Aap uit mouw | Deskundige desinformatie over Darwin en diens evolutietheorie
Onder het mom misvattingen en mythes over Darwin en diens evolutietheorie te weerleggen, verspreiden enkele Vlaamse Darwinkenners dezer dagen in de media nogal wat misvattingen en mythes over Darwin en diens originele evolutietheorie. Dat rechtzetten in de media is geen sinecure. De Standaard had daar deze week (maart 2009) tot tweemaal toe geen ruimte voor.
Een en ander heeft natuurlijk ook te maken met het (voort)bestaan van creationisten, mensen die blijven zweren bij goddelijke schepping en dus het wetenschappelijk vaststaand feit van de biologische evolutie van plant- en diersoorten wel moeten ontkennen.
Nu staat het iedereen vrij om wat dan ook te betwijfelen of te ontkennen. Vrijheid van meningsuiting heeft maar zin als ze ook geldt voor meningen die lijnrecht tegen de jouwe indruisen (godloochening, holocaustontkenning). Iets anders is natuurlijk als die ontkenners het (alleen)recht opeisen hun tegen alle historisch en wetenschappelijk vaststaande feiten indruisend geloof via het onderwijs te verkondigen. Holocaust- en evolutie-ontkenners horen niet thuis in de klas (godsdienst eigenlijk ook niet, maar kom). Goed dus dat historici en darwinisten (zoals aanhangers van Darwins evolutietheorie sinds 1864 genoemd worden) zich daartegen verzetten.
Maar er is meer aan de hand. Veel opponenten van holocaustontkenners en evolutie-ontkenners zijn 'bekenners', even emotioneel geladen en gedreven als de ontkenners. De bekenners verdedigen niet zomaar een historisch feit of een wetenschappelijke theorie, neen, ze huldigen en eren ze, breiden ze tot zoveel mogelijk aspecten en terreinen uit, verheffen ze tot mens- en wereldvisie. Dat is kennelijk van zo groot belang voor ze, dat ze bereid zijn feiten die daar haaks op staan te verdonkeremanen of te loochenen.
Dirk Van Hulle stelt in 'De aap in u' (De Standaard, 6.3) dat het een hardnekkig misverstand, een misvatting is dat Darwin iets voelde voor sociaaldarwinisme en eugenetica. Dergelijke wanstaltige theorieën waren alleen maar het werk van Herbert Spencer, Francis Galton en Cesare Lombroso, die "evolutie willens en wetens verkeerd interpreteerden als Vooruitgang". Ook Johan Braeckman stelt, onder meer in Darwins moordbekentenis , dat Darwin evolutie nooit met vooruitgang gelijkgeschakeld heeft.
Dat is onjuist. Darwin, kind van zijn tijd en klasse, schakelde biologische (en culturele) evolutie wel degelijk gelijk met vooruitgang, in On the origin of species (1859) en zeer nadrukkelijk in The descent of man (1871). In dat laatste werk, Darwins toepassing van de biologische evolutietheorie op de soort mens, schrijft hij bladzijden lang lovend en instemmend over de theorieën van sociaal-darwinisten en eugenetici (termen die toen nog niet gebruikt werden) zoals Herbert Spencer, Francis Galton en vele anderen. Dat hoeft ook niet te verbazen, sociaal-darwinisme en eugenetica leken toen als vanzelf voort te vloeien uit de evolutietheorie, mede omdat Darwin evolutie met vooruitgang gelijkschakelde. Velen vreesden namelijk dat nu de motor van de evolutie en dus vooruitgang was ontdekt (natuurlijke selectie, strijd om het bestaan), de beschaving evolutie en vooruitgang vertraagde of verlamde door zieken- en armenzorg, opvang voor zwakzinnigen en geesteszieken. Oplossing: sociaal-darwinisme, al dat gezorg terugschroeven; of eugenetica, de voortplanting van de besten/fitten aanzwengelen en die van de unfit zoveel mogelijk beperken.
Darwin was om ethische redenen tegen sociaaldarwinistische maatregelen maar zei wel sterk ingenomen te zijn met alle maatschappelijke structuren, geplogenheden en maatregelen die de unfit (armen, criminelen, zwakzinnigen...), zoveel aan banden legde. Anders dan Van Hulle (en velen met hem) het voorstellen was er ook niets mis met dit soort denken, bijna alle geleerden en intellectuelen dachten toen en vele decennia nadien nog in sociaaldarwinistische en/of eugenetische termen.
In De Standaard van 3 maart 2009 verscheen een artikel naar aanleiding van een internationaal colloquium over de relatie tussen evolutietheorie en geloof ingericht door een pauselijke universiteit in Rome ('Niet alleen creationisme is gevaarlijk. Ook darwinisten doen aan ideologie'). De daar verzamelde theologen wijzen het creationisme af maar vinden tegelijk dat ook darwinisten die de evolutietheorie op de hele samenleving toepassen aan ideologie doen. Neen, reageert Johan Braeckman onderin het artikel, mensen hebben alleen in het verleden verkeerdelijk gebruik gemaakt van de evolutietheorie, onder meer de sociaal-darwinisten (die hij nogal stereotiep voorstelt). Maar vandaag zijn er geen darwinisten, geen wetenschappers meer die Darwin oneigenlijk, ideologisch toepassen.
Nu kun je lang en breed discussiëren over het begrip 'ideologie', maar vrij algemeen wordt toch aanvaard dat ermee gedoeld wordt op een niet-wetenschappelijk interpretatieschema dat (volgens zijn aanhangers) toelaat mens en wereld te verklaren en waar nodig te sturen. Een seculier geloofssysteem, zeg maar. Dat is perfect van toepassing op veel hedendaags overspannen darwinisme, de overtuiging dat (met de woorden van Johan Braeckman in De Morgen van 12 februari) de evolutietheorie veel vernieuwingen mogelijk maakt in tal van wetenschappelijke disciplines (psychologie, antropologie, sociologie, economie, geneeskunde, architectuur, computerwetenschappen....) die "we als wetenschapper niet links mogen laten liggen". Dat is mijns inziens een even ideologische, even oneigenlijke toepassing van de biologische evolutietheorie als de eugenetica dat was eind 19de, begin 20ste eeuw.
Dit is meer dan een theoretische discussie, ideologieën en geloofssystemen spelen niet alleen een rol in wetenschappelijk onderzoek (zijn waarschijnlijk zelfs noodzakelijk), ze vervormen het ook. Niet alleen door Charles Darwins geschriften met terugwerkende kracht politiek correct te maken en te herschrijven, ook door het werven en inzetten van fondsen en mensen voor onderzoek. Dat terwijl het gevaar dreigt dat dit biodeterminisme, deze oneigenlijke toepassing van de biologische evolutietheorie op niet-biologische wetenschappen en aspecten, de aandacht afleidt van sociaal-economische en politieke factoren, van sociologische en pedagogische invalshoeken.
Hieronder enkele uittreksels uit die twee werken van Charles Darwin waaruit moge blijken dat hij de biologische evolutie, zeker die van de mens (en diens beschaving), gelijkschakelde met vooruitgang (de cursivering in de tekst is door mij aangebracht, behalve indien anders aangegeven). Deze teksten vind je desgewenst ook vertaald terug in 'De mens voorbij'
Uit de eerste editie van On the origin of species, (te vinden op darwin-online.org.uk)
The inhabitants of each successive period in the world's history have beaten their predecessors in the race for life, and are, in so far, higher in the scale of nature; and this may account for that vague yet ill-defined sentiment, felt by many palæontologists, that organisation on the whole has progressed . p. 345.
And as natural selection works solely by and for the good of each being, all corporeal and mental endowments will tend to progress towards perfection.p. 489
Uit het algemeen besluit (allerlaatste bladzijden) van The descent of man (eerste editie) (te vinden op darwin-online.org.uk)
Man scans with scrupulous care the character and pedigree of his horses, cattle, and dogs before he matches them; but when he comes to his own marriage he rarely, or never, takes any such care. He is impelled by nearly the same motives as are the lower animals when left to their own free choice, though he is in so far superior to them that he highly values mental charms
[page] 403 AND CONCLUDING REMARKS. CHAP. XXI.
and virtues. On the other hand he is strongly attracted by mere wealth or rank. Yet he might by selection do something not only for the bodily constitution and frame of his offspring, but for their intellectual and moral qualities. Both sexes ought to refrain from marriage if in any marked degree inferior in body or mind; but such hopes are Utopian and will never be even partially realised until the laws of inheritance are thoroughly known. All do good service who aid towards this end. When the principles of breeding and of inheritance are better understood, we shall not hear ignorant members of our legislature rejecting with scorn a plan for ascertaining by an easy method whether or not consanguineous marriages are injurious to man.
The advancement of the welfare of mankind is a most intricate problem: all ought to refrain from marriage who cannot avoid abject poverty for their children; for poverty is not only a great evil, but tends to its own increase by leading to recklessness in marriage. On the other hand, as Mr. Galton has remarked, if the prudent avoid marriage, whilst the reckless marry, the inferior members will tend to supplant the better members of society. Man, like every other animal, has no doubt advanced to his present high condition through a struggle for existence consequent on his rapid multiplication; and if he is to advance still higher he must remain subject to a severe struggle. Otherwise he would soon sink into indolence, and the more highly-gifted men would not be more successful in the battle of life than the less gifted.Hence our natural rate of increase, though leading to many and obvious evils, must not be greatly diminished by any means. There should be open competition for all men; and the most able should not be prevented by laws or customs from succeeding best and rearing the largest number of offspring. Im-
2 D 2 [page] 404 GENERAL SUMMARY PART II
portant as the struggle for existence has been and even still is, yet as far as the highest part of man's nature is concerned there are other agencies more important. For the moral qualities are advanced, either directly or indirectly, much more through the effects of habit, the reasoning powers, instruction, religion, &c., than through natural selection; though to this latter agency the social instincts, which afforded the basis for the development of the moral sense, may be safely attributed.
The main conclusion arrived at in this work, namely that man is descended from some lowly-organised form, will, I regret to think, be highly distasteful to many persons. But there can hardly be a doubt that we are descended from barbarians. The astonishment which I felt on first seeing a party of Fuegians on a wild and broken shore will never be forgotten by me, for the reflection at once rushed into my mind--such were our ancestors. These men were absolutely naked and bedaubed with paint, their long hair was tangled, their mouths frothed with excitement, and their expression was wild, startled, and distrustful. They possessed hardly any arts, and like wild animals lived on what they could catch; they had no government, and were merciless to every one not of their own small tribe. He who has seen a savage in his native land will not feel much shame, if forced to acknowledge that the blood of some more humble creature flows in his veins. For my own part I would as soon be descended from that heroic little monkey, who braved his dreaded enemy in order to save the life of his keeper; or from that old baboon, who, descending from the mountains, carried away in triumph his young comrade from a crowd of astonished dogs--as from a savage who delights to torture his enemies, offers up
[PAGE] 405 AND CONCLUDING REMARKS; CHAP. XXI.
bloody sacrifices, practises infanticide without remorse, treats his wives like slaves, knows no decency, and is haunted by the grossest superstitions.
Man may be excused for feeling some pride at having risen, though not through his own exertions, to the very summit of the organic scale ; and the fact of his having thus risen, instead of having been aboriginally placed there, may give him hopes for a still higher destiny in the distant future. But we are not here concerned with hopes or fears, only with the truth as far as our reason allows us to discover it. I have given the evidence to the best of my ability; and we must acknowledge, as it seems to me, that man with all his noble qualities, with sympathy which feels for the most debased, with benevolence which extends not only to other men but to the humblest living creature, with his god-like intellect which has penetrated into the movements and constitution of the solar system--with all these exalted powers--Man still bears in his bodily frame the indelible stamp of his lowly origin.
[PAGE] 406
En eerder uit het eerste boekdeel van The descent of man
Natural Selection as affecting Civilised Nations [cursivering in de oorspronkelijke tekst].
In the last and present chapters I have considered the advancement of man from a former semi-human condition to his present state as a barbarian. But some remarks on the agency of natural selection on civilised nations may be here worth adding. This subject has been ably discussed by Mr. W. R. Greg [10] by Mr. Wallace and Mr. Galton [11]. Most of my remarks are taken from these three authors. With savages, the weak in body or mind are soon eliminated; and those that survive commonly exhibit a vigorous state of health. We civilised men, on the other hand, do our utmost to check the process of elimination; we build asylums for the imbecile, the maimed, and the sick; we institute poor-laws; and our medical men exert their utmost skill to save the life of every one to the last moment. There is reason to believe that vaccination has preserved thousands, who from a weak constitution would formerly have succumbed to small-pox. Thus the weak members of civilised societies propagate their kind. No one who has attended to the breeding of domestic animals will doubt that this must be highly injurious to the race of man. It is surprising how soon a want of care, or care wrongly directed, leads to the degeneration of a domestic race; but excepting in the case of man himself, hardly any one is so ignorant as to allow his worst animals to breed.
The aid which we feel impelled to give to the helpless is mainly an incidental result of the instinct of sympathy, which was originally acquired as part of the social instincts, but subsequently rendered, in the manner previously indicated, more tender and more widely diffused. Nor could we check our sympathy, if so urged by hard reason, without deterioration in the and a rejoinder in the 'Spectator,' Oct. 3rd and 17th 1868. It has also been discussed in the 'Q. Journal of Science,' 1869, p. 152, and by Mr. Lawson Tait in the 'Dublin Q. Journal of Medical Science,' Feb. 1869, and by Mr. E. Ray Lankester in his 'Comparative Longevity,' 1870, p. 128. Similar views appeared previously in the 'Australasian,' July 13, 1867. I have borrowed ideas from several of these writers.
[PAGE] 169
noblest part of our nature. The surgeon may harden himself whilst performing an operation, for he knows that he is acting for the good of his patient; but if we were intentionally to neglect the weak and helpless, it could only be for a contingent benefit, with a certain and great present evil. Hence we must bear without complaining the undoubtedly bad effects of the weak surviving and propagating their kind; but there appears to be at least one check in steady action, namely the weaker and inferior members of society not marrying so freely as the sound; and this check might be indefinitely increased, though this is more to be hoped for than expected, by the weak in body or mind refraining from marriage.
[10] 'Fraser's Magazine,' Sept. 1868, p. 353. This article seems to have struck many persons, and has given rise to two remarkable essays.
[11] For Mr. Wallace, see 'Anthropolog. Review,' as before cited. Mr. Galton in 'Macmillan's Magazine,' Aug. 1865, p. 318; also his great work, 'Hereditary Genius,' 1870.