Wegbereider | Voltaire - Dictionnaire philosophique

De 18de eeuw, le siècle des Lumières, was een gouden tijd voor encyclopedieën en woordenboeken. Wetenschap en filosofie gingen met rasse schreden vooruit, de stand der kennis werd overzichtelijk gepresenteerd aan een publiek van humanisten die, betrouwend op de rede, zelf wilden oordelen. Dé exponent van deze trend was natuurlijk deEncyclopédie of Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, een zeer volumineus werk van lange adem (1751-1772). Niet meteen efficiënt, vond Voltaire; hadden de evangelies die omvang gehad dan was het christendom nooit van de grond gekomen.

Op zijn zeventigste schreef Voltaire dan maar een pocketencyclopedie, de Dictionnaire philosophique portatif (1764). Philosophique in de toenmalige betekenis, die van het nieuwe humanisme. Filosofen waren geleerden, intellectuelen avant la lettre die, gewapend met rede en wetenschap, ten strijde trokken tegen vooroordeel, bijgeloof, onverdraagzaamheid, fanatisme.

Voor Voltaire was bijgeloof de wortel van alle kwaad en het christendom de grootste van alle superstities. Drie vijfden van de Dictionnaire bestaat uit kritiek op het judeo-christianisme. Dat was meer dan nodig, de eeuw van de Verlichting was er ook een van religieus barbarendom. In 1762 bijvoorbeeld, twee jaar voor het verschijnen van de portatif, werden in Toulouse verscheidene hugenoten gefolterd en gedood omwille van hun geloofsovertuiging of omdat het gerucht ging dat ze dochter of zoon hadden vermoord omdat die katholiek wilden worden. Een van hen, de 68-jarige Jean Calas, stierf een gruwelijke dood op het rad, tot vermaak van de massa.

Voltaire maakte er zich aanvankelijk niet druk om, het recht moet nu eenmaal zijn beloop hebben, maar toen hij, gealarmeerd door protestanten, vaststelde dat de rechters zich door volksfanatisme hadden laten leiden, mobiliseerde hij heel Europa tegen deze "juridische moord", lanceerde de strijdkreet Ecrasez l'Infâme! en schreef zijn Traité sur la Tolérance (1763).

De wegbereiders van de Franse Revolutie deelden meer dan eens in de klappen. Voltaire bracht vele maanden in de Bastille door en nog meer jaren in verbanning. "Het toppunt van boosaardigheid in onze menselijke natuur is", schreef hij daarover, "dat we juist die filosofen uit de weg willen ruimen die deze natuur willen verbeteren".

De Dictionnaire philosophique werd van bij verschijning verboden en verbrand (onder meer op de brandstapel van chevalier de La Barre, u weet wel, de jongeman die zijn hoed niet afnam voor een processie). Maar het boek, een meesterwerk van scepticisme en demystificatie, vloog de deur uit. Erudiet én levendig, vol al dan niet verzonnen figuren en anekdotes, vaak met een kwinkslag, nog vaker ironisch en sarcastisch. Voltaire kegelt kant en klare ideeën om, schudt wakker. Want, laat hij een hoge dienaar van de inquisitie (die liever mensen verbrandt dan zelf geroosterd te worden) zeggen, als iedereen zelfstandig begint te denken, is het gedaan met de godsdienst.

Voltaire gaat het christendom met de rede te lijf, hij onderwerpt de bijbel aan historische kritiek, haalt er andere bronnen en godsdiensten bij. Veel riten en geloofsartikelen stammen uit de Oudheid, sacramenten en dogma's zijn van menselijke makelij, de meeste staan niet eens in de bijbel. Voltaire legt de vele ongerijmdheden in gods woord bloot; god had de mensen tot waarheid kunnen verheffen maar verkoos tot hun niveau af te dalen. Toch blijft veel moeilijk te vatten, de heilige drievuldigheid bijvoorbeeld, maar dat maakt het alleen maar verhevener.

Vreemd toch dat geestelijken nooit tegen oorlog fulmineren maar wel tekeergaan tegen liefde en vleselijk genot, "de enige troost voor het mensdom en ook de enige manier om de schade te herstellen". Voorgewende naïviteit, afgewisseld met scherpe en verhelderende inzichten. Dat het verhaal van de zondeval, de verdrijving uit de hof van Eden, voortkomt uit de algemeen menselijke overtuiging dat vroeger alles beter was; wie onder werk gebukt gaat, denkt al snel dat geluk uit nietsdoen bestaat. Of over de deugd, "goed doen voor je medemens"; wie uitmunt in matigheid en godsvrucht is misschien wel heilig, maar als niemand anders daar beter van wordt zeker niet deugdzaam.

Spits, met enkele rake woorden, legt Voltaire de relativiteit van vastgeroeste denkbeelden bloot. Geen hemelvaart, geen hemel te verdienen, het uitspansel is slechts dampkring met daarbuiten ontelbare planeten, elk met eigen atmosfeer. Hoe afgodendienaars hun afgoden zien? zoals wij onze goden, niemand noemt zichzelf afgoddienaar. En schoonheid, vraag het een pad en die antwoordt gegarandeerd: "Mijn wijfje natuurlijk, met haar grote, ronde ogen die zo mooi uit haar kopje puilen; met haar brede, platte bek, haar gele buik en bruine rug".

Voltaire - Dictionnaire philosophique, Paris, 1964; Filosofisch woordenboek of De rede op alfabet,Amsterdam, 2001 (geen van beide volledig, zie: www.voltaire-integral.com).

Gepubliceerd in De Standaard der Letteren van 11 december 2003, in de reeks Zolderboeken.