdeskundige voor T4. Hij moest een wetenschappelijke documentaire maken en een film voor het grote publiek. Schweninger trok samen met een filmproducer een jaar lang op tournee doorheen tientallen asielen, op zoek naar geschikte locaties en typische beelden van krankzinnigen. In Sonnenstein kon hij ook een vergassing van geesteszieken bijwonen en filmen.

De documentaires moesten de onverantwoord hoge kostprijs van al dat gezorg voor geesteszieken benadrukken; de enorme toename aan patiënten, asielen, patiënten en medische voorzieningen; de schandelijke luxe van de rusthuizen; het onnoemelijke leed van de gekken en de zware last voor bezoekers. Even aandacht besteden aan preventie (huwelijksvoorlichting, sterilisatie) en therapie, maar dan voluit focussen op de ongeneeslijken en levensonwaardigen. Beide draaiboeken bevatten een onverholen pleidooi voor gemedicaliseerde moord, de vernietiging van alle lebensunwerten Leben.

De voor het grote publiek bestemde documentaire, Dasein ohne Leben. Psychiatrie und Menschlichkeit (ca. 20 minuten), was in oktober 1942 ingeblikt. Maar door het aanzwellend protest tegen het 'euthanasie'programma kon hij alleen nog aan een select publiek worden vertoond.

Het protest had vooral te maken met de anti-euthanasiepreek die Clemens August von Galen, bisschop van Münster, op 3 augustus 1941 hield. Von Galen maakte duidelijk dat "als men het principe huldigt dat de 'onproductieve' medemens gedood mag worden, wee ons allen als we oud en ouderdomsziek worden! Als men onproductieve mensen mag doden, wee de invaliden die in het productieproces hun kracht, hun gezonde leden hebben ingezet, geofferd en ingeboet! Als men onproductieve mensen met geweld mag opruimen, wee onze moedige soldaten die als zware oorlogsverminkten, als kreupelen, als invaliden naar de Heimat terugkeren! Als eenmaal toegegeven wordt dat mensen het recht hebben 'onproductieve' medemensen te doden, ook al worden om te beginnen alleen weerloze geesteszieken getroffen, dan is in principe de moord op alle onproductieve mensen vrijgesteld. Dan volstaat één of ander geheime wet die bepaalt dat de op geesteszieken uitgeteste methode uitgebreid mag worden tot andere 'onproductieven'". De tekst van de preek werd door de Britse luchtmacht over heel Duitsland uitgestrooid.

Enkele hooggeplaatste nazi's wilden de bisschop een lesje leren, maar drie weken na de preek besloot Hitler het 'euthanasie'programma stop te zetten. Kerk, volk en katholieke soldaten tegen het regime innemen leek hem tactisch onverstandig, vooral nu het geplande aantal van zeventigduizend geesteszieken toch al omgebracht was. Een statisticus van Aktion T4 becijferde dat er 70.273 personen 'gedesinfecteerd' waren en dat dat in tien jaar tijd het Rijk een besparing van 885.439.980 Reichsmark zou opleveren. Openlijke propaganda was niet langer aangewezen, zou op een bekentenis neerkomen. Veel verstandiger was, door fluisterpropaganda de boodschap verspreiden dat de Führer in hoogst eigen persoon de stopzetting had bevolen toen hij van het 'euthanasie'programma hoorde.

Achter de coulissen ging het moorden gewoon door. De ervaring opgedaan in de euthanasiecentra, het materiaal, het personeel en de knowhow werden ingezet voor het doden van zieke en uitgeputte concentratiekampgevangenen. In het kader van deze Operatie 14f13 werden van de lente 1941 tot eind 1943 ongeveer twintigduizend gevangenen omgebracht. Het T4-personeel en materiaal werd ook ingezet bij Operatie Reinhard, de vergassing van de joden uit de grote getto's van Polen, meer dan anderhalf miljoen mensen (lente 1942 tot herfst 1943). In de kampen waar dit gebeurde - Belzec, Sobibor, Treblinka - waren negentig T4-mensen bedrijvig en alle eerste commandanten van deze kampen kwamen uit dat circuit.


Bestaan zonder leven

Raamvertelling in Dasein ohne Leben, Psychiatrie und Menschlichkeit is de gelijknamige lezing van Dr. Kämpfer over een "mensheidsvraag die niet alleen geneeskundigen maar iedereen aanbelangt". Het Dasein ohne Leben van zwaar mentaal gehandicapten danken we aan "de verwezenlijkingen van de hoog ontwikkelde psychiatrie". Internering en therapie halen wel iets uit, maar de meeste gehandicapten blijven ongeneeslijk. Het aantal asielen neemt almaar toe, met nu al 400.000 geesteszieken, verzorgd door 2.000 artsen en 40.000 verplegenden. Kämpfers betoog wordt kracht bijgezet door wartaal uitkramende gehandicapten en een angstaanjagende close-up van een kind met waterhoofd. "Totaalidioten, geestelijk doden, dierniveau!" Wat een verschil met de grootheid van geest van verpleegsters die zich uit vrije wil "levend begraven in die oorden vol leed". Dat "hele generaties jonge, gezonde mensen oud worden terwijl ze voor ongeneeslijke zotten zorgen" is tegennatuurlijk, ja ondraaglijk. Waarom zo'n "schepsels" in leven houden? Is de 'Wet voor de preventie van erfelijk ziek nageslacht' niet veel menselijker? Mocht hij, professor Kämpfer, ooit in zo'n toestand verkeren, dan zou hij liever sterven en iedereen die hem daarbij hielp dankbaar zijn. Wie enigszins bekommerd is om ongeneeslijke mentale patiënten moet hen "aan hun recht helpen". Verlos wie je niet genezen kunt! Toen een directeur van een asiel dit voorstelde aan ouders van gehandicapten, stemde driekwart ermee in en een moeder schreef hem "Niet vragen, handelen!"

Dit kwam niet uit de lucht gevallen. Kort na de publicatie van Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Leben (Binding en Hoche, 1920) stuurde Ewald Meltzer, arts en directeur van een staatsinstelling voor zwakzinnige kinderen, een vragenlijst naar de vaders van de tweehonderd kinderen in zijn instelling. Of ze toelating zouden geven voor pijnloze inkorting van het leven van hun kind als mocht blijken dat het ongeneeslijk idioot is? Goed driekwart van de vragenlijsten keerde ingevuld terug; drie op de vier vaders stemden in met de 'genadedood'. Enkelen zeiden te betreuren dat ze geraadpleegd werden, ze hadden liever gezien dat men hun kind gewoon had laten inslapen. In 1939 zal Hitlers lijfarts Theodor Morell zich hierop beroepen in zijn aan de Führer gericht memorandum over de eliminatie van waardeloos leven.

Geisteskrank, de 'wetenschappelijke' documentaire, werd nooit ingeblikt, maar een deel van de onbewerkte beelden bleef bewaard. Het doden van geesteszieken wordt ook hier voorgesteld als een zeer humane daad, het resultaat van zorgvuldige wetenschappelijke overweging. Recente medische behandelingen als elektro- en insulineschoktherapie kunnen helpen, maar de meeste geesteszieken kunnen genezen noch sterven. Ze vegeteren voort in een bestaan dat geen menselijke waarde meer bezit. Geen verstandig mens zou hen de dood ontzeggen, maar de "overdreven zorg voor humaniteit", gekoppeld aan een vervreemde religie, heeft in de voorbije tweehonderd jaar een medische ethiek voortgebracht die artsen verplicht alle leven te behouden, hoe onvolkomen ook. Dit alles wordt geïllustreerd door schrikbarende close-ups van mentaal gehandicapte kinderen en volwassenen. Daarom, gaat de tekst verder, werd in Duitsland een organisatie opgericht die alle in instellingen verblijvende mentale patiënten zal registreren. Een commissie van gespecialiseerde artsen zal alle ziektegeschiedenissen natrekken om na te gaan wie ongeneeslijk is. De ongeneeslijken zullen worden overgebracht naar speciaal omgebouwde asielen. Beelden van twee T4-instellingen. Daar zal een arts alles nog eens zorgvuldig controleren. En dan breekt de dag van bevrijding voor de patiënt (sic) aan. Beelden van een gaskamer, iemand draait een kraan open. Commentaar: in een hermetisch afgesloten ruimte wordt de patiënt blootgesteld aan koolmonoxide. Dit volkomen geurloos gas berooft de patiënt van zijn oordeelsvermogen en vervolgens van zijn bewustzijn. Bevrijding door de dood, zonder pijn of verzet, de patiënt merkt er niets van.


Roeping

Midden 1940 plande de Kanselarij van de Führer ook een speelfilm. Gezien de gevoeligheid bij het grote publiek mocht dat geen directe confrontatie worden met de uitroeiing, maar een gevoelsmatig verhaal waarin het verbod op euthanasie in vraag gesteld wordt. Victor Brack, hoofd van Aktion T4,droeg Schweninger op een scenario te schrijven. Twee onbruikbare scenario's later besloot men terug te vallen op Sendung und Gewissen, een roman uit 1936 van Hellmuth Unger. Unger, een oogarts en de auteur van een vijftigtal boeken (biografieën, toneelstukken, romans), werd van bij het begin (in 1939 dus) bij het 'euthanasie'programma betrokken.

Teruggeplaatst in zijn tijd is Roeping en geweten een best leesbare, goed opgebouwde roman over het "geweldig en actueel probleem der euthanasia", met in de hoofdrol übermenschliche, zichzelf opofferende artsen. De roman speelt zich af rond de ik-figuur en zijn vriend Terstegen, een geleerd en zeer menselijk chirurg. Het begrip euthanasie wordt van bij het begin uitgerokken tot "het doden van een mens zonder haat- of wraakgevoelens, om te helpen of uit medelijden". Terstegen, die zijn zieke hond met een kogel uit zijn lijden heeft verlost, vraagt zich retorisch af waarom je die allergrootste genade niet ook aan mensen gunnen zou. Of zou jij, als de vrouw die je bovenal bemint ongeneeslijk ziek is, niet willen dat ik al mijn medische kennis aanwend om haar uit haar lijden te verlossen?

Terstegen heeft die genadedood al aan velen gegund, maar moest voordien een hele weg afleggen. Toen zijn terminaal zieke moeder hem om verlossing vroeg, kon hij de moed nog niet opbrengen. Een plattelandsdokter bracht de professor toen aan het gezonde verstand dat de hoogste roeping van een arts niet alleen helpen en genezen is, maar ook verlossen. Zelfs als je niet helemaal zeker bent of iemand sterven zal; en ook als de direct betrokkene niet (meer) zelf beslissen kan. De plattelandsdokter heeft een gerust gemoed, want voor elk leven dat hij prijs gegeven heeft, heeft hij er tien weten te behouden. Terstegen zag in dat de dood bestellen als ze het laatste en beste geneesmiddel is, van grote moed getuigt. En wie in het bezit is van die waarheid "ontvangt uit Gods hand hoge rechten. Hij mag zelfs de oude, eerwaardige geboden verbreken".

Op een door Terstegen georganiseerde informele samenkomst van artsen komt een recent Brits euthanasievoorstel ter sprake. Terstegen is tegen bureaucratisering, artsen "willen geen handlangers van de dood zijn, maar helpers". Niet iedereen is het daarmee eens. Daarop zet Terstegen uiteen dat euthanasie in de loop der tijden verschillend ingevuld werd; van rustig en pijnloos afwachten van de dood, tot haar forceren. Uit deze "kwestie van de genadedood" kwam later een nieuw probleem voort, "de vernietiging van waardeloos leven, ofwel kort voor de geboorte, ofwel omdat een ongeneeslijke ziekte het toch doelloos, zinloos en hopeloos maakt". Dat is niet in strijd met het "levensprincipe van de arts", want hij doodt niet, hij verlost. Ook als de patiënt zijn toestemming niet meer kan geven. Je doodt toch ook het ongeboren kind als het leven van de moeder in gevaar is? De aanwezigen verschillen van mening. Terstegen beklemtoont dat het slechts "om vermindering van pijn gaat, weliswaar met uiterst effect". En dan is euthanasie "één der beste, ja een uniek geneesmiddel".

Een confrater valt hem bij. De staat heeft het recht en de plicht een roofmoordenaar terecht te stellen. Zelfs de Kerk protesteert daar niet tegen. Wij mensen mogen dus doden als een hoger inzicht dat vereist. "Is er nu niet meer dan voldoende leven dat niet waard is geleefd te worden, dat een volksgemeenschap economisch alleen maar belast en tot eigen ellende voort vegeteert?". Artsen hebben door hun roeping en kennis een veel grotere verantwoordelijkheid dan anderen. Is het dan niet hun plicht die "armzalige schepsels te helpen die niets menselijks meer hebben", hun een "jarenlang lijden besparen?". Eén arts wijst dit af. Menselijkheid is het hoogste gebod, maar als artsen moeten ze er "in dienst van staat en volk" wel voor zorgen "dat levensonwaardige mensenkinderen en zij die voor het lijden voorbeschikt zijn, in het geheel niet meer geboren worden". Voorkomen maar niet herstellen. Want dan zou geraakt worden aan de "zedelijke onaantastbaarheid" van "de grote gedachte van de genadedood". Mogelijk zal "onze opvatting van de genadedood later opnieuw een verandering ondergaan", maar wie weet zullen we dan beschikken over een onfeilbaar middel tegen tuberculose en kanker.

In een gesprek met een verpleegster zet de ik-figuur alles nog eens op een rij. Mensen die smartelijk lijden in leven houden is onmenselijk; euthanasie is een geneesmiddel; er moeten garanties komen dat artsen alleen in het belang van de zieke handelen; euthanasie mag niet ontheiligd worden, misschien mag het niet als de zieke niet meer instemmen kan. Terloops worden zieken die om euthanasie vragen verheerlijkt, alleen "de kleinzerigen en zwakken, de verslagenen bedelen om genade", willen koste wat het kost verder leven.

Uit de autopsie van een oude man die Terstegen de genadedood gunde, blijkt dat hij zich daarvoor op een foute diagnose baseerde. De man was dodelijk ziek, maar niet van die ziekte. Net nu Terstegen een groot werk over operatietechnieken aan het schrijven is, met veel aandacht voor euthanasie. Hij wou aan de hand van de vijftig door hem voltrokken 'genadedoden' aantonen hoe "een goed en waarachtig arts moet handelen", en hoe zwaar die verantwoordelijkheid telkens weer weegt. Een boek "voor onze tijd" dus, waarin iedereen zou kunnen nagaan of hij recht heeft op "deze zegen der mensheid", of een arts mag en moet helpen met "het grootste geneesmiddel".

Maar nu, beseft Terstegen, is hij in de fout gegaan. De man die hij gedood heeft had misschien nog een week of een paar maanden te leven. Hij heeft het leven van een mens verkort zonder daartoe het recht te hebben en zonder hem gehoord te hebben. "Ik heb dus tegen de wet gezondigd. Tegen een nog bestaande wet, welke ik als arts reeds lang voor mezelf had opgeheven, omdat ik in ieder afzonderlijk geval voor mijn eigen geweten terechtstond. Zodoende was ik sterker geworden dan deze wet, want naar mijn overtuiging was mijn willen iets hogers dan het een of andere afbreukdoende verbod".

Maar hij hééft zich vergist, mogelijk ook vroeger al, bij vorige gevallen. Daarom maakt Terstegen zijn dossiers over aan het openbaar ministerie. Het gerecht moet maar beslissen wat er met hem gebeuren moet, al zal men wel inzien dat hij niet de eerste de beste misdadiger is en niet uit eigenbaat gehandeld heeft. Hij mag nu niet laf zijn, moet blijven opkomen voor het grote idee. Hij is trouwens geen beklaagde, hij klaagt zelf aan, "een waarachtig arts tegen een hele wereld", "tegen een overwonnen tijdperk". Niet verderf en vernietiging moeten zegevieren, maar genade.

Drie jaar voor Hellmuth Unger zitting nam in een comité dat het nazi-euthanasieprogramma moest uitwerken, was hij er dus al van overtuigd dat genadedood ook buiten iemands wil mocht. In zijn roman komen afwijkende meningen nog wel aan bod, maar de overgang van klassieke euthanasie, zelfgewilde genadedood, naar nazi-euthanasie tekent zich al duidelijk af.

 

Aanklacht

Ich klage an, het scenario dat Schweninger op Ungers roman baseerde, draait rond een Duitse baron en barones. De barones vraagt aan professor Terstegen, hoofdarts van het plaatselijk hospitaal, een middel om haar oude jachthond te doden. Terstegen vindt een kogel eervoller en de barones schiet de hond dood. Kort daarop wordt de baron, een brutale dronkaard, van zijn paard geworpen. Terstegen stelt vast dat hij of vrij snel sterven zal, of als wrak in helse pijnen zal overleven. Hijzelf zou nog liever dood zijn; uit zo'n zinloos leven bevrijd worden is een geschenk. Daarop herinnert de barones zich dat de baron ooit iets gelijkaardigs heeft gezegd.

Terstegen beslist de baron te 'helpen'. De man komt nog even bij bewustzijn, kaffert zijn vrouw uit en zegt nooit om genadedood gevraagd te hebben. Een bediende vangt dit op; er komt een proces van. Terstegen klaagt zichzelf aan om de aftandse wetgeving te kunnen aanklagen. Zeker, hij heeft de wet overtreden, maar "er is iets hoger dan de letter van de wet. Er zijn morele imperatieven waar iemand meer aan verplicht is dan aan de bepalingen van wetgevers". Terstegen wordt vrijgesproken maar is ontevreden omdat de genadedood nog altijd niet gelegaliseerd is.

Ook dit scenario was niet bruikbaar. De huwelijksperikelen van de barones en het protest van de baron maken de genadedood meer dan verdacht. Terstegen neemt nogal gauw zijn toevlucht tot kogels en gif. Het scenario is ook te confronterend en bezit te weinig spankracht.

Eind 1940 of begin 1941 werd er een beroeps bijgehaald, de veelbelovende regisseur Wolfgang Liebeneiner. Die nam enkele elementen uit Ungers verhaal en Schweningers herschrijving over en zette twee scenaristen aan het werk. Bedoeling was de afwijzende houding van de bevolking tegenover euthanasie afzwakken. De toeschouwer moest zich kunnen identificeren met de personages om zo tot een eigen standpunt te komen. Het resultaat mag gezien worden.

Hanna, de beeldschone en levenslustige echtgenote van professor Thomas Heyt, een begaafd medisch onderzoeker, merkt op een gegeven moment dat haar hand dienst weigert en iets later ook een been. Haar huisarts, vriend en vroegere aanbidder Bernhard Lang stelt multiple sclerose vast. Een "doodsoordeel", weet ook de echtgenoot. Ze besluiten Hanna niet in te lichten om haar optimisme en geloof in genezing niet te ondermijnen. Thomas gooit zich op dieronderzoek om een remedie te vinden; Bernhard verlicht Hanna's pijn met morfine. Als Hanna's benen verlamd raken, vraagt ze Bernhard haar uit haar lijden te verlossen als haar toestand verder verslechtert. Ze is niet bang voor de dood, wil niet jarenlang achteruitgaan; nu al voelt ze zich "geen mens meer, alleen nog een vleesklomp". Verder verval zou een kwelling zijn voor haar man, hij zal als ze sterft alleen maar opgelucht zijn. Bernhard weigert, een arts is een dienaar van het leven, niet van de dood.

Ten einde raad vraagt Hanna het aan haar echtgenoot. "Je moet me helpen Thomas, dat ik jouw Hanna kan blijven, tot het einde toe, en dat ik niet iets anders word, doof, blind en idioot". Thomas moet beloven dat als de ziekte sneller is dan hij, hij haar niet in de steek zal laten. Hij blijft hopen op een wondermiddel, maar als ook haar longen verlammingsverschijnselen vertonen geeft hij haar een medicijn waar ze van slapen kan. Hanna begrijpt het, drinkt het gif en sterft vredig en liefdevol.

Bernhard beschuldigt zijn vriend van moord. Hanna heeft het verdorie ook aan hem gevraagd, maar uit liefde voor haar heeft hij geweigerd. Thomas repliceert dat zijn liefde dan sterker geweest moet zijn, want hij heeft haar wel uit haar onmenselijk lijden verlost. Een mens moet als het erop aan komt boven de dood staan. Bernhard wil hem nooit meer zien.

Een schoonbroer verdenkt Thomas ervan dat hij Hanna om haar geld gedood heeft. Er komt een proces. Thomas doet er het zwijgen toe, behalve wat zijn motief betreft, zijn liefde voor Hanna. Verscheidene getuigen bevestigen dat het om een verlossende, humanitaire daad gaat. Dé vraag is of Hanna om de dood gevraagd heeft. Bijna alle getuigen zijn daarvan overtuigd. Hanna's dominee verklaart zelfs dat hij haar doodswens goed kon verstaan en dat Thomas verstandig en liefdevol gehandeld heeft. Langs getuigenis moet de doorslag geven, maar de man blijft onvindbaar.

De juryleden worden het niet eens. De genadekogel voor de hond en de vraag of mensen dan slechter behandeld moeten worden, komen aan bod.Een ex-majoor klaagt aan dat zoveel artsen, verplegers, instellingen, laboratoria en medicijnen worden ingezet om al die meelijwekkende en gevaarlijke schepsels in leven te houden. Dat terwijl er onvoldoende mankracht, plaats en geld is om de gezonden gezond te houden en jonge moeders de gepaste zorg te geven. Een staat die ons wanneer nodig bevelen mag te sterven, moet ons ook het recht geven om wanneer nodig te sterven. Als jury kunnen we niet anders dan naar de wet oordelen, maar wetten die verhinderen het eerbare en juiste te doen moeten veranderd worden.

Thomas' chef-arts getuigt dat Heyt voor de wet als arts te ver gegaan is, maar dat een rechtsorde die een weldadige verlossing voor ongeneeslijk zieken blokkeert, tegennatuurlijk en onmenselijk is. De natuur laat wat niet meer levensvatbaar is te gronde gaan, maar de geneeskunde stelt met haar medicamenten de weldaad van die natuurlijke dood telkens weer uit, ook al is genezing uitgesloten. En dat is een omkering van het ware dokterschap.

Lang daagt uiteindelijk toch op. Hij is van mening veranderd door de confrontatie met wat van Trude geworden is, een met hersenvliesontsteking geboren meisje dat hij van een wisse dood heeft gered. Nu verkommert ze doof, blind en idioot in een instelling. Waarom, vraagt de vader, heeft hij "zo'n arm wezen gered, in plaats van haar rustig te laten sterven?". De moeder smeekt hem om hulp. Lang zegt niet over leven en dood te mogen beslissen maar hij wil Trude wel zien.

Op het proces komt een gerechtsarts verklaren dat niet meer uit te maken valt of Hanna gestorven is aan een overdosis of door verlamming van het ademhalingscentrum. De voorzitter van de rechtbank maakt duidelijk dat Thomas dan niet voor moord moet terechtstaan maar voor poging tot moord.

Vlak voordat Lang het gehandicapte meisje terugziet, zegt hij tegen een arts in het zwakzinnigengesticht dat hij op het punt staat zijn beroep op te geven. "Ach neen, daarom?" reageert de man verbaasd. "Niet alleen daarom", antwoordt Lang, "Ik heb tegelijkertijd - en dat is zeker geen toeval - nog een ander geval. U weet, dat ik de vrouw van professor Heyt heb behandeld..." Daarop kan Lang de Kinder Abteilung binnen. Hij komt zeer bedrukt terug buiten en vraagt waar hij telefoneren kan.

In zijn requisitoir zegt de openbare aanklager te betreuren dat hij een zedelijk zo hoogstaande daad moet veroordelen, maar wettelijke erkenning kan niet. Zijn betoog wordt afgebroken door de komst van Lang. Die getuigt dat hij doding op verzoek destijds onverenigbaar achtte met zijn beroep, maar daar nu anders over denkt. "Neen, Thomas je bent geen moordenaar".

De voorzitter van het hof wijst de beklaagde nog eens op de mogelijkheid van verlamming als doodsoorzaak; "de vrijspraak" fluistert Thomas' advocaat hem in het oor, maar Thomas staat erop zijn vrouw eigenhandig gedood te hebben. Hij kan niet langer zwijgen en neemt luidkeels het woord: "Hier sta ik, Karl Thomas Heyt, en ik beken dat ik mijn vrouw, die ongeneeslijk ziek was, op haar verzoek heb verlost. Hier sta ik, de aangeklaagde, en ik klaag aan. Ik klaag de uitvoerders van overwonnen ideeën en achterhaalde wetten aan. Het gaat hier niet om mij, maar om die honderdduizenden hopeloos lijdenden, wier leven wij, tegen de natuur in, moeten verlengen en wier kwellingen wij daarmee op tegennatuurlijke hoogte brengen... en het gaat om die miljoenen gezonde mensen, die niet tegen ziekte beschermd kunnen worden, omdat alles wat daarvoor nodig is wordt gebruikt om wezens in leven te houden wier dood voor henzelf een verlossing en voor de mensheid de bevrijding van een last zou zijn... En nu, geachte rechter en juryleden, vraag ik u om uw oordeel" .


Daders

Joseph Goebbels, naziminister voor propaganda, moet op 21 juni 1941 een eerste versie van Liebeneiners film gezien hebben. Hij bericht er enthousiast over in zijn dagboek. Pro euthanasie, schrijft hij, een echte discussiefilm, zeer nationaalsocialistisch. De film zal tot verhitte debatten leiden en dat is ook de bedoeling.

Op 15 augustus 1941, een kleine twee weken na Von Galens preek, was Goebbels blijkens zijn dagboeknotitie niet langer voorstander van een openbaar debat, want dat "zou de gemoederen alleen maar opnieuw verhitten", iets wat "in deze kritische periode van de oorlog niet aangewezen is".

Nog veertien dagen later, op 29 augustus 1941, besloot de nazi-leiding Ich klage an in omloop te brengen. Maar voordien werden alle expliciete verwijzingen naar de vernietiging van geesteszieken eruit gehaald, alle hierboven vet gedrukte passages in mijn samenvatting van de film.

Ook het slot van Ich klage an werd aan de nieuwe omstandigheden aangepast. Thomas' aanklacht werd afgezwakt en opnieuw in beeld gebracht. "Het gaat", zegt hij nu, "niet langer om mij alleen, maar om ieder mens. Ik heb geen angst: wie navolgers wil hebben, moet op de bres durven staan. Ik voel mij ook geen aangeklaagde meer, want door mijn daad heb ik het grootste verlies geleden. Nee, ik klaag nu aan! Ik klaag een wetsartikel aan dat artsen en rechters verhindert om zich te kwijten van hun taak het volk te dienen. Daarom mag mijn zaak niet in de doofpot gestopt worden, daarom wil ik geoordeeld worden! (Bijna schreeuwend:) Want hoe dat ook uitvallen mag, het zal een signaal, een oproep zijn! (Rustig:) Daarom beken ik: ik heb mijn ongeneeslijk zieke vrouw op haar verzoek uit haar lijden verlost. Van uw uitspraak hangt nu mijn leven af én dat van alle mensen die mogelijk ooit door het lot van mijn vrouw getroffen worden. (Zachtjes en met gebogen hoofd:) En nu... vel uw oordeel!"

De betrokkenheid van de staat werd zoveel mogelijk verdoezeld. In Ich klage an komen, anders dan in de eerdere documentaires, weinig tot geen nazi's en nazisymbolen voor. Een bescheiden buste van Hitler, een glimp van een nazi-briefhoofd, een haastige Hitlergroet en een onopvallend nazi-embleem op enkele toga's.

Het woord euthanasie komt in de hele film niet voor, begrip en daad worden omschreven, enkele keren heeft men het over Tötung auf Verlangen . Op 2 september kreeg de pers te horen dat ze het woord euthanasie niet mocht gebruiken, en dat ze het in Ich klage an aangesneden probleem volkomen neutraal moest behandelen.

De censor en Liebeneiner zijn gehaast te werk gegaan. Hanna's wens om een eind te stellen aan haar leed gaat weliswaar niet meer over in een oproep om honderdduizenden wezens te doden, maar veel rudimenten uit dat vertoog zijn blijven hangen. Hanna brengt haar ondraaglijke toestand onder woorden in nazi-termen voor mentaal gehandicapten ("geen mens meer", "alleen nog een vleesklomp"). Ze smeekt haar echtgenoot om hulp omdat ze niet iets anders wil worden, "doof, blind en idioot", woorden die exact herhaald worden om de mentaal gehandicapte Trude te beschrijven. Lang koppelt Hanna's zelfgekozen dood nadrukkelijk aan het onmogelijk overleven van wezens geboren met een mentale handicap. En hij bekeert zich tot (Hanna's) euthanasie door de confrontatie met een mentaal gehandicapt kind.

Historicus Michael Burleigh heeft het over bewuste, opzettelijke misleiding. Mogelijk, maar veel waarschijnlijker is dat een overtuigd nazi weinig tot geen verschil zag tussen euthanasie van terminale patiënten en het doden van andere 'vleesklompen'. In die visie was wie niet meer mee kon, de maatschappij alleen maar tot last was, niet om genade smeekte maar voor de genadedood koos, geen lafaard maar een held. Die moed kunnen zwaar mentaal gehandicapten niet meer opbrengen; wij moeten dat voor hen, in hun plaats doen. Geen misleiding dus, maar oprechte nazi-overtuiging. De misleiding in Ich klage an heeft juist te maken met het verhullen van die overtuiging.

Meedenken met daders werkt vaak ontluisterend. Het dedemoniseert, maakt hen weer tot denkende mensen. Mensen met een (sterk) afwijkend mens- en wereldbeeld, een andere logica en een in onze ogen wrede moraal - maar ménsen. Als troost rest het inzicht dat zelfs de nazi's, ondanks hun meedogenloze dictatuur, niet openlijk durfden uit te komen voor wat ze nochtans aller-noodzakelijkst, moedig en eerbaar achtten.

Michael Burleigh en anderen die Ich klage an veroordelen als verderfelijke propaganda, halen daarvoor nogal wat dialogen aan die niet in de film voorkomen. Ze baseren zich op de tekst van het laatste scenario, hebben de film zelf niet (integraal) gezien, weten niet dat bedoelde passages er op de valreep werden uitgehaald of verkiezen daar om een of andere reden geen rekening mee te houden.

In enkele eigentijdse kritische Duitse en Zwitserse recensies over Ich klage an wordt expliciet verwezen naar het nazi-euthanasieprogramma. In door de Duitsers bezet gebied doet niet één recensent dat. Mogelijk omdat men daar te weinig afwist van dat programma, of er niet openlijk over gesproken kon worden. Een andere mogelijkheid is dat er twee of meer versies van Ich klage an in omloop werden gebracht, een ongecensureerde voor Duitsland en een gekuiste voor het buitenland. Erg waarschijnlijk is dat niet (zie Goebbels hierboven), maar ook niet uitgesloten aangezien dat het jaar voordien gebeurde met de antisemitische film Der ewige Jude (Fritz Hippler, 1940).


Succes

Ich klage an werd massaal ingezet, vierentachtig kopies voor Berlijn alleen, waar hij meer dan een maand draaide. De nazileiding was in haar nopjes, Liebeneiner kreeg promotie en een doctorstitel.

De vakkundig gemaakte prent, goed camerawerk, bewogen muziek en befaamde acteurs die de pannen van het dak spelen, werd door velen gesmaakt. In minder dan een half jaar tijd gingen vijftien miljoen mensen kijken. Het is ook een knappe film, mede dankzij de censuur.

Verscheidene bronnen en historici vermelden dat Ich klage an op staande ovaties werd onthaald en op het filmfestival van Venetië een prijs wegkaapte. Ich klage an deed in 1941 inderdaad mee maar viel niet in de prijzen. De Coppa Mussolini, zoals de Gouden Leeuw toen heette, ging zoals gebruikelijk naar een Italiaanse en een Duitse film ('Oom Krüger, de held van de Boeren', regie Hans Steinhoff). De belangrijke prijs waarover Goebbels het in zijn dagboek heeft, was een speciaal voor die gelegenheid door het Italiaans ministerie voor volkscultuur ingestelde propagandaprijs.

Viktor Brack, leider van het 'euthanasie'programma, beriep zich in 1947 op het artsenproces in Neurenberg op het succes van Ich klage an om aan te tonen dat de meeste Duitsers achter de nazi-euthanasie stonden. Uit objectievere bronnen blijkt dat veel Duitsers weliswaar van oordeel waren dat ongeneeslijk zieken om een zachte dood mogen verzoeken, maar onder geen beding verder wilden gaan. De Kerken waren tegen elke vorm van euthanasie. In medische kringen vonden velen dat men alles beter bij het oude kon laten, dat ieder arts maar voor zichzelf, in volle beroepseer en geweten, moest uitmaken of hij mensen helpt sterven.

Ich klage an werd ook in bezet Europa vertoond, en ook in Italië en Zwitserland. In België liep de prent onder de titels Ik beschuldig en Un amour infini . Op het affiche prijken de foto's van de twee hoofdrolspelers met daaronder de vraag of een man het recht heeft te doden uit deernis en liefde, in het Frans aangevuld met "Ce grand film répond". Een anonieme recensent noemt het in de Nouveau Journal een grote film. Geen meesterwerk, maar waardevol en origineel, met een voor de zevende kunst volkomen nieuw en gevoelig behandeld thema. Dat een arts vreselijk leed niet mag bekorten, "de plaats van God niet mag innemen", noemt de recensent onmenselijk. Ook in Nederland werd de film enthousiast besproken.

Liebeneiner werd vrijgesproken van misdaden tegen de menselijkheid, maarIch klage an werd wel verboden. De regisseur zette zijn carrière ongestoord verder met tientallen films en televisiereeksen, onder meer de kaskraker Die Trapp-Familie (1956). Hij liet geen gelegenheid onbenut om te beklemtonen dat Ich klage an enkel en alleen over euthanasie op verzoek ging en geen uitstaans had met het nazi-euthanasieprogramma (waarvan hij overigens volledig op de hoogte was). In 1965 vroeg hij zich toch even af "of het wel goed en verstandig was om in de naziperiode zo'n film te maken". Maar in de jaren 1980 had hij het over "een document over menselijkheid in een onmenselijke tijd" en beriep hij er zich op dat hij beelden van zwakzinnigen had geweerd... om esthetische redenen.

 

Bronnen

 

Met dank aan Erik Martens (Filmarchief Brussel) en Kristof Van Assche.

Anoniem - 'Un grand film: Ich klage an de Wolfgang Liebeneiner', in Nouveau Journal, 16/17 mai 1942

Burleigh, Michael - Death and Deliverance. 'Euthanasia' in Germany c. 1900-1945 , Cambridge University Press, 1994

Linssen, Céline - 'Een Euthanasiefilm. Vijftig jaar pro en contra', in Ich klage an. Een euthanasiefilm,Amsterdam, Filmmuseum, NFM-themareeks, maart 1994

Giesen, Rolf & Hobsch, Manfred - Hitlerjunge Quex, Jud Süss und Kolberg. Die Propagandafilme des Dritten Reiches. Dokumente und Materialien zum NS-Film, Berlin, Schwarzkopf & Schwarzkopf, 2005

Liebeneiner, Wolfgang - Ich klage an, Berlin, Tobis-Film, 1941

Mack, Joanna - Selling Murder. The Killing Films of the Third Reich, London, Domino films, 1991

Rost, Karl Ludwig - Sterilisation und Euthanasie im Film des "Dritten Reiches". Nationalsozialistische Propaganda in ihrer Beziehung zu rassenhygienischen Massnahmen des NS-Staates, Husum, Matthiesen Verlag, 1987

Unger, Hellmuth - Roeping en geweten, Antwerpen, Die Keure, (1944)

van den Berghe Gie - 'Der ewige Jude: een dadergetuigenis', in Streven, januari 2003

van den Berghe, Gie - De mens voorbij, Antwerpen, Meulenhoff/Manteau, 2008

Begin februari 2009 verschenen in een publicatie van het Toneelhuis ter gelegenheid van de voorstelling De rechter en de beul naar de gelijknamige roman van Janine de Rop. 
In het najaar van 2009 tevens verschenen in De Bijdragen tot de Geschiedenis, nr. 21, p. 227-243