Der ewige Jude, een dadergetuigenis
'Elke propaganda moet populair zijn en haar intellectueel peil afstemmen op het begripsvermogen van de minst begaafden onder diegenen tot wie ze zich richt. Daarom moet het peil ervan, zuiver intellectueel gezien, des te lager gehouden worden naarmate de te bereiken massa groter is' (Hitler, 197).
Der ewige Jude (1940) is waarschijnlijk de meest virulente anti-semitische propagandafilm ooit. Propaganda niet alleen in betekenis van 'misleiding' of 'een rad voor de ogen draaien', maar ook in de oorspronkelijke betekenis van 'voortplanten', verbreiden, aanbevelen van een leer, doctrine of ideologie.[1] Alle propaganda vervormt de werkelijkheid in min of meerdere mate, maar dat gebeurt veelal met het oog op een efficiëntere overdracht van datgene waarin men zélf gelooft.
Der ewige Jude kan gezien worden als het verfilmde jodenbeeld van overtuigde nationaal-socialisten. De 'documentaire' brengt in beeld hoe de daders eind 1940, zo'n zes maand voordat het signaal voor de jodenmoord werd gegeven, hun toekomstige slachtoffers zagen. De film moest dit nationaal-socialistische jodenbeeld bij het brede publiek propageren. Propaganda dus als volksvoorlichting of 'verlichting', de nazi's hadden het over een politischen Aufklärungsfilm.
Jodenhaat
Der ewige Jude hanteert eeuwenoude xenofobe en racistische stereotypen. Joden worden afgeschilderd als woekeraars, egoïsten, werkschuwe parasieten, verkrachters, kindermoordenaars en vrouwenhandelaars. Ze zijn sluw, gluiperig, geldbelust, norm- en waardeloos, bandeloos en seksbelust. Ze zwepen de jeugd op, zetten aan tot klassenstrijd en terreur.
Ze bevuilen en vervuilen alles. Het Arische schoonheidsbegrip is hun vreemd en daarom willen ze al het schone vernietigen. Ze zijn op hun gevaarlijkst als ze de kans krijgen binnen te dringen "in de heiligste dingen van een volk, zijn cultuur, zijn religie en kunst". Wat de "ontwortelde jood" kunst noemt, "moet zijn ontaarde zenuwen prikkelen. Kunst moet omheind zijn door bederf en ziekte. Ze moet natuurlijk ook grotesk, pervers of pathologisch zijn", Entartete Kunst dus. Waarop beelden volgen uit een speelfilm waarin een joods acteur een moordenaar uitbeeldt die zijn wandaden wil goedpraten, met off screen het vreselijke commentaar: "De jood is instinctief geïnteresseerd in alles wat ziek en verdorven is".
Tot vervelens toe wordt herhaald dat joden een parasietenvolk zijn. Ze bijten zich vast in elke wonde van het Volkskörper van het gastland, voeden zich aan de teloorgang van het almaar verzwakkend organisme. Ze kloppen geld uit de ziektes van volkeren, verergeren en vereeuwigen alle ziektetoestanden.
Het zit hen in de natuur en - voor wie dat niet gelooft - hun religie verplicht hen tot liegen, bedriegen en woeker. Dat moet blijken uit enkele verzonnen passages uit de talmoed. Joden zouden vijf geboden in acht moeten nemen: "Hou van elkaar, hou van het roven, hou van losbandigheid; haat uw heren, spreek nooit de waarheid".[2]
Deze jodenhaat kwam niet uit de lucht gevallen maar was eeuwenoud, hij zat in het christendom verankerd. In de 19de en begin 20ste eeuw nog werden in de bij het Vaticaan aanleunende pers bijzonder felle aanvallen gelanceerd op joden, ook racistische. Aanvallen die die in Der ewige Judevoorafschaduwen. In 1881 zette Civiltà Cattolica, een door jezuïeten geleid tijdschrift, een anti-joodse campagne in. De talmoed zou het 'joodse ras' opdragen bloed af te tappen van christenkinderen en hen te doden. In 1893 stond in dit tijdschrift onder meer het volgende: "Het joodse volk werkt niet, maar drijft handel met het bezit en het werk van anderen; het produceert niet, maar leeft en wordt vet van de producten van de kunst en bedrijvigheid van de volken waar het een toevlucht vindt. Het is de reuzenoctopus die met zijn enorme tentakels alles omsluit. zijn maag zijn de banken (...) en zijn zuignappen bevinden zich overal: in contracten en monopolies, in kredietverenigingen en banken, in posterijen en telegraafmaatschappijen, in scheepvaart en spoorwegen, in de schatkisten van steden en de staatsfinanciën. Het vertegenwoordigt het koninkrijk van het kapitaal (...) de aristocratie van het goud (...) . Het heerst soeverein'
Ontmenselijking
Der ewige Jude is bedoeld als ontmaskering van geassimileerde, westerse joden. De film begint met een voorbijrollende tekst: "De geciviliseerde joden die we uit Duitsland kennen, geven ons slechts een onvolkomen beeld van hun raciale eigenaardigheden. Deze film toont originele opnames uit de Poolse getto's, hij toont ons de joden zoals ze werkelijk zijn, voordat ze zich achter het masker van beschaafde Europeanen verstopten".
Joden doen zich anders voor dan ze zijn, ze verbergen hun afstamming, kleden en gedragen zich westers, "passen zich uiterlijk volledig aan het gastvolk aan". Allemaal schijn, kwestie van beter te kunnen infiltreren en de wereldheerschappij te veroveren. Alleen mensen met een zeer scherpe blik - nazi's - doorzien deze mimicry, "instinctloze volkeren laten zich bedriegen, beschouwen de joden werkelijk als hun gelijken". En daarin schuilt het grote gevaar, want ze zijn en blijven indringers. Alle joden zijn getto-joden,Fremdkörper, parasieten in het gezonde volksorganisme. Dit is typisch voor rasdenken: elk volk heeft een essentie, een raciale kern die nooit verloochend kan worden; verandering, assimilatie en integratie zijn a priori uitgesloten.
De onbeschaafdheid en gemeenheid van joden moet blijken uit afstotelijke scènes, wemelend ongedierte, bloedige slachtingen en, vooral, haatdragende commentaren. Eén langgerekt appèl aan emoties als afschuw, angst, woede en haat. Beeld en commentaar ontmenselijken de joden. Ze gedragen zich anders, onmenselijk; onmensen zijn het. Ze moeten dan ook niet als mensen behandeld worden, mogen onmenselijk behandeld worden. Het overbekende procédé om afwijkende Anderen als Untermenschen af te schilderen en te zien - minder dan mensen, minder-mensen. Dat neemt remmen weg, bevordert en rechtvaardigt discriminatie, vervolging, uitroeiing. In deze zin heeft Der ewige Jude de jodenmoord mee mogelijk gemaakt.
Het is van wezenlijk belang in te zien dat de nazi's de joden niet uitroeiden omdat zij, de nazi's, intrinsiek boosaardig of on-menselijk waren, maar wel omdat ze ervan overtuigd waren dat de joden duivels en onmenselijk waren. Dehumanisering van de Ander, ontmenselijking van wat van ons verschilt is de bron van veel kwaad. Dit psychisch mechanisme heeft veel te maken met de vorming en instandhouding van de eigen identiteit. Wie zich daarvan bewust is, kan er een beetje controle over uitoefenen.
Sleutelscènes in het dehumaniserend vertoog zijn de vergelijking tussen ratten en joden en de als dierenkwellerij voorgestelde rituele slachting. De rattenscène is waarschijnlijk de vaakst op televisie geciteerde passage uit nazi-films. Nadat op een kaart met bewegende pijlen de verspreiding van joden werd uitgebeeld (een wereldomspannend spinnenweb), krijgen we te horen dat er "een verbluffende parallel is met deze joodse migratie", namelijk "de massale migratie van een al even rusteloos dier, de rat". Anderhalve minuut lang krioelen horden ratten over het scherm terwijl de commentator vervolgt: "de ratten vergezellen de mensen al van bij hun ontstaan als parasieten (...) Waar ze ook opduiken, brengen ze vernieling in het land, verderven menselijke goederen en voedingsmiddelen. Op die manier verspreiden ze ziekten: pest, lepra, tyfus, cholera, dysenterie, enzovoort. Ze zijn vals, laf en wreed en komen meestal in grote groepen voor. Onder de dieren zijn ze de verwezenlijking van het element stiekeme, ondergrondse vernieling... zoals de joden onder de mensen".
De beelden van de rituele slachting nemen bijna zeven minuten in beslag, één tiende van de film. Ze worden ingeleid door een voorbijrollende tekst. Het religieus slachten van dieren is, zo luidt het, "een van de meest instructieve gebruiken van de joodse zogenaamde religie". Omdat de beelden "tot het meest huiveringwekkende behoren dat ooit door een camera werd vastgelegd" krijgen "gevoelige volksgenoten de raad" ze niet te bekijken.
Het zijn gruwelijke, huiveringwekkende beelden. Alles wordt op zijn ongunstigst voorgesteld, bloed spuit in het rond, een man gaat armdiep in een opengesneden koe, elke stuiptrekking wordt belicht en het beest blijft maar grommen (ook al werden hals en luchtpijp overgesneden). Dan volgen schapen, kalveren, nog koeien. Er lijkt geen eind aan te komen. De hele tijd door hamert de commentator erop dat de héle beschaafde wereld hier tegen is, rituele slachtingen her en der verboden werden, dat nationaal-socialisten er altijd tegen waren, terwijl de 'jodenpers' alles goedpraatte.
In werkelijkheid waren er in die tijd weinig mensen die stil stonden bij het leed van dieren bij slachtingen. Ook in Vlaanderen werd toen nog op straat, voor de voordeur, geslacht. En natuurlijk is de nazi-verontwaardiging meer dan hypocriet. Terwijl ze zich druk maakten over dierenleed, voerden ze een ongenadige oorlog, slachtten tienduizenden mensen af.
Jodenmoord
De slachtscène, de climax in de dehumanisering van joden, wordt gevolgd door een uittreksel uit Adolf Hitlers toespraak tot de Rijksdag van 30 januari 1939. "Europa kan maar tot rust komen als de joodse kwestie uit de weg geruimd is. De wereld heeft genoeg vestigingsruimte (Siedlungsraum), maar er moet definitief gebroken worden met de mening dat het joodse volk door de lieve God zou voorbestemd zijn om in een bepaald percentage te profiteren van het lichaam en de productieve arbeid van andere volkeren. Het jodendom zal zoals andere volkeren moeten wennen aan een solide, constructieve bezigheid of er komt vroeg of laat een crisis van onvoorstelbare grootte" en dan, zijn stem verheffend, "als het internationaleFinanzjudentum binnen en buiten Europa er zou in slagen de volkeren nogmaals in een wereldoorlog te storten, dan zal het resultaat niet [de bolsjewisering van de aarde en daardoor] de zege van de joden zijn, maar de vernietiging van het joodse ras in Europa!" (de passage tussen rechte haakjes werd in Der ewige Jude weggelaten, waarschijnlijk omdat Duitsland vlak voor het begin van de Tweede Wereldoorlog een niet-aanvalspact had gesloten met Rusland).
Dan volgen beelden - deels ontleend aan Leni Riefenstahls Triumph des Willens (1934) - van juichende massa's, geestdriftige jongeren in uniform, energiek kijkende Arische koppen, gefilmd tegen een heldere hemel, begeleid door triomfalistische muziek en het slotcommentaar van de film: "De eeuwige wet van de natuur, het ras zuiver te houden, is voor alle tijdperken de nalatenschap van de nationaal-socialistische beweging aan het Duitse volk. In deze geest marcheert de Duitse volksgemeenschap de toekomst in."
Doorredenerend op deze slotscène beschouwen verscheidene filmhistoriciDer ewige Jude als de propagandistische voorbereiding op en legitimatie van de jodenmoord (Avisar, Brandt, Leiser, Mannes). De film zou "een bewuste poging geweest zijn van de cynische propagandaminister [Joseph Goebbels] om de Führer te overtuigen van de noodzakelijkheid de uiteindelijke consequentie van zijn ideologie te trekken" (Hornshoj-Moller, www.der-ewige-jude.de).
Historisch gezien klopt dit niet. De nazi's waren in 1939-40 nog niet van plan de joden uit te roeien. Duitsland zou Judenrein gemaakt worden door gedwongen emigratie. Toen er door de Duitse veroveringen almaar meer joden bijkwamen en de wereld zijn grenzen voor joden sloot, vatten de nazi's in 1940 het plan op om de joden naar het eiland Madagascar te deporteren. Dàt was de officiële nazi-politiek ten tijde van de productie en de première van Der ewige Jude. De beslissing om de joden uit te roeien viel pas midden 1941.
Toch heeft Hitler het over vernietiging van het joodse ras. Ook enkele historici beschouwden dit tot voor kort als een aankondiging van de genocide, een interpretatie die het nog altijd goed doet in vulgariserende geschriften. Waarbij steevast de zinnen over het hoofd worden gezien (ze worden dikwijls weggelaten) die aan Hitlers 'voorspelling' voorafgaan, met name zijn toespeling op gedwongen emigratie.
Hitler doelde op iets anders. Hij was er stellig van overtuigd dat het 'wereldjodendom' veel macht en invloed had, ook op het westers beleid. Hij hield altijd terdege rekening met de mogelijkheid dat het buitenland op zijn anti-joodse maatregelen zou reageren en toomde meer dan eens zijn companen, die drastischer maatregelen wilden in. Deze anti-semitische overdrijving van joodse macht en invloed is het die ten grondslag ligt aan Hitlers herhaald dreigement dat, als er anti-Duitse maatregelen zouden komen, de joden die hij in zijn macht had het gelag zouden betalen. In 1938 had nazi-Duitsland Oostenrijk en Sudetenland ingepalmd, in 1939 stonden Danzig en Polen op Hitlers agenda. Met de passage in kwestie wou Hitler duidelijk maken dat de joden overgebracht zouden worden naarUmsiedlungsgebieden, hij waarschuwde de Britse en Amerikaanse 'plutocratie' - het wereldjodendom - dat ze zijn plannen maar beter niet dwarsboomden.
De opname van Hitlers 'voorspelling' in een voor het Duitse publiek bestemde propagandafilm, op een moment dat de oorlog al woedde, moet (nog) een andere reden gehad hebben. Een van de motieven voor het maken van Der ewige Jude was waarschijnlijk het rechtvaardigen van de deportatie van (Oostenrijkse en Duitse) joden naar Polen (geassimileerde Duitse joden verschillen alleen uiterlijk van Untermenschen, en horen dus in getto's thuis).
In de Nederlandstalige versie van de film, De eeuwige jood (1941), ontbreekt de toespraak van Hitler. De film eindigt met een lofrede op het Arische volk. De toespraak zit wel in de internationale én in de Franse versie, Le péril Juif, maar zonder de 'voorspelling' van de uitroeiing. Vermoedelijk is de passage om tactische redenen weggelaten, om het buitenland en de joden in bezet gebied niet te alarmeren. En mogelijk was al tot de genocide besloten deze versies werden gemaakt.
Ontstaansgeschiedenis
Daags na de Kristalnacht (9/10 november 1938), de eerste grootschalige pogrom in nazi-Duitsland, het ultieme drukkingsmiddel om de joden tot emigratie aan te zetten, vaardigde Hitler nieuwe propaganda-richtlijnen uit. De week daarop spoorde Goebbels alle toneel- en filmgezelschappen aan rond anti-semitische thema's te werken, met als hoofdthema de samenzwering van het 'wereldjodendom'.
Dat initiatief had mogelijk te maken met het onbegrip en de afkeuring bij een flink deel van de bevolking voor het geweld en de chaos van de pogrom. Nazi-bonzen concludeerden hieruit dat het volk nog altijd niet rijp was voor de anti-joodse politiek. Daarom moest hun de ogen geopend worden voor de werkelijke jood, de eeuwige jood, doodsvijand van het Arische volk. Het volk moest inzien dat anti-semitisme, de hoeksteen en "drijvende kracht" van het nationaal-socialisme (Hitler, 628), van levensbelang was.
In 1939 al kwamen films uit met karikaturaal uitgebeelde joden die de Duitse samenleving infiltreerden en verziekten, maar steeds weeer het onderspit moesten delven. De felste films kwamen er in de late zomer en herfst van 1940. Die Rothschilds (Erich Waschneck), een anti-semitisch en anti-Brits product, trok weinig volk. Jud Süß (Veit Harlan) kende heel wat meer succes, ook in bezet gebied. Er speelden bekende Duitse acteurs in mee die, om zich in te leven in hun joodse rol beelden bekeken gemaakt voor Der ewige Jude. Aanvankelijk wou Goebbels de slachtscène in Jud Süssintegreren, maar de regisseur bracht hem op andere gedachten.
Jud Süss brengt het anti-semitisch ingekleurde verhaal van Joseph Süsskind Oppenheimer, een hofjood uit het begin van de achttiende eeuw, financieel adviseur van de hertog van Württemberg. Die functie leverde hem veel vijanden op en toen zijn beschermheer stierf werd Süss-Oppenheimer wegens zogenaamde financiële wanpraktijken en uitbuiting van het volk terechtgesteld. Voornaamste boodschap van de film is dat joden geen 'roots' hebben en de Duitse samenleving binnendringen. Joden worden zeer stereotiep uitgebeeld, smerig, met hakenneuzen, zonder scrupules. Jud Süssoogstte in september 1940, in volle oorlog, heel wat bijval op het filmfestival van Venetië.
Bij Goebbels was ondertussen het idee gerijpt om ook een documentaire film te maken die het jodendom toonde zoals "het werkelijk was". Een maand na de inval in Polen (1 september 1939, het begin van de Tweede Wereldoorlog) stelde hij Fritz Hippler als regisseur aan. Hippler was al van zijn zeventiende lid van de nazi-partij. In 1933 had hij een belangrijke rol gespeeld bij de boekverbranding, de Verbrennung undeutschen Schrifttums.Bij zijn aanstelling was hij hoofd van de afdeling Film bij hetReichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda en leider van deDeutschen Wochenschauzentrale.
Op 10 oktober 1939 trok Hippler met zes cameralui naar Lodz. Goebbels wou zoveel mogelijk opnames want "binnenkort zullen er hier [in Duitsland] geen joden meer zijn. De Führer wil ze verdrijven naar Madagascar of andere gebieden. Daarom hebben we die filmdocumenten nodig voor onze archieven" (Hippler). Later, in een interview naar aanleiding van de première, beschreef Hippler zijn ervaring in het getto: "één grote apotheose van donkerheid, vuiligheid, verval en broedend Untermenschentums". Hij liet beelden draaien in de grote synagoge, die voor de gelegenheid even werd heropend, en van een rituele slachting, nadat het Duitse slachtverbod voor één dag was opgeheven.
Goebbels kreeg de beelden op 17 oktober te zien. Hij reageerde met afschuw en weerzin, schold enkele joden op het scherm uit, sloeg bij de slachting de handen voor het gezicht (Hippler). In zijn dagboek noteerde Goebbels dat de "gruwelijke en brutale beelden het bloed in zijn aders deden stollen. Men schrikt terug voor zoveel rauwheid. Dit jodendom moet vernietigd worden". Op 24 oktober kreeg hij meer beelden te zien: "Opnames in de synagoge buitengewoon doordringend. We beginnen er direct aan om uit dit alles een propagandistisch meesterwerk te maken".
Nog een week later trok Goebbels zelf naar Lodz. Op 1 november noteerde hij in zijn dagboek dat het "een afschuwelijke stad is (...) onbeschrijfelijk. Dat zijn geen mensen meer, dat zijn dieren. Daarom is het ook geen humanitaire maar een chirurgische opgave. Hier moet ingegrepen worden, radicaal. Zoniet gaat Europa ooit aan de joodse ziekte ten onder". Der ewige Jude is niet louter misleiding, misleidende propaganda, de makers waren overtuigd van het erin geschetste jodenbeeld.
In januari 1940 was de film af maar Hitler liet hem nog een paar keer herwerken. De prent werd ook enkele keren uitgeprobeerd op vertegenwoordigers van SS, SA, Wehrmacht, Hitler-Jugend, kunstenaars en universiteitsprofessoren. Die kwamen met opmerkingen en suggesties, bijvoorbeeld dat de muziek bij de synagoge-scène te dicht aanleunde bij katholieke koorzangen en dat het katholieke bevolkingsdeel zich daaraan kon storen.
Hitler keurde de film op 30 augustus 1940 goed. Twaalf dagen later werd hij vertoond voor hooggeplaatste nazi's, militairen, universiteitsprofessoren en de buitenlandse pers. Velen vonden dat de film niet geschikt was voor gevoelige personen, beter niet in gewone bioscoopzalen kon worden gespeeld. Misschien kon men twee versies maken, één zonder en één met de slachting, die laatste alleen voor partijleden? Goebbels zag wel wat in een kortere versie voor jongeren en vrouwen, maar bleef erbij dat de integrale film in de zalen moest komen.
In november keurde de censuur Der ewige Jude goed: "staatspolitiek en artistiek waardevol, Volksbildend". Op 28 november ging hij in Berlijn in première; 's middags de jeugdversie, in de vooravond die voor volwassenen. Onder het publiek zaten talrijke vertegenwoordigers van Staat, Wehrmacht,Partij, mensen uit de wereld van kunst en wetenschap. De film werd voorafgegaan door een voorfilmpje van twaalf minuten - Ostraum - deutscher Raum - die een tendentieuze voorstelling gaf van de 'kolonisatie' van Oost-Europa. Daarop volgde de Wochenschau, het wekelijks filmjournaal. Het orkest van de Rijksradio Berlijn bracht de Egmont-ouverture van Ludwig van Beethoven. En dan kwam de hoofdfilm, die na afloop op luid applaus werd onthaald.
Goebbels en zijn entourage waren ervan overtuigd dat de film een succes zou worden. Er werden voldoende kopies getrokken om hem bijna gelijktijdig in alle Duitse bioscopen te brengen. Kranten en tijdschriften moesten er veel aandacht aan besteden op hun politieke bladzijden.
Rond de jaarwisseling 1940-41 liep Der ewige Jude in ongeveer de helft van de Duitse zalen. Aanvankelijk kwamen er veel nieuwsgierigen opdagen, maar lang duurde dat niet. Uit geheime rapporten van de Sicherheitsdienst blijkt dat alleen het "politiek actieve deel van de bevolking" ging kijken, het vaste filmpubliek bleef weg. De film zou te snel gevolgd zijn op Jud Süss en mensen voerden mondpropaganda tegen de afschuwwekkende beelden, een ware Nervenbelastung; mensen waren onwel geworden, anderen hadden de zaal verlaten. Hooguit één miljoen Duitsers zou betaald hebben om de film te zien. Maar in kringen van de SS, Wehrmacht en bewakingspersoneel van concentratiekampen werd hij regelmatig gedraaid.
Wandelende jood
Der ewige Jude is een complex werkstuk. Alles in de film werd besproken, geconstrueerd en bestudeerd; elke scène, elk woord, elk detail. Wie de titel koos, is niet geweten. Pas op 3 september 1940 duikt hij op in Goebbels' dagboek, voordien had hij het over Ghetto- of Judenfilm.
De titel verwijst naar de legende van de wandelende jood, Schuster Ahasverus, een eeuwenoud verhaal dat in de middeleeuwen een christelijk-antisemitisch invulling kreeg. Een van de bekendste versies gaat over de schoenmaker Ahasverus (Hebreeuws voor 'eeuwige jood'). Ahasverus zou Christus verjaagd hebben toen die, op weg naar Golgotha, even op zijn dorpel wou verpozen. Daarop veroordeelde Jezus hem tot onsterfelijkheid en eeuwig ronddolen. Ahasverus werd de personificatie van het joodse volk in de diaspora. In de romantische literatuur was hij het zinnebeeld voor menselijk lijden, het tragische lot van joden - verspreid en zwervend over de hele wereld. In anti-semitische propaganda stond hij symbool voor de raciale laagheid van joden.
De makers van Der ewige Jude knoopten aan bij twee nazi-projecten: de gelijknamige anti-semitische tentoonstelling die in november 1937 in München en later in heel Duitsland te zien was; en Juden ohne Maske(1938), een op deze tentoonstelling gebaseerde film, bestemd voor partijleden. Het foto-album dat Hans Diebow over die tentoonstelling maakte, vormde de basis voor de propagandafilm Der ewige Jude. En dat is duidelijk te merken, het zijn precies dezelfde aanpak en thema's.
Het in Der ewige Jude verwerkte materiaal komt uit verschillende bronnen. Eén derde werd in Poolse getto's gedraaid, enkele beelden komen uit het Rijksfilmarchief, een paar shots zijn in een dwangarbeids- of concentratiekamp gemaakt, één scène werd in een studio gespeeld. Daarnaast zijn ook foto's gebruikt, kaarten met bewegende beelden, alsook fragmenten uit Amerikaanse, Duitse, Duits-joodse en Poolse films.
Manipulatie
Zowat alle propagandamiddelen worden aangewend: simplificatie, emotionalisering, herhaling, verdraaiing, leugens, schijn-objectiviteit, onder andere kaarten en statistieken, de één al onbetrouwbaarder dan de andere (52% van de artsen zou jood zijn, in werkelijkheid was dat 17%).
Volgens regisseur Hippler werd niets in scène gezet, niets gemanipuleerd. Het tegendeel is waar. Nogal wat opnames werden met een verborgen camera gemaakt, vanuit een voertuig. Joden noch toeschouwers waren daarvan op de hoogte. Bij andere scènes, bijvoorbeeld die gedraaid in joodse huiskamers, had de aanwezigheid van de filmploeg een weerslag op de houding en het gedrag van de joden. Er zou ook minstens één keer betaald zijn om deuren te openen. En de beelden uit de synagoge en van de rituele slachting werden, zoals gezegd, geënsceneerd.
Opvallend veel joden kijken recht in de lens van de nazi-fotografen: bevreesd, beschaamd, geërgerd, verontwaardigd, maar ook: 'mag ik beginnen?'. De enscenering is vaak overduidelijk, bijvoorbeeld in de sequentie waarin eerst vier gebaarde joden in kaftan worden getoond en vervolgens dezelfde mensen gladgeschoren en in westerse kledij. Ze zijn duidelijk onwennig, lijken zich vrolijk te maken over het hele gedoe, zijn er zich kennelijk van bewust dat ze gefilmd worden.
En ook deze film is natuurlijk het resultaat van knip- en plakwerk, er werd geselecteerd uit omvangrijker beeldmateriaal. De bedoeling was duidelijk: niet één beeld van de discriminatie, de vervolging en het geweld die aan de gang waren, maar wel de joden zo ongunstig mogelijk uitbeelden. Het is beslist geen toeval dat tweemaal een jood wordt getoond die in zijn neus peutert en dan een brood aanraakt (in de tentoonstelling Der ewige Jude zat ook al zo'n foto).
Der ewige Jude toont het beeld dat de daders van hun slachtoffers hadden, maar het is natuurlijk geen waarheidsgetrouw beeld. Integendeel, het is een verwrongen en neerbuigende schets van joden en jodendom, zonder enige inleving of begrip voor hun gewoonten en gebruiken. Neem bijvoorbeeld de kaart die de verspreiding van de joden toont. Die diaspora wordt voorgesteld als doelbewuste infiltratie om de wereld te veroveren. Verzwegen wordt dat de joden zo goed als overal verdreven werden, nergens welkom waren. Op deze manier kan ook de trek en verspreiding van migranten en asielzoekers over de rijke wereld worden voorgesteld als een complot om de wereldheerschappij te veroveren (in extreem-rechtse kringen gebeurt dat ook).
Eenvormig racisme
Der ewige Jude mag dan meer dan zestig jaar oud zijn, het blijft een vervaarlijk en 'overtuigend' document. Toen de film een paar jaar geleden in een Berlijnse universiteit werd vertoond, discuteerde het publiek achteraf meer over de wreedheid van de slachtscène dan over de propagandistische werking van de prent... Bij een andere gelegenheid hoorde ik iemand na de projectie van de film heel erg overtuigd zeggen: "Jaja, 'k heb dat ook meegemaakt! In de Congo! En die negers, die waren nog veel erger".
De stereotypen en haatformules kunnen moeiteloos getransponeerd worden op minderheidsgroepen hier en nu; het volstaat 'joden' te vervangen door Turken, Marokkanen, asielzoekers, Palestijnen... de eenvormigheid van racisme. Voor anti-semieten en racisten is het gedroomd materiaal. De prent circuleert nog steeds in neo-nazi-kringen en wordt door hen op het internet te koop aangeboden.
Der ewige Jude werd na de oorlog verboden en dat is zo gebleven. De film wordt zo goed als nooit vertoond, televisiezenders mogen niet meer dan drie minuten uitzenden. In Duitsland mag de film alleen voor leerdoeleinden vertoond worden, op voorwaarde dat er een wetenschappelijk verantwoorde inleiding aan voorafgaat. Hij wordt alleen uitgeleend voor onderzoek en onderricht aan universiteiten. Gevreesd wordt dat de film neo-nazisme in de hand werken kan. Het lijdt geen twijfel dat hij mensen met een wat onzekere, weifelende houding tegenover joden over de dunne scheidingslijn kan halen tussen vreemdelingenangst en racisme.
Filmisch bekeken is Der ewige Jude verre van een meesterwerk. De prent wordt vooral overeind gehouden door de tekst en de afschuwwekkende beelden. De gechargeerde tegenstelling tussen joden en Ariërs werkt hedendaagse toeschouwers meer dan eens op de lachspieren (zoals bleek bij voorstellingen die ik organiseerde). Kritisch en anti-racistisch ingestelde mensen kijken door de stereotypering heen en ergeren er zich aan. Ze hebben de neiging de film af te doen als niets dan leugen, 'propaganda' in de negatieve betekenis van het woord. Op die manier missen ze de kans die deze dadergetuigenis biedt. Deze één uur durende uiteenzetting over het nationaal-socialistisch mens- en wereldbeeld dat tot de jodenmoord heeft geleid, levert een beter inzicht op in de wordingsgeschiedenis van deze en andere genociden.
Noten
[1] Dit propaganda-begrip werd, voor zover kan worden nagegaan, voor het eerst gebruikt in de benaming van de commissie van kardinalen Congregatio de propaganda fide (voor de verbreiding van het geloof) die in 1622 door paus Gregorius XV werd opgericht.
Bibliografie
Avisar, Ilan - Screening the Holocaust. Cinema's Images of the Uninmaginable,Bloomington/Indianapolis, Indiana University Press, 1988
Avisar, Ilan - 'The Historical Significance of "Der ewige Jude" (1940)' in, Historical Journal of Film, Radio and Television, Vol. 13, No 3, 1993, pp. 363-365
Brandt, Hans-Jürgen - NS-Filmtheorie und dokumentarische Praxis: Hippler, Noldan, Junghans,Tübingen, Max Niemeyer Verlag, 1987
Bucher, Peter - 'Die Bedeutung des Films als historische Quelle: "Der ewige Jude" (1940)' in, Duchhardt, Heinz &
Schlenke, Manfred (Hg.) - Festschrift für Eberhard Kessel, München, 1982, pp. 300-329
'Der ewige Jude' 1939/40, http://holocaust-info.dk/shm/dejtysk.htm
Diebow, Hans - Der Ewige Jude, Munich-Berlin: Zentralverlag der NSDAP, 1938
Fröhlich, Elke (Hg.) - Die Tagebücher von Joseph Goebbels. Sämtliche Fragmente, München, K.G. Saur, 1987
Hippler, Fritz - Die Verstrickung, Düsseldorf, Verlag Mehr Wissen, 1982
Hitler, Adolf - Mein Kampf, München, Zentralverlag der NSDAP, 1939
Hornshoj-Moller, Stig - 'Der ewige Jude'. Quellenkritische Analyse eines antisemitischen Propagandafilms,Göttingen, Institut für den Wissenschaftlichen Film, 1995
Hornshoj-Moller, Stig - 'Der ewige Jude'. Geschichte und Inhalt des nationalsozialistischen Propagandafilmes, www.der-ewige-jude.de
Hornshoj-Moller, Stig & Culbert, David - '"Der ewige Jude" (1940): Joseph Goebbels' unequaled monument to anti-Semitism', in Historical Journal of Film, Radio and Television, Vol. 12, No 1, 1992, pp. 41-67
Joods Museum van Deportatie en Verzet - Didactische gids voor een bezoek aan het Joods Museum van Deportatie en Verzet, Mechelen, s.d.
Kershaw, Ian - Hitler. 1936-1945: vergelding, Utrecht, Het Spectrum, 2000
Leiser, Erwin - Nazi Cinema, London, Secker & Warburg, 1974
Kertzer, David I. - In Gods naam. De katholieke kerk en de jodenvervolging, Amsterdam, Prometheus, 2002
Levin, Judith & Uziel, Daniel - Ordinary Men, Extraordinary Photos, www.yad-vashem.org.il/about_holocaust/studies/ordinary/levein_uziel_full.html
Löser, Moritz - 'Der Ewige Jude'. Der nationalsozialistische Propagandafilm von Joseph Goebbels,http:www.derriere.de/Erinnern/DEJ.htm, 26 november 2001
Mannes, Stefan - Jud Süss und Der ewige Jude. Die Antisemitischen Propagandafilme im Vergleich(http://www.propagandafilme.de/antisemitische-propagandafilme.html)
Richard, Lionel - 'La responsabilité du cinéma nazi. Polémiques autour du 'Juif Süss' in, Le Monde Diplomatique, septembre 2001, p. 28