Van vechtscheiding tot echt scheiding

Iedere donderdag sijpelen in het Gentse justitiepaleis een dertigtal koppels binnen die uit elkaar willen. Echtscheiders bij onderlinge toestemming die voor de rechter moeten verschijnen, allen op hetzelfde uur gedagvaard. Mensen worden kennelijk verstandig genoeg geacht om in de echt te treden, maar niet om er in onderlinge overeenstemming een punt achter te zetten.

De koppels worden naar een grote zaal gesluisd. Banken in het gelid, zittingen zwaar doorgezakt. Er hangt een begrafenissfeer. Het gebrek aan privacy roept gêne op. Bijna iedereen is van Gent en omgeving, sommigen kennen mekaar van ziens. Maar niet iedereen wil hier gezien worden. Scheiden, zeker weten, maar toch niet in groep!

Om de zoveel tijd rinkelt een harde deurbel, niet eens een dingdongetje. De volgende! De rechter behandelt de echtscheiders als nummers, onpersoonlijk. Mevrouw X en Meneer Y, blijft u bij uw besluit? Even tekenen en klaar is Kees. Gemiddeld minder dan twee minuten per koppel.

In deze gedepersonaliseerde en enigszins beklemmende sfeer verschijnen in België per jaar zo'n zestienduizend koppels tweemaal voor een rechter. Een clownesk gedoe, een aanfluiting van rechtspraak. Rechters die hun tijd verdoen met formalistische beuzelarijen terwijl er een nijpend gebrek is aan magistraten. De echtscheidingspapieren kunnen net zo goed op het gemeentehuis ondertekend worden.


Geschiedenis

In het klassiek Romeinse recht waren echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) en echtscheiding door eenzijdige verklaring van een van de echtelieden gebruikelijk. Eeuwen christendom waren nodig om het huwelijk onverbreekbaar te maken, want de meeste volkeren waren gewend aan echtscheiding, zoals bij onenigheid of overspel.

In de tiende-elfde eeuw kwam er een echtscheidingsverbod. Voortaan kon alleen nog gescheiden worden van tafel en bed, of wegens overspel (fornicatio), na tussenkomst van een rechtbank. Echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek kon slechts als beide echtgenoten in het klooster wilden treden. De onverbreekbaarheid werd in 1563 door het Concilie van Trente bezegeld. Het huwelijk stond als expressie van de goddelijke wet boven de echtgenoten en hun willekeur.

Pas met de Verlichting kwam hierin verandering. Het huwelijk werd meer en meer gezien als een wettelijk geregelde overeenkomst. Maar in de ogen van de wetgever bleef het een van de belangrijkste hoekstenen van de maatschappij. De echtverbintenis als juridische regeling voor voortplanting en instandhouding van het familiefortuin verdiende maximale bescherming.

In 1792 voerde het revolutionaire Frankrijk echtscheiding door onderlinge toestemming en op eenzijdig verzoek in. Maar dat was zonder de behoudsgezinde plattenlandsbevolking gerekend. Familie en gezin moesten absolute voorrang hebben op het individueel geluksstreven. De Code Civil probeerde beide standpunten met elkaar te verzoenen. Secularisatie van huwelijk en EOT bleven, maar de echtscheiding werd aan strenge beperkingen onderworpen. In feite waren de revolutionaire ideeën toen al op hun retour. In Frankrijk werd de EOT in 1816 afgeschaft, in Duitsland rond 1840.

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw deden maatschappelijke veranderingen zoals industrialisatie, verstedelijking, afnemende sociale controle, functiewijziging van het gezin, zwakkere religieuze banden, individualisering en geboortecontrole, nieuwe denkpatronen en samenlevingsvormen ontstaan. Almaar meer huwelijken raakten ontwricht.

Eind negentiende eeuw kon men in de meeste Europese landen uit de echt scheiden, zij het alleen op basis van het schuldbeginsel. Begin twintigste eeuw voerden Zwitserland en Skandinavië het beginsel van duurzame ontwrichting en de EOT in. Tegen midden jaren zeventig hadden bijna alle Europese landen een vorm van EOT.

In België en Luxemburg werd de door de Code Napoleon ingevoerde EOT nooit afgeschaft. Maar men moest aan strenge voorwaarden voldoen (leeftijdsvereisten, mimale duur huwelijk, overdracht van de helft van de goederen aan de kinderen) en er een logge procedure voor over hebben (vijf verschijningen).


Liberalisering

De liberalisering van de EOT verliep bijzonder moeizaam. In 1953 werd de bepaling dat echtscheiders de toelating van ouders of bloedverwanten in opgaande lijn nodig hebben, beperkt tot de leeftijd van vijfentwintig. In 1962 werd de regel volledig afgeschaft; zo ook het verplicht karakter van de verzoeningspogingen. In 1956 werd de bepaling geannuleerd dat wie echtscheidt, drie jaar moet wachten om te hertrouwen.

In 1969 werd de minimumleeftijd voor beide partners drieëntwintig (i.p.v. 25 voor de man en 21 voor de vrouw). De maximumleeftijd van vijfenveertig voor de vrouw - bemerk de voortplantingsmoraal - viel weg. De minimumduur van het huwelijk, twee jaar, bleef behouden; de maximumduur van twintig jaar werd afgeschaft. Begin jaren zeventig werd het aantal verschijningen voor de rechter tot drie teruggebracht. In 1974 werd de echtscheiding op grond van de feitelijke scheiding (ten minste tien jaar) ingevoerd.

De maatschappelijke en juridische last van de echtscheidingen begon steeds zwaarder te wegen. Bijna één derde van de rechtelijke zaken had met echtscheiding te maken. Dat terwijl de gerechtelijke achterstand steeds groter werd. De kritiek op het echtscheidingprocesrecht zwol aan. Een te ingewikkelde, formalistische en betuttelende procedure met veel nodeloze confrontaties.

De humanisering van het echtscheidingsrecht was een van de doelstellingen van de regering die in 1992 aantrad. De wet van 30 juni 1994 erkende EOT grotendeels als een privé-aangelegenheid, de scheidingsduur werd korter, de procedure eenvoudiger en goedkoper. Maar de hooggespannen verwachtingen werden niet ingelost. De verschijningen waren weliswaar tot twee teruggebracht, maar niet afgeschaft; het co-ouderschap was niet geregeld (dat gebeurde in 1995); de termijn voor echtscheiding na feitelijke scheiding bleef vijf jaar (in 2000 teruggebracht tot twee jaar, een gelijkschakeling met EOT). En nog steeds geldt, dat wie het niet eens kan worden over een EOT, niets anders overblijft dan een schuld-echtscheiding.


Realiteit

Het aantal huwelijken in Vlaanderen is in de voorbije tien jaar met meer dan een derde gedaald, terwijl het aantal echtscheidingen met bijna een derde is toegenomen. In 1995 waren er een kwart meer dan het jaar voordien. De echtscheidingswet van 1994 beantwoordde dus aan een maatschappelijke behoefte. Nationaal is deze trend nog duidelijker.

Dat de nood aan een minder conflictueus echtscheidingsmodel groot is, moge blijken uit de evolutie van de verhouding tussen EOT en andere echtscheidingsvormen. In 1910 nam EOT 4,4% voor haar rekening, in 1979 was dat al 36,4%. Sinds 1992 wordt er meer bij onderlinge toestemming gescheiden dan anderszins. In 1995 beliep de EOT al 64%, in 1996 liefst 70,37%.

Meer dan een derde van de huwelijken strandt binnen de tien jaar. Gezien deze democratisering of banalisering van de echtscheiding - en dus het huwelijk - heeft juridische ontmoediging geen zin meer. Er is bij wijze van spreken meer nood aan ontradingspogingen voor het huwelijk dan aan verzoeningspogingen bij de echtscheiding. Er wordt veelal lichtvaardiger gehuwd dan gescheiden. Het zou niet slecht zijn als mensen wat beter werden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van het huwelijk en ook over andere samenlevingsvormen. Het te romantische beeld van het huwelijk zou op school bijgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld door er echtscheidingscijfers bij te halen.

Het huwelijk bindt niet langer tot 'de dood ons scheidt'. Niet alle huwelijken zijn tegen het leven bestand. Als de consensus die aan de basis ligt van het huwelijk verdwenen is, verliest het zijn bestaansgrond. Dat een van beide partners er koste wat het kost uit wil, bewijst dat het huwelijk ontwricht is. Uitzichtloze en pijnlijke scheidingsprocedures zijn uit de tijd.

Internationaal wordt het schuldprincipe meer en meer verlaten voor dat van duurzame ontwrichting. Gedaan met vechtscheidingen, betrappingen op overspel, schending van privacy, vernederende getuigenverhoren en meineden.

In de voorbije twee jaar hebben bijna alle Belgische partijen wetsvoorstellen in die zin ingediend. Sommigen willen de EOT, de meest humane echtscheidingsvorm, aanmoedigen en opteren daarom voor een vermindering van de minimumduur van het huwelijk van twee jaar naar zes maand. Anderen zijn daar tegen, maar willen wel de minimumleeftijd afschaffen.

Velen zijn gewonnen voor het principe van de foutloze echtscheiding. Alle echtscheidingsgronden afschaffen en door één grond vervangen: duurzame, onherstelbare ontwrichting van het huwelijk. Een eenzijdig verzoek van één echtgenoot moet volstaan. Sommigen vinden dat de ontwrichting moet worden aangetoond, anderen zijn van oordeel dat je dan weer in schulddenken verzeilt. Nog anderen zien de schuldloze echtscheiding wel zitten, maar willen ook EOT en echtscheiding op grond van feiten (fouten) behouden. Die pluraliteit zou meer in overeenstemming zijn met de mentaliteit van de bevolking.

De echtscheidingsprocedure moet doorzichtig en eenvoudig worden. Kinderen moeten er buiten gehouden worden, openbaar ministerie of jeugdrechtbank zullen over hun rechten waken. De kwestie van het onderhoudsgeld dient losgekoppeld van de schuldvraag. De alimentatie moet bepaald worden door behoeften, draagkracht en verantwoordelijkheidszin. Aangezien het onderhoudsgeld totnogtoe vooral op de schuldvraag is geënt, zal dat nog heel wat denkwerk vergen. Alimentatie zou ook in de tijd beperkt worden, bijvoorbeeld tot twaalf jaar. Sommigen dringen aan op een alimentatieregeling voor samenwoners.



Momenteel worden al deze voorstellen samengebracht in een synoptische tabel. Dat overzicht moet een consensus mogelijk maken die tot een gezamenlijk wetsvoorstel leidt. Nog even geduld.

Verschenen in de De Financieel Economische Tijd, 4 augustus 2001