Woorden van ellende | Holocaustliteratuur

Over literatuur en holocaust werd al veel geschreven. Dresden verwijst naar enkele studies maar gaat niet in op de daarin ontwikkelde stellingen en hypothesen. Zijn verstandig en begripsvol boek getuigt van enorme belezenheid en grote eruditie. Hij vat enkele boeken over de judeocide bondig samen (op zich al interessant), verbindt ze met elkaar en illustreert zodoende de veelvormigheid van de literatuur ter zake. Aan de kennis over dit onderwerp voegt hij evenwel niets wezenlijks toe. Hij doet te weinig met zijn materiaal en dat is jammer, alleen al omdat hij als eerste een verzameling vroege, niet-gepubliceerde ooggetuigeverslagen van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam mocht inzien, iets wat een jaartje geleden met klem ontzegd werd aan andere onderzoekers.

Het boek mist structuur. Dat heeft grotendeels te maken met de uitgangspositie van de auteur. Hij begint met enkele interessante theoretische beschouwingen over filosofische problemen maar kondigt direct aan dat hij ze liefst vermijden wil: betrekkingen tussen werkelijkheid, waarheid, feit, document en 'fictie'. Zijn reflecties sluit hij abrupt af met de conclusie dat zaken als distantie en objectiviteit, zeker wat dit onderwerp betreft, toch niet haalbaar zijn. Geschiedkunde verschilt volgens Dresden niet wezenlijk van literatuurwetenschap, beide zijn bezig met woorden. Ook het onderscheid tussen document en fictie (historische roman) vervalt. Alles werd geschreven door mensen en gehoorzaamt dus aan dezelfde wetten. Wie schrijft maakt keuzen, brengt perspectieven aan. Een classificatie volgens waarheids-, feitelijkheids- of werkelijkheidsgehalte is zinloos.

Dit absolutistisch standpunt - absolute distantie, absolute getrouwheid van weergave - zorgt ervoor dat Dresden voorbij gaat aan belangrijke gradaties en vormen van betrokkenheid en distantie, hun specifieke effecten op waarneming, interpretatie en werkelijkheidsbeeld.

Een aantal mogelijke en belangrijke verschillen tussen ooggetuigeverslagen en louter literaire producten worden niet geopperd, laat staan onderzocht. Bijvoorbeeld inhoudelijke en vormelijke verschillen, andere schrijf- en communicatiewijzen, een andere evolutie (vroege en late ooggetuigeverslagen, vroege en late romans b.v.) of nog, de verschillende wijze waarop ooggetuigen het beleefde communiceren en buitenstaanders het niet-beleefde voorstellen.

Dresdens absolutistisch standpunt zorgt er ook voor dat weinig aandacht wordt besteed aan soorten ooggetuigeverslagen en soorten ooggetuigen. Hij somt enkele vormkenmerken van getuigenissen, dagboeken, kronieken en (historische) romans op maar onderzoekt ze niet. Er valt volgens hem toch geen lijn in te trekken. Geschriften over getto's en over kampen, dagboeken en achteraf geschreven getuigenissen, geschreven door gewone of gevestigde gevangenen, alles wordt ongedifferentieerd benaderd. Dresden beschrijft wel enkele middelen en methodes die in oorlogsliteratuur worden gebruikt, maar hij ontwikkelt niet de minste hypothese over mogelijke verbanden tussen vorm, techniek en inhoud.

Om meer inzicht te verwerven in ooggetuigeverslagen en communicatie van het beleefde naar buitenstaanders toe, moeten vormelijke en inhoudelijke verschillen en overeenkomsten onderzocht worden, hoe klein die verder ook mogen zijn. Dergelijk onderzoek kan onder meer gebeuren door ze te verbinden aan een analyse van observatieveld, observatiecondities en observatiebeperkingen. De subjectiviteit van de waarnemers wordt dan geduid in haar relatie tot wat en hoe subjecten waarnemen.

Dresdens absolutistisch standpunt inzake distantie hangt kennelijk samen met zijn specialisatie, literatuurwetenschap, en het onderwerp dat hij hier behandelt. Hij vraagt zich voortdurend af of onuitsprekelijke ellende objectief en literair kan en mag benaderd worden. Deze zelfbevraging, gekoppeld aan niet geargumenteerde morele oordelen, loopt als een rode draad door het boek. Uiteindelijk komt hij tot de conclusie die de lezer al kende (aangezien het boek geschreven en gepubliceerd werd): zelfs de vreselijkste ellende kan maar gecommuniceerd worden door ze onder woorden te brengen.

Het boek besluit met enkele belangwekkende beschouwingen over de aantrekkingskracht van oorlogsliteratuur, het verschil tussen nieuwsgierigheid en sensatiezucht, het succes van het dagboek van Anne Frank vergeleken met de onbekendheid van geschriften van joodse tijd- en leeftijdgenoten die direct over hun kampervaring hebben geschreven en de hypothese dat oorlogsliteratuur lezers de kans geeft hun deelneming te betuigen en te handhaven. Hiervan had ik meer geweld, maar dan minder speculatief, dieper uitgewerkt.

"Tot slot weze gezegd", al "kan het aan mij liggen, maar ik wil toch gezegd hebben" - met enkele illustratieve zinsneden van de auteur - dat de schrijfstijl van dit boek breedvoerig, gezwollen, omslachtig is, niet bevorderlijk voor vlotte kennisoverdracht.

Dresden, S. - Vervolging, vernietiging, literatuur, Amsterdam, Meulenhoff, 1991

Verschenen in De Standaard der Letteren, 15.2.1992