Wee de overwonnenen!

Een mensenkluwen verspert de uitgang van het kleine luchthavengebouw van Warschau. Taxichauffeurs, officiële en illegale, verdringen elkaar om me naar een bestemming te brengen. De meest opdringerige haalt het. Met een vanzelfsprekendheid die rijke ervaring verraadt, brengt hij me naar zijn fonkelnieuwe Mercedes die schril afsteekt tegen verkommerde Polski Fiat, het soort dat in het westen al twintig jaar niet meer te bespeuren valt. Zich terdege bewust van zijn voorsprong, kronkelt hij als een volleerd rodeorijder doorheen een traag richting stadscentrum vorderende file. Groene bomen, grijze monumenten flitsen aan weerskanten voorbij. De troosteloosheid van buitenwijken van grootsteden, waar ook ter wereld. Na een rit van tien minuten zet hij me af, maakt me tweehonderdduizend zloty lichter, bijna zevenhonderd frank, gromt onheilspellend richting station, Kriminali! dangeroesss! en scheurt weg, duidelijk ontstemd omdat hij me niet voor twee miljoen zloty, een koopje, naar Krakau brengen mag.

In het station krioelen mensen doelgericht door elkaar. De afwezigheid van veelkleurige reklames en aanverwante doet de hall toch leeg lijken. De vele militairen en andere geüniformeerden in uitgangskledij kleuren de massa een beetje. Lange rijen geduldige, geleerde, mensen wachten voor de loketten. Als ze aan de beurt zijn wringen ze zich in vreemde bochten om gehoord worden door de loketbediende. In het stevige glas dat hen van de beambte scheidt zit alleen op heuphoogte een gat. Aan de overkant van de hall schuift een rij traag aan voor wat geadverteerd wordt als 'fast food'.

Niemand verstaat mijn in vier westerse talen uitgelegde bedoeling. Een jongeman op veerkrachtig basketschoeisel schiet me te hulp in niet onherstelbaar Engels. Het kost hem een uur om een ticket te bemachtigen voor een trein in de gewenste richting, drie uur later. De trein eerder was al volgeboekt. Hij verontschuldigt zich voor zijn land en landgenoten, doch laat zich makkelijk overtuigen dat het er in Belgia niet anders aan toe gaat voor wie geen westerse taal beheerst. We nemen afscheid als gezworen kameraden, met vluchtig omhelzende bewegingen en handdrukken die nazinderen.

Buiten het station gonst bedrijvigheid. Waar het ook maar even kan wordt handel gedreven, in open lucht, op de grond, op motorkappen. De plaatselijke bevolking draagt arbeiderskledij. Witte boorden, dassen en kostuums zie je maar één per uur. Af en toe schreeuwt vanop de rug van een jongere een naam van een Amerikaanse universiteit. Het is een kleine wereld. De groene appel die ik verorber op een bank in het park wekt beleefde verbazing.

De trein arriveert geruststellend vroeg. Anders dan voorspeld is het een vervoermiddel als elders, geen middel tot volksverhuizing, mét kippen en geiten. Ik beschik over drie uur om mijn paperassen te ordenen voor mijn veertiendaagse onderzoekstocht in de archieven van het grootste knekelhuis aller tijden, Auschwitz.


Taxi naar Auschwitz

Bij het uitstappen, vierhonderd kilometer zuidelijker, blijkt de avond al gevallen te zijn. Anders dan voorspeld zijn er geen bussen meer naar Oswiecim. De chauffeur van mijn taxi naar Oswiecim vergast me onderweg op Amerikaanse en Japanse aanbevelingen, op achterkanten van authentieke visitekaartjes. Bij het afscheid informeert hij hoopvol naar de prijs voor drie jaar oude Mercedessen en BMW's in België en Duitsland.

Mijn logement, de Internationale Jugend-Begegnungsstätte, ligt aan de Ulica Manifesto Lipcowegu in Oswiecim. De straat van het juli-manifest blijft evenwel onvindbaar. Ze werd herdoopt, naar een Pools legioen. Het bewuste juli-manifest werd namelijk in 1944 opgesteld door een comité van Polen die streden aan de zijde van de Russen. Dit manifest lag aan de basis van de Volksrepubliek Polen. Maar nu in dit post-Solidarnosc tijdperk, vroegere leiders van Solidarnosc, Lech Walesa op kop, het voor het zeggen hebben, moeten te duidelijke verwijzingen naar triomferend communisme worden uitgewist.


Vrede door verzoening

In de Jugend-Begegnungsstätte is een groep Duitse en Poolse twintigers bezig met verwerken en uitstallen van zwart-witte foto's die ze in Auschwitz geschoten hebben. Zodoende beantwoorden ze aan de doelstellingen vanAktion Sühnezeichen, de organisatie die deze ontmoetingsplaats realiseerde. Deze Duits-protestantse beweging dateert van 1958. Ze zet jongeren aan tot vrijwilligersdienst in landen die in de tweede wereldoorlog onder de Duitsers geleden hebben, vooral Israël, Polen en de Sovjet-Unie. Door het leveren van arbeid, herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan overblijfselen van de nazi-kampen bijvoorbeeld, wil Actie Verzoeningsteken de historische schuld van de Duitsers erkennen, jongeren in contact brengen met het verleden en de herinnering levendig houden. Aktion Sühnezeichendeinde vrij snel uit tot een beweging van jongeren uit vele landen die sociale en vredesgerichte acties uitvoeren op verschillende plaatsen in de wereld. De ontmoetingsplaats in Oswiecim bestaat sinds 1986. In het luxueuze gebouw kunnen zestig mensen ondergebracht worden en die krijgen voedsel en drank voorgeschoteld waar de meeste Polen alleen kunnen van dromen.[1]


Arbeit macht frei

De eerste dag van mijn verblijf, een zondag, wandel ik de twee kilometer naar Auschwitz-I. Tussen de logge stenen gebouwen van de voormalige Poolse kazerne kuieren ingetogen bezoekers, toeristen die gegevens uitwisselen over invalshoek en lichtsterkte, veel jongeren en paters in loodzware pijen, blootsvoets op sandalen, achterna gebeend door nonnetjes met op het kleed een rood bloedend hart op de plaats waar ze al een hart hèbben.

De Belgische tentoonstelling in Block 20 maakt indruk. De panelen zijn in zebrakleding met daarin afwisselend een grote gele ster en een rode driehoek. Thema's en foto's zijn oordeelkundig gekozen, de legendes zijn kort genoeg om geen indigestie op te wekken, nationalistische klemtonen ontbreken. De tweede helft is minder sterk. De reconstructie van een burgerlijk interieur vóór deportatie en een belerend kunstwerk nemen eigenlijk alleen veel plaats in.

In een Pools Block verderop hangen honderden ingelijste foto's van gevangenen, kort na hun internering, kaal geschoren, in zebrapak, met interneringsnummer. Een bezoeker loopt er langs als een generaal die zijn troepen schouwt. Ik probeer in hun ogen iets terug te vinden van de hoop en wanhoop, minachting en trots waarmee ze, vijftig jaar geleden, in de lens gestaard moeten hebben.

Later die week vertelt de nieuwbakken directrice van het museum me dat de nationale tentoonstellingen opgedoekt zullen worden, wegens te ongelijk en te versplinterd. Er zijn zowaar landen vertegenwoordigd waaruit niemand naar Auschwitz werd gedeporteerd. Alles zal uiteindelijk geïntegreerd worden in de te vernieuwen centrale tentoonstelling, waarvan het parcours nu nog wordt aangegeven door bordjes met 'sight-seeing tour' op. De directrice verwacht inderdaad tegenstand, maar daar zijn ze in het Auschwitz-museum aan gewend. Ik vraag haar hoe het kan dat, na de bekendmaking vorig jaar van vrij nauwkeurige cijfers over aantallen Auschwitz-gevangenen en slachtoffers, na de beroering rond deze volgens sommigen te lage cijfers, de officiële gids van het museum nog steeds gewaagt van vier miljoen slachtoffers. De directrice schuift wat heen en weer op haar stoel, verzekert me dat de gids vanaf nu niet meer zal worden verkocht, legt uit dat er te veel exemplaren overbleven, dat de nieuwe versie op zich liet wachten en dat je de bezoekers toch iets moet geven.

Franciszek Piper, een van de historici van het museum, de man die de geruchtmakende aantallen becijferde, beaamt volmondig dat Holocaust-onderzoekers al langer wisten dat 1,3 miljoen mensen, joden en niet-joden, naar Auschwitz werden gedeporteerd en dat daarvan 1,1 miljoen het niet overleefd heeft. Het aantal vergasten kan alleen bij benadering becijferd worden, acht tot negenhonderdduizend mensen, bijna uitsluitend joden. In zijn recent verschenen artikel[2] maakt Piper een kritische analyse van de ramingen die in de loop der tijden werden gemaakt. De commotie rond 'zijn' cijfers zegt veel over algemene onwetendheid, sensatiezucht en hardnekkigheid van mythen. Tot op heden, voegt Piper eraan toe, werd nog geen volwaardig wetenschappelijk globaal onderzoek naar Auschwitz verricht. Verdienstelijke deelstudies en veel natte vingerwerk, meer niet.

De twee weken dat ik in de archieven en de bibliotheek zal werken, links achter de ingangspoort waarboven de wereldberuchte leuze prijkt dat arbeid vrij maakt, confronteren me met het schrijnend gebrek aan middelen van het museum. Dat de onderzoekers al vele jaren hoogstaande bijdragen leveren aan het historisch onderzoek, mag dan ook een klein wonder heten. Maar op korte termijn zijn ze niet opgewassen tegen de dringende veeleisendheid van vele westerlingen, de media en Holocaust-ontkenners.


Kermis in Oswiecim

In Oswiecim, een langs de baan uitgesponnen stad, is het kermis. Het lijkt wel of de vijfenvijftigduizend inwoners massaal hun woonkazernes hebben verlaten. Een draaiende zwaantjesmolen wordt aan de einder overkoepeld door de ruggen van het Beskidengebergte. De uitstalramen van de vele kleine winkels in de stad zijn gebarricadeerd met tralies die een belegering kunnen doorstaan. Anachronismen springen ook hier in het oog. Koopwaren, bussen, kledij en gedrag herinneren aan het stadsbeeld bij ons, veertig jaar geleden. Hier is de geschiedenis blijven stil staan.

In groentenwinkeltjes, kleine krochten met vriendelijke mensen, liggen doorgaans drie soorten groenten en hooguit drie soorten gerimpeld fruit, met mondjesmaat. De UHT-verpakkingen van vruchtensapjes, vervaldatum 1994, steken er oogverblindend tegen af. Ik word bediend als een rijk man, wat ik hier ook ben. Af en toe bespeur ik een zweem van trots of minachting tegenover iemand die zich schaamteloos de onbetaalbaarheid van bananen veroorloven kan. In de plaatselijke tea-room loopt het storm voor soft-ice. In de drogisterij ernaast wachten vele rijen body-milk op verbruikers. Postzegels zijn zelfklevend, wit briefpapier is een ongekende weelde. De overbodigheid van luxe, maar ik heb makkelijk praten, ik keer terug. Eenvoudige TV-toestellen kosten het halve jaarloon van een Pools arbeider, een groot Duits scherm al gauw een vol jaar.

Anders dan bij mijn eerste bezoek, negen jaar geleden, direct na de opheffing van Jaruzelski's staat van beleg, zijn de winkels redelijk voorzien, zelfs in het afgelegen Oswiecim. Er is geen tekort, behalve aan keus en geld. Sinds de overschakeling op een vrije markteconomie werd de kloof tussen arm en rijk alleen maar breder.


Feestdag

De eerste donderdag van mijn verblijf wordt er niet gewerkt, het is Sacramentsdag. In gans Polen slingeren processies over de wegen. Een lijnbus brengt me naar de Beskiden, acht frank voor zestig kilometer. Voorin bij de chauffeur galmt de mis door een radiootje. Op cruciale momenten draait hij het geluid oordeelkundig harder. Halverwege schrik het geklingel voor de hostiewijding me op. In- en uitstappende autochtonen zijn opgedirkt, kleine meisjes steken in krakend wit, mét kroontjes. De kerken langsheen onze route kunnen de gelovigen niet slikken, de massa staat op het marktplein, in een wijde boog rond het kerkportaal. Voortdurend rijden we slierten mensen voorbij die van de ene naar de andere gelegenheidskapel bewegen. In elk dorp wordt om de vijfhonderd meter een patroonheilige in de bloemen gezet. Enkele uren later, bij mijn terugkeer, zijn de kapelletjes al in afbraak. Snijbloemen worden gerecupereerd.

Enkele dagen later brengt een boemel me naar Krakau, achttien frank voor zeventig kilometer en anderhalf uur geschok. De trein heeft de tweede wereldoorlog overleefd. Veel deuren zijn met geen mogelijkheid meer in beweging te krijgen, vuil wordt alleen weggespoeld waar door een open geklemd raam regen binnen valt. De oude kern van Krakau draagt de sporen van voorbije luister en wordt omsingeld door brede lanen, vettig zwarte industriegebouwen en appartementsblokken, grijzer en hoger dan Kieslowski ze heeft verfilmd in de Dekalog.


Uitroeiing

Op zondag kuier ik de vijf kilometer naar Birkenau. Voorbij boomgaarden met vele bruine kippen en boeren die, buik vooruit, handen in de zakken, zien dat het goed is. Het dak van de ingangspoort van Auschwitz-II wordt vernieuwd. Het lijkt niet meer echt. Voorbij de poort, links stenen barakken, rechts bakstenen schouwen, zo ver het oog reikt. De houten barakken die ze destijds een beetje opwarmden, waren niet opgewassen tegen weer, wind en tijd die vrij spel hebben op deze uitgestrekte vlakte.

Birkenau, het eigenlijke uitroeiingskamp, ligt er onwezenlijk rustig bij. In zes uur tijd zie ik hooguit tien bezoekers, waaronder enkelen die er kennelijk alleen op uit zijn het familie-album aan te dikken met foto's van ma en pa bij de ruïnes van een gaskamer. Ook de modder waar gevangenen tot hun enkels in wegzonken, moest wijken voor het natuurgeweld. Het kampterrein is bedekt met een immens tapijt van grassen en veldbloemen. En daar komen talloze insecten, muizen en vogels op af. Boven het terrein kringelen drie buizerds steeds hoger weg. Op het alomtegenwoordig prikkeldraad rondom het kamp zitten verscheidene grauwe klauwiertjes en een tweetal klapekstertjes. Beide relatief zeldzame vogelsoorten hebben een schitterend verenkleed, met rond de ogen een zwarte band die doet denken aan een bandietenmasker. Vanop hun uitkijkpost speuren ze naar prooien. Bij overvloed spietsen ze mondvoorraad op doornen van struiken, in Birkenau op het prikkeldraad. Het is een wrede wereld.

Van oktober 1940 tot augustus 1941 klopte Günther Niethammer, een ornitholoog, zijn dienst bij de Waffen-SS in Auschwitz. Auschwitz was toen nog geen uitroeiingskamp maar een concentratiekamp voor voornamelijk Poolse gevangenen. Niethammer maakte van de gelegenheid gebruik om de vogels in en om Auschwitz in kaart te brengen. Dat resulteerde in een vakkundig en interessant artikel, geïllustreerd met terreinfoto's.[3] De Neuntöter of Würger (grauwe klauwier) broedde toen al in Auschwitz, deRaubwürger (klapekster) had zich nog niet echt gevestigd.

Ook de Karmelietessen in Auschwitz-I weten van geen ophouden. Hun klooster, het gebouw waar destijds het gifgas Zyklon B werd opgeslagen, wordt druk hersteld, alsof geen joods protest bestaat tegen hun aanwezigheid. In de kloostertuin staan bordjes met 'private property' en een groot houten kruis, wit-bruine zusters stellen orde op zaken in de bloemperken, een grote witte hond probeert me weg te blaffen.

De tweede donderdag maak ik een Lagersperre mee die aan de SS-tijd herinnert. Gewone mensen komen het kamp niet meer in of uit, de vice-president van de VS komt op bezoek. Voldoende reden om een zebravlag met rode driehoek en een Stars and Stripes uit de motteballen te halen. Vóór het crematorium walmt de wierook nog uren nadat de hoge bezoeker met zijn gevolg vertrokken is, meer dan twintig wagens, politie in uniform en burger, met ambulance, niet voor het geval het de vice-president allemaal te machtig wordt, maar om hem bij een aanslag in ijltempo naar het dichtsbijzijnde szpital te brengen.

Op mijn terugreis maken vlaggen in Warschau me duidelijk dat ook Karol Wojtyla in het land is. Niet dat ik hem gemist heb, veertien dagen lang heeft zijn Big Brother beeltenis me aangestaard en zalvend toegelachen van achter vensterramen van de ontelbare armoedige huizen.


Cynisme van de geschiedenis

Een week later zet ik mijn onderzoek verder in het Institut für Zeitgeschichte in München. Dit instituut voor hedendaagse geschiedenis huist sinds 1972 in een weelderig en functioneel ingericht gebouw dat grotendeels werd bekostigd door Volkswagen, het rudiment van het door Hitler gesteunde project om een standaardwagen te maken die elke Duitser zich moest kunnen veroorloven. Na de Poolse armoe wordt het verblijf in Beieren een confrontatie met dit cynisme van de geschiedenis. München is prachtig en kraaknet, alles is te koop, alles wordt gekocht. Er is te veel geld. Mercedessen en BMW's (dezelfde Bayerische Motoren Werke die slavenarbeid van concentratiekampgevangenen hebben gebruikt) krioelen door de brede lanen. Een auto van meer dan vijf jaar is een curiosum.

Het openbaar vervoer werkt feilloos precies. De metro brengt je in een mum van tijd 20 kilometer ver, bij voorbeeld in

Dachau. De indrukwekkende KZ-Gedenkstätte wordt belegerd door vele busladingen Amerikanen, Italianen en Japanners. Vijftien jaar geleden was het hier nog relatief rustig. Er stond toen nog een bordje met gedragsreglement, bezoekers mochten niet roken, moesten nette kledij dragen, mannen zowaar een das. De gratis brochuurtjes van de stad Dachau liggen wel nog bij de ingang. Daarin betreurt de burgemeester in vier talen dat er een kamp is geweest, dat het de naam draagt van zijn stad en dat het duizendjarige Dachau, dat zo veel cultuur te bieden heeft, vooral bekend is omwille van dat eerste Duits staatsconcentratiekamp.

In het tot restaurant omgevormde slot dat Dachau beheerst, verdringen Duitsers en toeristen elkaar om een moeilijke keuze te maken uit de overvloed aan dure en gewichtige stukken taart. De zoetigheid wordt op het terras van het Schloss naar binnen gewerkt, onder gegons van stemmen en bijen. Het panorama is schitterend, boomgaarden en bos, aan de einder afgeboord door de Alpen en van het voormalige concentratiekamp waar meer dan dertig duizend mensen werden vermoord valt van hieruit niets te merken.

 

Noten



[1]
. Aktion Sühnezeichen Friedensdienste, 3308 Königslutter, OT Beienrode, Deutschland, Telefon 53 53/8817.

[2]. Piper, Francizek - 'Estimating the Number of Deportees to and Victims of the Auschwitz-Birkenau Camp', in Yad Vashem Studies, Vol. XXI, Jerusalem, 1991, pp. 49-103.

[3]. 'Beobachtungen über die Vogelwelt von Auschwitz' in Ann. Naturhist. Mus., Wien, 52, Band, 1941, pp. 164-199.

Gepubliceerd in De Rode Vaan, 31.1.1992, p. 9-12