Van droom tot nachtmerrie

Een van de belangrijkste redenen voor het bestuderen van het Derde Rijk, is doorgronden hoe Duitsland, in de jaren twintig een van de meest vooruitstrevende landen, een natie die in vele sferen van de maatschappij aan de spits stond, kon vervallen in misdaden tegen de menselijkheid. Hoe is de escalatie van discriminatie tot uitroeiing in haar werk gegaan, wat kunnen we eruit leren?

Lange tijd ging men er van uit dat deze door mensen veroorzaakte ramp het gevolg was van demonische intenties van onmenselijke 'mensen'. Maar dat is een verklaring vanuit onze afweer. Door de daders te ontmenselijken, distantiëren we ons absoluut van hen. Ze lijken in niets op ons, we zijn onvergelijkbaar anders, beter, menselijker. In de voorbije twintig jaar toonde wetenschappelijk onderzoek evenwel aan dat de daders mensen waren zoals u en ik. Velen onder hen streefden een in hun ogen edel doel na, wilden ellende en 'on-menselijkheid' uit de wereld helpen. Geen wezenlijke on-menselijkheid dus, maar een vervaarlijk utopisch streven.

Dit streven moet begrepen worden in de context van de laat negentiende, vroeg twintigste eeuw. Een aanzienlijk deel van de westerse intelligentsia was in de ban van evolutietheorie, sociaal-darwinisme, eugenetica, rassenleer en - met dit alles verweven - nationalisme. Charles Darwins evolutietheorie werd vrijwel onmiddellijk toegepast op sociale fenomenen, Darwin zelf was een van de eerste sociaal-darwinisten. Zijn verklaringsprincipe, de natuurlijke selectie (de best aan een milieu aangepaste haalt het, heeft de meeste nakomelingen), werd omgetoverd tot een wetenschappelijke rechtvaardiging van de maatschappelijke vooruitgangsideologie. De 'best aangepaste' - aan een milieu - werd 'de beste' zonder meer. Men kende hem intrinsieke, van het milieu onafhankelijke, overlevingseigenschappen toe. Evolutie werd gelijkgeschakeld met vooruitgang en verbetering.

Die morele connotatie is ook bij Darwin terug te vinden. Ook hij beschouwde aanpassing aan een veranderend milieu, zeker wat de mens betrof, als een verandering ten goede. Ook het denken van een van de grootste wetenschappers werd verkleurd door de tijdsgeest, de vooruitgangsidee en een antropocentrische visie. Darwin onttroonde de mens als heer van de schepping maar bleef hem als top- en eindpunt van de evolutie beschouwen. Soms leidde dat tot racistische interpretaties. Darwin twijfelde niet aan de superioriteit van Angelsaksische naties; minder beschaafde volkeren waren cultureel minderwaardig; 'wilden' of 'primitieve' volkeren waren blijven steken in een vroege fase van de ontwikkeling van de menselijke soort. Maar Darwin ideologiseerde de Victoriaanse vooroordelen niet, breidde ze niet uit tot rechtvaardigingsgrond voor een natuurrechtelijke politiek: minder waard, minder rechten. Integendeel, hij pleitte onverdroten voor meer rechten voor minder bedeelden.


Survival of the fittest

De theorie dat biologische en maatschappelijke vooruitgang te danken zijn aan het feit dat de besten het halen, kende veel bijval. Bijna naadloos vloeide er uit voort dat men de besten maar beter een handje kon toesteken. Een genetische politiek, met geboortepremies voor waardevolle elementen en sterilisatie van de schadelijke.

Francis Galton, neef van Darwin en grondlegger van de eugenetica, twijfelde er niet aan dat sociale ongelijkheid terug ging op biologische verschillen. Het bloed dat door de aders van aristocraten, bourgeois en proletariërs stroomt, is van verschillende kwaliteit. De sociale hiërarchie is gebaseerd op verschillen in biologische waarde. Armoede, criminaliteit en zwakzinnigheid zijn biologisch bepaald. Daarenboven planten minder-waardigen zich veel sneller voort dan meer-waardigen. De kwaliteit van het Volk is in gevaar. Sociale regels en wetten die minder-waardigen beschermen, verstoren de natuurlijke selectie. Haar heilzame werking moet worden hersteld door artificiële selectie. Om verdere degeneratie te voorkomen, moet de reproductie van het plebs en gevaarlijke sociale klassen afgeremd worden. De gezondheid van de natie primeert op het welzijn van het individu.

Eugenetica en sociaal-darwinisme spraken velen aan in veel beschaafde naties. In 1907 kwam er een eerste sterilisatiewet, in de VS. Zijn grondwettelijkheid werd in 1927 bekrachtigd door het Hoog Gerechtshof. In 1922 was The Revolt Against Civilisation van Lothrop Stoddard verschenen. De auteur betoogt dat de beschaving natuurlijke selectie heeft vervangen door sociale selectie. Te veel zwakken en gedegenereerden blijven in leven. Deze inferieure wezens of Undermen, de onaanpasbaren en gehandicapten, planten zich ongehinderd voort, terwijl raciaal waardevolle elementen die voor beschaving instaan achteruit boeren. Raszuivering is het vanzelfsprekende vertrekpunt voor rasverbetering. Stoddards boek werd in 1925 in het Duits vertaald.

In 1928 schreef de voorzitter van de British Eugenics Education Society,majoor Leonard Darwin, zoon van, dat de voortplanting van inferieure mensen (mentaal en fysiek gehandicapten, armen, dommen, onhandelbaren, dronkaards, zwakken, luiaards) moest worden afgeremd en die van superieuren bevorderd. Ook de beroemde Engelse bioloog Julian Huxley weet in 1932 de verdubbeling van het aantal zwakzinnigen en gehandicapten aan verbetering van publieke gezondheid, kinderzorg en preventieve geneeskunde. Voortplanting van geestelijk gehandicapten moest worden voorkomen. Hoe, deed er niet toe.

In de VS werden van 1907 tot 1972 meer dan 70.000 personen gesteriliseerd, lijders aan tuberculose, syfilis of lepra; zwakzinnigen, armen, daklozen, alcoholici, drugverslaafden... De sterilisatiewet van de staat Californië stond in 1933 model voor de nazi-sterilisatiewet.


Bio-economie

Biologisering van sociale en economische problemen sloeg vooral aan in landen waar de nationale eenheid broos was. Zoals het in 1871 ééngemaakte Duitsland, dat een van de snelste industrialisaties van Europa kende. Dat ging gepaard met verstedelijking en sterke bevolkingsaangroei. In 1910 was het aantal stadsbewoners al verdubbeld; de helft van de bevolking woonde in de stad, dertig procent was fabrieksarbeider. Dat leidde tot concentratie en toename van sociale, politieke en economische problemen. Schandelijke arbeidsomstandigheden en slechte huisvesting werkten verpaupering in de hand. De sanitaire en hygiënische problemen van de op elkaar gepakte mensen waren ternauwernood te overzien. Armoe en ziekte heersten alom. Veel ademhalingsaandoeningen, tuberculose en epidemieën, maar ook 'welvaartsziekten', kwalen met een ogenschijnlijk morele component, zoals 'geslachtsziekten' en alcoholisme.

De economie bleef groeien, de vraag naar arbeidskrachten bleef stijgen. Industrialisatie en urbanisatie brachten een daling van het geboortecijfer met zich mee. Rond de eeuwwisseling begon men zich ernstig zorgen te maken. Het dalend geboortecijfer werd opgevat als een teken van morele en fysieke degeneratie, waardenverval en normloosheid. Nationale en economische gezondheid stonden op het spel. Uit die tijd stammen de begrippen kinderrijk en kinderarm, economische termen met als kapitaal mensen.

De menselijke en politieke kost van de industrialisatie werd steeds vaker economisch verwoord. Ziekte, sterfte en geboortedaling werden in termen van verspilling van arbeidskracht berekend. Wie niet meekon, niet productief was, gold in toenemende mate als een last op de schouders van de gezonden en productieven. Afkeer en afkeuring van ziekte, fysieke en mentale handicaps werden in economisch-moraliserende termen verhuld.

De natie was in gevaar, er moest onmiddellijk opgetreden worden. Het nieuwe mens- en wereldbeeld, een kruising tussen geneeskunde en biologie (evolutietheorie en erfelijkheidsleer), reikte de remedie aan. Geneeskunde, sociaal-darwinisme en eugenetica leverden modellen voor maatschappelijke ordening.

De geneeskunde kende in de negentiende eeuw een spectaculaire groei. Ze profiteerde mee van economische bloei en rijkdom. De vooruitgang in de microbiologie bijvoorbeeld, hing samen met de ontwikkeling van de optische industrie, de massaproductie van degelijke en goedkope microscopen. In de jaren zeventig en tachtig werden veel biologische regels van gezondheid en voortplanting ontdekt, bijvoorbeeld de bevruchting van eicel door zaadcel. Endocriene klieren, de biologische basis van seksualiteit en het verouderingsproces werden ontsluierd. Dankzij de uitvinding van ontsmettingsmiddelen konden allerhande besmettingen voorkomen worden. De Duitse geneeskunde triomfeerde over epidemische ziektes. Tyfus werd door ontluizing binnen de perken gehouden. Cholera werd ingedijkt, er kwam een inenting tegen tetanos. Celbiologie en embryologie gingen sterk vooruit.

De sensationele ontdekking van bacteriën als ziekteveroorzakers legde de basis voor de kiemtheorie van ziekte. Elke ziekte zou een specifieke ziektekiem hebben, een micro-organisme dat, eens ontdekt, aan banden gelegd kon worden. Het vertrouwen groeide, weldra heerste een euforische stemming. De geneeskunde zou veel, voor eens en altijd oplossen.

Eugenetici waren sterk onder indruk van de successen van de bacteriologie. Ze koesterden de hoop dat het kiemplasma dat verantwoordelijk heette te zijn voor ontaarding, geestesziekte en criminaliteit, gelocaliseerd en geïsoleerd zou worden. In afwachting moesten evolutie en erfelijkheid worden bijgestuurd door selectieve voortplanting.

Vanaf de jaren tachtig benadrukten artsen de noodzaak van een gezond, natuurlijk en hygiënisch leven. De bevolking moest zich bewust worden van het bestaan van bacteriën, besmettingsgevaar, overerfbaarheid van ziekten en degeneratie; gesensibiliseerd worden voor het hoge kindersterftecijfer. Gezondheid en chronische ziekteverspreiding werden voor velen een obsessie. De interesse voor de moeder-kindrelatie nam zienderogen toe. In 1903, het jaar dat Gustav Mahlers Kindertotenlieder hun première beleefden, begon Käthe Kollwitz aan een bijna obsessionele uitwerking van de thema's moeder, dood en kind.

Leerkrachten, medici, geestelijken en eugenetici schaarden zich eensgezind achter de slogan 'de komende generatie'; het Volk in stand houden en verbeteren. Gezondheid en fitheid werden vaste onderdelen van de opvoeding. Er ging almaar meer aandacht naar de jeugd, hoop der natie. Sport op school, schoolgeneeskunde, jeugdherbergen, jeugdbewegingen, wandelverenigingen... stammen alle uit die tijd.

Niet alleen opvoeders en politici, ook industriëlen deden aan volksopvoeding. De succesrijke fabrikant van het mondwater Odol, Karl-August Lingner, richtte vanaf 1905 jaarlijks een grootse tentoonstelling in over hygiëne en ziekte, een massa-spektakel over baby- en kinderzorg, tuberculosepreventie en de gevaren van kwakzalverij. In 1907 werd er een internationaal congres over hygiëne en demografie aan vastgekoppeld. In 1911 werd de tentoonstelling beheerst door het 'hygiëne-oog', naar analogie met het alziend oog van god. Miljoenen kijklustigen kwamen zich vergapen aan de anatomische modellen die het inwendige van de mens blootlegden.

Met het succes van de geneeskunde vergrootte de bereidheid mee te denken in medische termen en zich aan geneeskundige remedies te onderwerpen. Macht en status van artsen verhoogden. In 1883 had Bismarck de ziekteverzekering verplicht gesteld. Dat resulteerde in meer doktersbezoek, een toeloop voor geneeskundige studies en overproductie van artsen. Hun aantal was in 1900 al verdubbeld. Medici werden meer en meer betrokken bij het bevolkings- en gezondheidsbeleid (dalende geboortecijfers, epidemien). Alle militair dienstplichtigen werden geneeskundig doorgelicht; bij elke lichting werd de gezondheid van de natie gemeten en in kaart gebracht. Artsen en artsenkorpsen bemoeiden zich meer met de politiek, stelden economische en sociaal-politieke eisen, verwierven het monopolie op gezondheid. Geneeskunde en gezondheid werden verwetenschappelijkt en gebureaucratiseerd, de afhankelijkheid van specialisten en een technocratische elite vergrootte almaar.

Toename van aantal artsen en medische macht werkte verdere gebiedsuitbreiding in de hand. Het medisch oplossingsmodel ging steeds meer sociale gebieden beheersen. Seksualiteit, misdaad en geestesziekte werden ingelijfd. Er werd meer en meer medisch gereguleerd. Het aantal medische instellingen, gemeentehospitalen, sanatoria en psychiatrische inrichtingen rees de pan uit.

De Toverberg, het meesterwerk van Thomas Mann uit 1924, speelt zich in een sanatorium af. Artsen bepalen of iemand gezond of ziek is. Patiënten moeten voortdurend 'temperaturen', ze krijgen ziekte aangepraat, het zijn betoverde mensen. Alles is er onder (medische) controle. De zich beaat overleverende patiënt wordt doorgelicht in organische en psychische doorlichtingskabinetten, röntgenstralen en psychoanalyse.


Zuivering

Natuurlijk loste de geneeskunde niet alle beloftes in. Geleidelijk groeide twijfel, de kritiek op besmettingstheorieën zwol aan. Het geloof in de overerfbaarheid van bepaalde ziekten en sociale kwalen won terrein. Wetenschappers legden zich toe op erfelijkheid van ziekte en immuniteit. Kwalen als tuberculose, seksueel overdraagbare aandoeningen en alcoholisme waren een raciaal vergif dat het erfelijkheidsreservoir van de natie aantastte. De als erfelijke ziekten voorgestelde sociale problemen zouden opgelost worden door middel van biologische studies van familie en erfelijkheid, nationale instellingen voor het meten van de volksgezondheid, gegevensbanken met informatie afkomstig van scholen, artsen en rechtbanken. De gerfde constitutie gold als voornaamste bron over gezondheid en ziekte. Al dat gesleutel aan sociale en hygiënische toestanden haalde dus niets uit, het socialisme was een misvatting. Maar zolang kiemen doorgegeven werden en minderwaardigen zich ongestoord konden voortplantten, stond ook de geneeskunde machteloos.

In 1886 al betreurden tegenstanders van medische therapieën dat zwakken en 'gedegenereerden' zich ongehinderd vermenigvuldigden. Je moest de natuur haar gang laten gaan, voortdurende competitie en natuurlijke selectie houden de fysieke en mentale kwaliteit op peil. Hoge sterftecijfers, ook bij pasgeborenen, waren de beste waarborg dat de fitsten het haalden. De natie zou vanzelf weer gezond worden als de natuurlijke selectie niet langer door sociale maatregelen en therapieën werd verstoord. Een humanitaire houding tegenover zwakken en zieken was nefast voor het welzijn van het Volk. Genezen was verzwakken. De tbc-bacil, die ongeschikten en zwakken uitschakelde, werd de 'vriend van het ras' genoemd.

Ideeën die in vruchtbare aarde vielen. Mede door de angst voor chronische ziekte en fysieke degeneratie, was de publieke belangstelling voor erfelijkheid en hygiëne bijzonder groot. De erfelijkheid werd ontmaskerd als de verborgen factor die het sociale leven bepaalde. Emile Zola liet zich voor zijn sociaal-realistische romanreeks Les Rougon-Macquarts (1871-1893) inspireren door Darwins evolutietheorie en wetenschappelijke studies over erfelijkheid. Zola schetst de natuurlijke en sociale geschiedenis van een familie doorheen vier generaties. De stammoeder had twee mannen. Via haar echtgenoot, een economisch aangelegde boer, ontwikkelt zich de lijn van de economisch en politiek succesrijke Rougons. Via haar minnaar Macquart, een gewelddadige en onvoorspelbare smokkelaar, loopt een onechtelijke lijn van geestesziekte, geweld, corruptie, alcoholisme en seksuele verwildering.

Economische, sociale en psychische factoren raakten met elkaar vervlochten. De angst voor criminaliteit, normloosheid, ziekte, sociale onrust, socialisme, alles wat de stabiliteit kon bedreigen, was groot. De nieuwe burgerij vreesde voor haar belangen en positie. De te snelle vermenigvuldiging van abnormalen, syfilislijders, hoeren, bedelaars, leeglopers, geesteszieken en alcoholisten, zou uitmonden in een maatschappij waarin gezonden werkten om gedegenereerden te onderhouden. De uit de burgerij voortgekomen geneeskunde huldigde dezelfde waarden. En die vertekenden veel sociale hervormingsplannen. Een gezonde levensstijl moest met orde en zelfdiscipline gepaard gaan, hygiëne werd gezien als controlemiddel voor een correcte denk- en levenswijze.

Mens- en wereldbeeld werden gebiologiseerd en gemechaniseerd. Het lichaam werd in termen van arbeidsverdeling en productie beschreven. Cellen en organen werden voorgesteld als een soort fabrieken of winkels, liefde als een louter chemisch proces. De staat, de natie, werd als een lichaam gezien, uit cellen samengesteld. Een cellenstaat met het individu, of beter het gezin, als elementaire cel. "De stad, de staat, de volgens het principe der arbeidsverdeling geordende sociale gemeenschap was met het organische leven niet alleen te vergelijken, zij herhaalde het", aldus Thomas Mann.

De door nationale waarden geïnspireerde biologie voorzag in een biologische rechtvaardiging voor de natie. De staat was het natuurlijk, biologisch lichaam. Dit organicistisch concept sterkte het geloof in nationale eenheid en zou een tegengif vormen voor klassenconflicten. Het dalende geboortecijfer werd een cellulaire achteruitgang; erfelijk gewaande geslachts- en geestesziekten, verpaupering en alcoholisme, werden kankers die het volkslichaam bedreigden. Weimar-Duitsland moest verjongd en gezuiverd worden. Slecht functionerende cellen, individuen die de gemeenschap aantastten of verzwakten, sociaal onaangepasten en ongeneeslijken, moesten als een zieke appendix weggesneden worden. Dat was de harde patriottische plicht van de beroepsexpert, de arts.

De genezing van het Volkskörper zou een regeneratie, een nationale heropleving teweegbrengen. Genezen kon door ingrepen op het niveau van de cel, individu en gezin. Dat de eliminatie van individuen de gezondheid van het sociale organisme ten goede kon komen, was geen nieuwe gedachte. In 1895 publiceerde een zekere Alfred Jost een sociale studie over (zogenaamde) euthanasie, Das Recht auf den Tod. Ongeneeslijk zieken moesten het recht hebben om voor de dood te kiezen. Dat was voordelig voor henzelf en voor de maatschappij. Om de subjectieve en objectieve factoren van deze 'euthanasie' uit te drukken, bedacht Jost de term negativen Lebenswert.

Het medisch-biologische model ging veel, soms alles bepalen. De oorzaak van sociale afwijkingen en problemen werd niet langer gezocht in erbarmelijke sociale omstandigheden, maar in de pathologie. Oorzaken werden gediagnosticeerd als organische ziekten en degeneratie. Politieke en sociale hervormingen waren overbodig. De kwalijke gevolgen van de industrialisatie, honger, uitputting en armoe, zouden worden behandeld met geneesmiddelen, een verblijf in een ziekenhuis of sanatorium. Er zou tegen alles een spuitje of inenting komen.

Door de beklemtoning van de economische kost van 'waardeloos', afwijkend leven brokkelde het verantwoordelijkheidsgevoel van de arts tegenover de zieke af. Het individu moest wijken voor gemeenschap en natie. Sommigen waren van oordeel dat collectief welzijn inhield dat 'probleemmensen' zonder toestemming geïsoleerd, behandeld en gebruikt mochten worden. Eind negentiende eeuw experimenteerden artsen in Duitse kolonies op inboorlingen; inentingen met de slaapziekte, kankertransplantaties en andere opzettelijke besmettingen. In Duitsland experimenteerden artsen met syfilis op prostituees, hopend op immuniteit. Individuele rechten werden beetje bij beetje uitgehold. Steeds meer dwang, quarantaines en opsluiting in ziekenhuizen. In 1920 beschreef G. Hofmann in Moraal van de macht een denkbeeldige staat waarin de bevolking jaarlijks aan een medisch onderzoek werd onderworpen. Zieken en gehandicapten werden doorverwezen naar de medische politie, kanker en tbc werden met de zogenaamde genadedood 'behandeld'. Twee jaar later stelde Hofmann in Die Erlösung der Menschheit vom Elend, dat geesteszieken, gehandicapten en kreupele kinderen een te zware economische last vormden en beter van bij de geboorte uitgeschakeld konden worden.


Moderniteit

Het nieuwe mens- en wereldbeeld trok velen aan. Rond 1900 waren medici, eugenetici en wereldverbeteraars verenigd rond de collectivistische ideologie; begeesterd door nationale en raciale trots, bezeten door een gevoel van sociale missie. Geneeskunde en biologie zouden de industriële maatschappij humaniseren, gezondheid, morele normen en familieleven in eer te herstellen.

Op 1 januari 1900, op de drempel van de moderniteit, schreef Alfred Krupp, de staal- en wapenfabrikant, een wedstrijd uit voor een wetenschappelijk essay dat biologische evolutiewetten toepaste op maatschappelijke problemen. De competitie stond in het teken van de roep om een verenigde natie en de frontvorming van rechts tegen het opkomend socialisme. De remedie, het sociaal-darwinisme, moest worden gepopulariseerd. De winnaar van de wedstrijd, een zekere Schallmayer, beschouwde de erfelijkheidsbiologie als de basis voor sociale hervormingen. Hij hield een warm pleidooi voor een sterke staat die zijn mannetje kon staan in de internationale struggle for survival. Hij was gewonnen voor maatregelen die de voortplanting van ongeschikten verhinderden: geesteszieken, alcoholisten, tbc-lijders, geslachtszieken en criminelen.

De beschreven evolutie werd versneld door sociale en economische crisissen, vooral door oorlogen. Het organicistisch wereldbeeld vergleed dan van een optimistische naar een pessimistische interpretatie. De economische depressie in de late jaren zeventig van de negentiende eeuw deed het geloof in vooruitgang en liberalisme omslaan in vrees voor fysieke en psychische degeneratie, gekoppeld aan angst voor het socialisme. De Arische mythologie en de raszuiverheidsidee flakkerden weer op. Ook in Groot-Brittannië weerklonk de eis dat de staat moest tussenkomen om de fysieke kwaliteit van het ras te waarborgen.

De Grote Oorlog zorgde voor verdere centralisering en grotere aanvaarding van staatscontrole over gezondheid. De mobilisatie en het vijanddenken idealiseerden de natie tot een Volksgemeinschaft. Door de oorlog devalueerde de waarde van individueel leven nog. Naarmate de kansen keerden en de verliezen stegen, groeide de macht van artsen en ambtenaren van volksgezondheid. Banden tussen artsen, eugenetici en staat werden verder aangehaald. De geneeskunde raakte verwikkeld in een autoritaire politiek, ten koste van de persoonlijke vrijheid en autonomie van de patiënt. Eugenetische propaganda moest de bevolking meer verantwoordelijkheidszin bijbrengen voor komende generaties. Kwantiteit en kwaliteit van het ras moesten verbeterd worden.

De klemtoon verschoof, zoals gezegd, naar erfelijke verklaringen voor zwakte en ziekte, gekoppeld aan biologische rasopvattingen en een fobie voor raciale achteruitgang. Ideeën die vooral gehoor vonden in het door de nederlaag geschokte Duitsland. Daar leek het wel of de nationale, raciale overleving op het spel stond. Niet alleen de Duitse economie, ook de volksgezondheid moest worden heropgebouwd. Er kwamen campagnes tegen abortus en tegen seksueel overdraagbare aandoeningen bij gedemobiliseerde soldaten. De vrees voor epidemieën en normverval deed de vraag naar medische controle stijgen. Huwelijkskandidaten moesten zich op erfelijke afwijkingen laten onderzoeken; gezondheidscertificaten zouden verplicht worden.

De ontdekking van de bloedgroepen, de biologie van het bloed, sprak tot de verbeelding. De bloedgroepen van de hele natie zouden in kaart gebracht worden. Een biochemisch rasregister zou toelaten verbanden te leggen met bepaalde ziekten. De serumtherapie deed het 'probleem' van de zuiverheid van het bloed ontstaan. Ideologen populariseerden het tot raszuiverheid. Het Volk niet laten besmetten door gedegenereerde rassen. Sterk overschatte erfelijkheidsfactoren raakten onlosmakelijk verbonden met rastheorieën. Rashygiëne, de hygiëne van (eigen) volk of ras, escaleerde geleidelijk tot rassenhygiëne.

Eugenetici wonden zich danig op over de slachting van de fitsten, de beste exemplaren van het volk. Door het hoge sterftecijfer en het dalend geboortecijfer stond de natie aan de rand van de afgrond. Kinderen en jonge vrouwen werden een prioritaire sociale groep. In instellingen werden bejaarden, gehandicapten en geesteszieken verwaarloosd of aan hun lot overgelaten.

Patriottisme, gezinsleven en gezondheid raakten met elkaar verstrengeld. Het gezin als kiemcel van de natie, vrouw en kind als biologisch kapitaal van het Volk. Het kroostrijke gezin is het product van een versmelting van biologische, nationalistische en economische belangen. Dàt is de context waarin moederdag ontstond. Deze feestdag werd voor het eerst georganiseerd in 1914, in de VS. In Duitsland begon de campagne voor moederdag begin jaren twintig. De dag moest een barrière opwerpen tegen abortus, voorbehoedsmiddelen en decadentie.


Escalatie

De naoorlogse hongersnood en het politieke oproer maakten extreme eugenetische maatregelen bespreekbaarder. Onder juristen en artsen zwol het aantal voorstanders van dwangsterilisatie en geneeskundig doden gestaag aan. Een minderheid van eugenetici en psychiaters was, aangemoedigd door het voorbeeld van de VS, al langer gewonnen voor sterilisatie van criminelen en gekken. Ze vonden dat een humane, moderne en wetenschappelijk verantwoorde ingreep. Alleen wat de vrijwilligheid betrof verschilde men van mening.

In 1920 publiceerden Karl Binding, een jurist, en Alfred Hoche, een psychiater, Die Freigabe der Vernichtung Lebensunwerten Lebens. Het boek drukte de mening van velen uit, moest al snel herdrukt worden. In kringen van Duitse medici, juristen en andere wetenschappers raakte het begrip Vernichtung lebensunwerten Lebens ingeburgerd. Oorlogsverliezen en de nood aan bronnen, voedsel en Lebensraum, leken 'euthanasie' te rechtvaardigen. Ongeneeslijk zieken en geestesgestoorden in leven te houden, terwijl waardevolle levens van hongerende kinderen verloren gingen, leek absurd. In 1921 discussieerde de gezondheidsraad van Pruisen over sterilisatie van schizofrenen, manisch-depressieven, alcoholisten, psychopaten, erfelijke zwakzinnigen en mensen met criminele disposities. Medici waren voor, ambtenaren van het ministerie van justitie zetten de voet dwars.

Ook Karl Bonhoeffer, een vooraanstaand en politiek onbesproken psychiater, mengde zich in de discussie over het dysgenetisch effect van de Grote Oorlog. Aan het front waren de besten en sterksten gesneuveld terwijl in beschutte instellingen de slechtsten en zwaksten in leven gehouden werden. In 1924 vatte hij de discussie goed samen in Die Unfruchtbarmachung der geistig Minderwertigen. "Mag een Staat vandaag de dag", vroeg hij zich retorisch af, "nu we door de oorlog vele honderdduizenden genetisch hoogwaardige mensen hebben verloren en de Staat, gemeentes en enkelingen verarmd zijn, zich de humaniteit veroorloven de voortplanting van geslachten te gedogen waaruit steeds weer mensenmateriaal voortkomt dat waardeloos, duur en in sommige omstandigheden gevaarlijk is voor de gemeenschap, terwijl door de financile uitgaven noodzakelijk voor hun instandhouding andere belangrijke volkshygiënische taken onopgelost moeten blijven?"

In datzelfde jaar schreef Adolf Hitler in Mein Kampf: "Wie lichamelijk en geestelijk niet gezond en volwaardig is, mag zijn eigen gebrek niet vereeuwigen in het lichaam van zijn kind. De volkse staat moet hier de geweldigste taak als opvoeder vervullen welke men zich denken kan. De vervulling van die plicht zal echter ooit als een grotere daad worden beschouwd dan de grootste van alle oorlogen die wij in deze burgerlijke periode wisten te winnen. Hij moet door opvoeding de enkeling doen begrijpen dat het geen schande, maar slechts een betreurenswaardig ongeluk is ziek en sukkelend te zijn, maar dat het een misdaad en daardoor tegelijkertijd een schande is, om dit ongeluk door eigen egoïsme te onteren. Want dat doet men, wanneer men die last weer op de schouders van andere onschuldige wezens legt. (...) Indien men kans zag om gedurende slechts zeshonderd jaar alle lichamelijk gedegenereerde en geestelijk zieke individuen te verhinderen, de kracht te ontnemen om kinderen te verwekken, dan zou men de mensheid niet alleen van een geweldige last bevrijden, maar zou daarmee een herstel mogelijk maken zoals men zich heden ten dage bijna niet kan voorstellen".


Tegenwind

De hierboven schematisch en veralgemenend geschetste evolutie verliep niet zonder slag of stoot. Er rees tamelijk wat verzet tegen verregaande maatregelen. In 1898 brak een schandaal uit rond de medische experimenten in Duitse kolonies. In 1903 reageerde men geschokt op voorstellen van medici om alcoholisten te isoleren, eugenetische abortus te organiseren en huwbare 'erfelijk ongeschikten' te steriliseren. Ook het rasdenken werd fel bekritiseerd. Een elite van academici wees het biologisch racisme als onwetenschappelijk af en toonde dat ook aan. Tot in de late jaren twintig deden ambtenaren er alles aan om de eugenetica te vrijwaren van nationalistische ideologieën van raciale zuiverheid. Een verzet dat afbrokkelde door de economische crisis van 1929. Toen sloeg de houding tegenover dwangsterilisatie in verscheidene landen om, de VS, Scandinavië, Canada en Duitsland.

In 1932 pleitte een comité van de Pruisische gezondheidsraad voor negatieve en positieve fiscaal-eugenetische maatregelen en vrijwillige sterilisatie. In het ontwerp van wet luidde het dat voor sterilisatie de toestemming van de persoon, zijn ouders of voogd vereist was. De knoop moest doorgehakt worden door een tribunaal van twee artsen en een gespecialiseerd advocaat. Sommige artsen drongen aan op versnelde invoering, anderen pleitten voor uitbreiding tot dwangsterilisatie.


Nationaal socialisme

De rest is bekend. Kort na de machtsovername door de nazi's werd de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht' uitgevaardigd (14.7.1933). Dwangsterilisatie werd mogelijk en in veel gevallen verplicht. Deze Reinigung des Volkskörpers was bedoeld voor volgende categorieën van 'biologisch minderwaardig erfgoed': aangeboren zwakzinnigheid, schizofrenie, manisch-depressieve krankzinnigheid, erfelijke vallende ziekte, erfelijke sint-vitusdans, erfelijke blind- en doofheid, zware erfelijke lichamelijke misvorming en zwaar alcoholisme. In de motivering van de wet luidt het, eens te meer, dat minderwaardigen en erfelijk belasten zich ongebreideld voortplanten, drie tot vier keer sneller dan normale mensen. Voorspeld wordt dat over een drietal generaties het Volk volledig overwoekerd zal zijn door minderwaardigen, terwijl hoogwaardige families uitsterven. Er moet dringend ingegrepen worden, "de hoogste waarden staan op het spel, het gaat om de toekomst van ons Volk!".

Ook voor de nazi's was het een kwestie van sociale hygiëne. Alles zou op een 'wetenschappelijke en humane' manier, door artsen, opgelost worden. Tot en met de selectie voor de gaskamers in Auschwitz. In de verantwoording van de sterilisatiewet luidt het dat sterilisatie "het enig zekere middel is om verdere overerving van geestesziekten en zware erfelijke ziekten te voorkomen". De onvruchtbaarmaking moet "dus beschouwd worden als een daad van naastenliefde en een voorzorg voor komende generaties". De strikt logische en gedetailleerde uitwerking en aanvulling van de wet leek verdere rationaliteit en humaniteit te waarborgen. In het uitvoeringsbesluit (van 5.12.1933) van de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht' bijvoorbeeld, wordt in het eerste artikel bepaald dat niet gesteriliseerd hoeft te worden als de betrokkene zich niet (meer) kan voortplanten (te jong, te oud), als hij of zij is opgenomen in een hermetisch gesloten instelling, of als de ingreep zijn/haar leven in gevaar kan brengen. In de vijfde aanvulling op de wet (van 25.2.1936) wordt aan deze laatste uitzondering iets gedaan; vrouwen wier leven door een operatie in gevaar zou worden gebracht (of die ouder zijn dan 38) mogen voortaan ook door röntgenbestraling gesteriliseerd worden, mits toestemming van de betrokkene of haar wettelijke vertegenwoordiger.

De bevolking was niet echt tegen. De vereniging van blinde academici begroette de wet bijna met vreugdekreten, blinden moest uit vrije wil een offer voor de natie brengen. De overkoepelende organisatie van evangelische verzorgers van doofstommen spoorde hen aan om aan de toekomst van het Volk te denken.

Van 1934 tot 1945 werden naar schatting 360.000 personen gesteriliseerd, één procent van de bevolking. Daarnaast werd nog een onbekend aantal gastarbeiders, zigeuners, mulatten en joden illegaal gesteriliseerd. Had het aan de eugenetici gelegen, dan had 1,2 miljoen Duitsers eraan moeten geloven, ook diabetici, zwaarlijvigen, bloedzieken en astmalijders.

Deze logica en 'humaniteit' mondden na enkele jaren uit in moord om bestwil. Een paar maand voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog werd de gelegaliseerde en gemedicaliseerde moord in daden omgezet. Fysiek gehandicapte instellingskinderen werden systematisch onderworpen aan zogenaamde euthanasie. Een veertiental dagen na de inval in Polen was het de beurt aan volwassen geesteszieken in Poolse instellingen. Kort nadien werd de 'genadedood' ook aan Duitse krankzinnigen gegund. Alles werd gelegaliseerd door een in oktober 1939 door Hitler uitgevaardigd euthanasiebevel dat artsen machtigde ongeneeslijken te doden. Het bevel werd - betekenisvol - geantidateerd op de dag dat de oorlog begon, een tijd waarin van oudsher veel kan.

De grensoverschrijdende oorlog viel samen met een oorlog op het thuisfront. De nazi's wilden van de gelegenheid gebruik maken om alle sociale problemen voor eens en altijd uit de wereld te helpen. Deze Endlösung der sozialen Frage zou een honderdvijftig jaar oude droom in vervulling doen gaan, de definitieve uitschakeling van onbruikbaren, al wie uit de boot van de industriële maatschappij viel. De paradox tussen genezen en doden verdwijnt als wie van de norm afwijkt, wordt gezien als een ziektekiem. Het wegsnijden van het rotte deel wordt dan een therapeutische noodzaak, een verdienste.

De rashygiënische nazi-wetten lagen in het verlengde van het biologisch-deterministisch denken en de medicalisering van sociale problemen veroorzaakt door een industriële, kapitalistische maatschappij. De 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht'; de in 1935 uitgevaardigde Neurenbergerwetten, waaronder de beruchte 'Wet ter bescherming van het Duitse bloed en de Duitse eer' (die de begrippen Ariër en jood definieerde, huwelijk en seksualiteit tussen deze 'rassen' strafbaar stelde) en het kort nadien uitgevaardigde verbod op huwelijken tussen erfelijk zieken en gezonden, waren de radicaal politiek-juridische omzetting van een eugenetische en geneeskundige utopie.


Bibliografie

Voornaamste bronnen

Weindling, Paul - Health, race and German politics between national unification and Nazism, 1870-1945, Cambridge/New York, Cambridge University Press, 1993

Van den Berghe, Gie - 'Gott mit uns', in De zot van Rekem & Gott mit uns, Antwerpen, Hadewijch, 1995

 

Andere bronnen:

Becker, Peter Emil - Zur Geschichte der Rassenhygiene. Wege ins Dritte Reich, Stuttgart/New York, Georg Thieme Verlag, 1988

Bener, Rudolf - Hitlergesetze V. Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses mit allen Ausführungsverordnungen (Gesetzgebung bis Februar 1937), Leipzig, Philipp Reclam, 1937

Gould, Stephen Jay - The mismeasure of man, London, Penguin, 1992
Gould, Stephen Jay - Eight little piggies. Reflections in natural history, New York/London, W.W. Norton, 1994

Harmsen, Hans - 'The German sterilisation act of 1933: "Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses"', in Eugenics Review, Vol XLVI, nr. 4, 1955, p. 227-232

Hawkins, Mike - Social Darwinism in European and American thought, 1860-1945. Nature as model and nature as threat, Cambridge/New York, Cambridge University Press, 1997

Hitler, Adolf - Mijn kamp, Ridderkerk, Ridderhof, 1974

Klee, Ernst - Was sie taten - Was sie wurden. Ärzte, Juristen und andere Beteiligte am Kranken- oder Judenmord, Frankfurt am Main, Fischer Taschenbuch Verlag, 1994

Klee, Ernst - 'Der blinde Fleck. Wie Lehrer, Ärzte und Verbandsfuntionäre die "Gebrechlichen" der Verstümmelung und der Vernichtung auslieferten', in Die Zeit, Nr. 50, 8. Dezember 1995, p. 58

Lewontin, Richard - 'In the blood', The New York Review of Books, 23.5.1996, p. 31-32

Mann, Thomas - De toverberg, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 1994

Medizin in Nationalsozialismus, München, Oldenbourg, 1988

Thomas, Jean-Paul - 'La véritable nature de l'eugénisme' in, Les cahiers rationalistes, septembre-octobre 1998, p. 15-26

Thomas, Jean-Paul et Gohau, Gabriel - 'L'eugénisme' in, Les cahiers rationalistes, décembre 1997, p. 22-25

Weightman, John - 'Between Animal and Angel', The New York Review of Books, 21.3.1996, p. 41-45

Dit essay werd gepubliceerd in Rede en waanzin. Het Museum Dr. Guislain in beeld en tekst, Gent, Museum Dr. Guislain, 2001, pp. 209-223; en ook in Driemaandelijks tijdschrift van de Stichting Auschwitz, october-december 2001, pp. 55-71