Vergelding en repressie (4) | De banaliteit van het kwaad

Heb je ooit Lacombe, Lucien gezien, de film die Louis Malle in 1973 draaide over collaborerende Fransen? Veel gelegenheid krijg je niet, Malle doorbreekt te veel taboes; maar enkele weken geleden zond Canvas deze briljante prent toch uit. Het is een zoektocht naar de grenzen van goed en kwaad in oorlogstijd en hoe die soms in elkaar overvloeien. Ook het spanningsveld tussen collaboratie en verzet, dat in de tijd der vergelding ten top werd gedreven, wordt belicht. We schrijven 1944, de vader van Lucien zit als krijgsgevangene in Duitsland, zijn moeder heeft een relatie aangeknoopt met de buurman. De zeventienjarige boerenzoon verveelt zich, hij wil wat graag bij het verzet. Maar hij wordt schamper afgewezen omdat hij lezen noch schrijven kan en niet rijp genoeg is. Deze frustratie en zijn zucht naar avontuur drijven hem in de armen van de collaborerende Franse hulppolitie, de 'milice'. Lucien geeft de verzetsleider die hem aan de kant zette aan bij de Gestapo. Hij krijgt een wapen, neemt deel aan acties, geniet van zijn macht, de willekeur van de sterkste. Medemensen mishandelt hij zoals hij vroeger dieren kwelde en doodde: zonder enig gevoel. Maar door dit alles heen blijft Lucien toch naïef en spontaan. Hij wordt verliefd op de dochter van een ondergedoken joodse kleermaker. Het onjoods ogende meisje (blond met blauwe ogen) met de veelzeggende voornaam France, wil om aan alle ellende te ontkomen geen joodse meer zijn. Lucien doet er alles aan om France en haar grootmoeder te redden en dat kost hem uiteindelijk het leven.

Parels voor de zwijnen

Lacombe, Lucienwordt ingeleid met de bekende uitspraak van de filosoof George Santayana, "wie zich het verleden niet herinnert, is gedoemd het opnieuw te beleven". Parels voor de zwijnen, de film wekte in Frankrijk heel wat verontwaardiging bij de behoeders van de collectieve herinnering. In die groepsherinnering zijn collaboratie en verzet zozeer aan elkaar tegengesteld, dat de suggestie dat de grens tussen helden en beulen niet absoluut is als heiligschennis wordt ervaren. Het verhaal van Lucien Lacombe mag dan verzonnen zijn, de werkelijkheid overtrof meer dan eens de fictie. Er zijn nogal wat raaklijnen tussen de tegenpolen (gewapend) verzet en collaboratie. Alleen al wat de aangewende middelen betreft: aanslagen, moord, terreur. En ook in het karakter van de deelnemers, zo waren zin voor avontuur en onverschrokkenheid zeker pluspunten.

Lang niet alle verzetslui waren ideologisch sterk gemotiveerd, vurige patriotten of antifascisten. Velen kwamen eerder door de omstandigheden bij het verzet terecht (wat uiteraard niet uitsluit dat ze het met volle overtuiging gepleegd hebben). Anderen traden toe uit zucht naar avontuur, om het geldgewin of uit opportunisme. Dat geldt zeker voor vele verzetsstrijders van het laatste uur, waaronder ook collaborateurs die de bui zagen hangen en snel van kamp wisselden om zich wit te wassen. Maar hun gedrag veranderde niet. Zoals we nog zullen zien in de reeks over de (straat)repressie, hebben ze flink wat bijgedragen tot de escalatie naar tomeloos geweld.

Vormen van verzet

In De tijd der vergelding wordt onvoldoende duidelijk gemaakt dat er verschillende vormen van verzet waren. Vooreerst de inlichtings- en actiediensten, mensen die inlichtingen verzamelden die van nut waren of konden zijn voor de geallieerden, zeg maar spionage. Daarnaast mensen die sabotage pleegden of betrokken waren bij ontsnappingslijnen voor onderduikers en neergeschoten piloten. Na de oorlog kregen 18.561 personen daarvoor officiële erkenning. Twaalfduizend individuen werden erkend voor verzetsactiviteiten door middel van de sluikpers: artikels schrijven, drukken en verspreiden. Meer dan tienduizend personen kregen de titel van burgerlijk verzetsstrijder, vooral mensen uit de administratie en politie die zich verdienstelijk gemaakt hadden door de bezetter te dwarsbomen. Zevenentwintigduizend Belgen werden als werkweigeraars erkend.

Er werden liefst honderdveertigduizend titels van gewapend verzetsstrijder toegekend. Ongeveer dertigduizend daarvan waren lid van het Onafhankelijkheidsfront, waarvan twaalfduizend bij de communistisch geïnspireerde Gewapende Partizanen, de anderen dienden bij de Patriottische Milities. Andere gewapende verzetslui behoorden tot verzetsorganisaties als het Geheim leger, het Bevrijdingsleger, de Belgische Nationale Beweging, de Witte Brigade (Fidelio), de Nationale Koningsgezinde Beweging, de Groep G, de 'Organisation Militaire Belge de Résistance', 'Les Insoumis', de groep Nola en nog enkele kleinere groepen.

Anders dan hun titel doet vermoeden, hebben lang niet alle honderdveertigduizend gewapende verzetsstrijders de bezetter gewapenderhand bestreden. Om erkend te worden volstond het lid geweest te zijn van een van de gewapende verzetsorganisaties, iets dat bevestigd moest worden door twee voormalige commandanten. Geschiedkundigen schatten dat hooguit één derde van de erkende partizanen met de wapens heeft gestreden. Hou er ook rekening mee dat de in totaal bijna tweehonderdenachtduizend erkenningen elkaar overlappen, sommigen kregen immers meer dan één titel.

Geschat wordt dat drie tot vier procent van de bevolking op een of andere wijze actief verzet heeft gepleegd. Hooguit één tiende daarvan was bij het gewapend verzet betrokken. Deze kleine minderheid bracht de meerderheid, mensen die zich in de mate van het mogelijke in de bezetting probeerden te schikken en op betere tijden hoopten, meer dan eens in gevaar. Denk maar aan de gewapende weerstanders op doortocht in Meensel-Kiezegem die een plaatselijke collaborateur neerkogelden en daardoor het verdeelde maar nog leefbare dorp in vuur en vlam zetten. Ook het feit dat de Duitsers in antwoord op de vergeldingsacties tegen collaborateurs gewone mensen gijzelden, maakte het verzet niet bepaald geliefd bij de bevolking.

Banalisering van geweld

Bij de weerstand zaten mensen van alle levensbeschouwelijke en politieke strekkingen. Maar het was vooral een mannenzaak en ook jongeren waren sterk oververtegenwoordigd, vooral bij de partizanen. Het gewapend verzet trok niet alleen avonturiers aan maar ook criminelen, mensen die god noch gebod kenden. Zeker naar het einde van de oorlog toe. Er trad toen een gewenning aan geweld op, morele waarden raakten afgestompt, de waarde van een mensenleven daalde zienderogen. Deze banalisering van het geweld ging gepaard met een toename van mensen uit de marge van de maatschappij, die gewend waren in het halfduister of de illegaliteit te opereren. Bij de ledenwerving was het verzet ook niet kieskeurig, kon dat niet meer zijn, de rangen waren al te fel uitgedund. Om aanvaard te worden volstond het soms een door de leiding aangewezen collaborateur te vermoorden. Een koud kunstje voor bandieten. Oorlog is een tijd van chaos en normvervaging, en dat werkt misdaad in de hand. In een tijd waarin mensen zonder vorm van proces werden afgeschoten en het Belgische gerecht zoveel mogelijk de andere kant opkeek, was het onderscheid tussen legitiem verzet en banditisme niet altijd even duidelijk. Deze verstrengeling van goed en kwaad, verzet en criminaliteit, weldaad en misdaad, is een bijzonder gevoelig onderwerp dat nog steeds niet afdoend onderzocht werd. Reguliere verzetsstrijders zijn beducht voor overhaaste veralgemeningen; sommigen vinden nog steeds dat het doel alle middelen heiligde.

Politiek geweld

In het begin van de oorlog was het verzet grotendeels apolitiek. Midden 1941 veranderde dat ingrijpend. Op 22 juni lapten de nazi's het Duits-Russische niet-aanvalspact van 27 augustus 1939 (vier dagen vóór de Duitse overval op Polen en het begin van de Tweede Wereldoorlog) aan hun laars en vielen Rusland binnen. Voor de communisten in de bezette westerse landen, die zich tot dan koest hadden moeten houden van Moskou, kwam het licht op groen te staan om voluit in het verzet te gaan. Het verzet kreeg meer wind in de zeilen en werd gewelddadiger. In mei 1942 riep het sluikblad 'De Roode Vaan' op om de Duitse terreur met tegenterreur te beantwoorden en verraders ter dood te brengen. Andere factoren waardoor het politieke geweld dat jaar toenam, waren de invoering van de verplichte arbeidsinzet in Duitsland en, in mindere mate, het begin van de deportaties van de joden van België. In juni 1944 bracht de landing van de geallieerden in Normandië de bevrijding tastbaar dichterbij en dat wakkerde het verzet verder aan. In de daaropvolgende maand verdubbelde het aantal dodelijke aanslagen in België.

Na de oorlog werden 1137 dodelijk aangeslagen op collaborateurs opgeëist door gewapende partizanen. Het aantal verzetslui dat ten gevolge van vergeldingsacties door de Duitsers werd terechtgesteld of in concentratiekampen het leven liet, wordt tussen de acht- en zeventienduizend geschat, de meeste slachtoffers vielen in Wallonië. Cijfers om even bij stil te staan.

Gepubliceerd in Telepro, september 1998