Troetel- en slachtdieren

In de voorbije twintig jaar is het aantal gezelschapsdieren in het Westen meer dan verdubbeld. Meer dan één op twee volwassenen houdt er een troeteldier op na. Dieren zonder ogenschijnlijk praktisch nut, liefderijk gevoed en verzorgd, vaak behandeld als gezinsleden, verpersoonlijkt. Dat ondanks de vele nadelen van dit 'verbond tussen mens en dier' (Midas Dekkers). Huisdieren zijn niet zelden luidruchtig, ze maken vuil, hebben veelal een sterke lichaamsgeur, veroorzaken allergische reacties, gedragen zich vaak oversekst en agressief, ze beperken de vrijheid en onafhankelijkheid van hun baasjes, kosten handenvol geld. Britse honden en katten produceren dagelijks 4,5 miljoen liter urine en één miljoen kilogram stront. Per jaar moeten 150.000 Britten en 600.000 Amerikanen medisch behandeld worden voor hondenbeten. In de VS gaat jaarlijks negen miljard dollar naar honden- en katteneten, en nog eens zeven miljard naar de dierenarts.

Een dierenliefde die schril afsteekt tegen de economisch-utilitaire behandeling van vee, die andere huisdieren. Voor de 'Untertiere' van het boerenbedrijf geldt de stelregel 'maximale productie, minimale kosten'. Het varken, toch een van de intelligentste en aanhankelijkste dieren, wordt ronduit schandelijk behandeld.

Sentimentele relaties tussen mens en dier worden nogal eens getrivialiseerd, er wordt wat op neergekeken, beweerd wordt dat dierenliefde vervreemdt van de medemens. Maar van de immorele wijze waarbij die andere huisdieren worden uitgebuit, hebben relatief weinigen last. Die paradox ontrafelt James Serpell, een Brits dierkundige, in 'In the company of animals'.

Trivialisering en minachting voor (troetel)dierenliefde beschouwt hij als een min of meer bewust middel om de uitbuiting van dieren niet in vraag te moeten stellen. De paradox wordt opgeheven door emotionele waardering voor (troetel)dieren als abnormaal af te doen. De mythe van menselijke superioriteit, de mens als apart product van de schepping, geschapen naar gods evenbeeld, schept een onoverbrugbare afstand tussen mens en dier, onderdrukt de natuurlijke neiging tot sympathie en antropomorfisering. Een andere vorm van distantiëring is de onnodige brutaliteit die soms gepaard gaat met intensieve veeteelt. Meer diervriendelijke oplossingen, die weinig of niets zouden kosten, worden vaak beslist afgewezen. Het is ook 'veel makkelijker en minder pijnlijk de dieren te zien als Cartesiaanse automaten die naar economisch believen gebruikt en geslacht mogen worden'. Al geldt dit natuurlijk niet, haast Serpell zich eraan toe te voegen, voor alle boeren.

Uit onderzoek blijkt dat mensen hun troeteldieren doorgaans als kleine kinderen zien en behandelen. Ze strelen en knuffelen ze, beschermen ze tegen gevaar, leggen ze seksueel aan banden, beperken hun bewegingsvrijheid en verdragen heel wat op het vlak van uitwerpselen. Bij het kweken wordt geselecteerd op kinderlijk en mensachtig uiterlijk. Kinderlijke en snoezige kenmerken die een troetel- of knuffelrespons opwekken, vormen één van de belangrijkste motieven voor het houden van gezelschapsdieren.

Andere beweegredenen blijken uit de kwaliteiten die honden- en kattenbezitters sterk waarderen. De ideale hond gaat graag wandelen, is perfect gehoorzaam en intelligent, uitzonderlijk aanhankelijk, zeer verwelkomend en sterk op zijn baasje gericht, ook visueel. Hogelijk gewaardeerd worden de schijnbare vriendschapssignalen, niet verbale boodschappen van liefde en aanhankelijkheid, zoals kwispelen, onderdanig gedrag, likken, opspringen. In werkelijkheid gaat het om kinderlijk gedrag, rituelen waardoor hondjes hun ouders stimuleren om eten te geven (door voedsel op te braken). Het intens aankijken van het baasje wordt, op een minder bewust niveau, aangevoeld als een teken van bewondering of onderwerping. Iedere man is een Napoleon voor zijn hond, zei Aldous Huxley al. Overigens kijken hond en kat alleen al door hun postuur naar ons op. Ook van belang is dat honden en katten stom zijn, niets terug kúnnen zeggen, 'ze stellen geen vragen en leveren geen kritiek' (George Eliot).

Op zich is daar niets mis mee, ieder mens wil graag gezien, bewonderd worden. Positieve waardering schraagt het zelfvertrouwen en zelfrespect. Serpell geeft toe dat een positieve, warme relatie met mensen waardevoller is, maar niet iedereen is even goed in sociaal contact, sommigen zijn door omstandigheden buiten hun wil sociaal geïsoleerd, en menselijke relaties bezitten ook niet dezelfde eenvoud (en oppervlakkigheid!) als mens-dier relaties.

Troeteldieren zouden een licht positief effect hebben op gezondheid en overleving van hun baasjes. Ze temperen de dagelijkse stress, brengen meestal minder stress teweeg dan mensen, verdrijven eenzaamheidsgevoelens. Al in de oudheid werden dieren therapeutisch gebruikt. Genegenheid voor dieren kan mensen samenbrengen en binden. In de jaren zestig en zeventig werden troeteldieren in de kinderpsychiatrie ingezet als 'ijsbreker' tussen kind en psychiater. Uit experimenten in ziekenhuizen, gevangenissen en met hoogbejaarden blijkt dat troeteldieren ook daar helpen. Serpells uiteenzetting overtuigt zozeer, dat men zich onwillekeurig afvraagt waarom niet iedereen er zo'n dier op nahoudt en waarom deze praktijk vooral tot het Westen beperkt blijft. Serpell zegt het nergens, maar het houden van troeteldieren is natuurlijk een teken van materiële welstand. Het ware interessant geweest iets te vernemen over klassegebonden verschillen in onze houdingen met betrekking tot troeteldieren.

Nogal wat troetelgedrag is pathologisch en stuitend. Ouders die halsstarrig weigeren een hond weg te doen die hun kind meer dan eens gebeten heeft. Beesten die als kinderen worden behandeld en mishandeld, vastgesjord in een kinderstoel, gevoed met de lepel. Vooral in de VS loopt het de spuigaten uit: gouden halsbanden en kettingen, merkkledij, chique hondenrestaurants, luxe-hotels, chemotherapie, luxueuze dierenbegrafenissen en dito kerkhoven. Serpell vermeldt het wel, maar over de last die nogal wat dierenliefhebbers door onachtzaamheid en egoïsme veroorzaken, rept hij met geen woord.

Zoals wel vaker bij fervente natuurliefhebbers, idealiseert ook Serpell het verleden. Mens en wereld zouden er sinds de neolitische revolutie (de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw en veeteelt), alleen maar op achteruitgegaan zijn. De sterken, zij die uitblinken in onderwerpen en domineren van natuur, dier en medemens, hebben het gehaald. 'Het historisch succes van zogenaamd beschaafde staten berust niet op een verleden gericht op verbetering van het algemeen menselijk welzijn, maar op hun groter vermogen om andere, minder machtige groepen op te slorpen of uit te wissen'. Brutaliteit, dat is het recept. Maar nu zouden we een keerpunt bereikt hebben. Het moreel rekening houden met anderen, dieren en natuur, nam in de voorbije drie eeuwen geleidelijk toe en is uitgegroeid tot een ethiek waarmee rekening gehouden moet worden. In dat proces zou de verstedelijking een belangrijke rol gespeeld hebben. Doordat stadsmensen steeds verder kwamen af te staan van uitbuiting van dieren begonnen ze er zich meer en meer vragen over te stellen. Maar ook de afwezigheid van direct praktisch nut en economisch voordeel, het ontbreken van een zakelijke relatie, maakt een warmere en persoonlijke relatie mogelijk, ook onder mensen

Serpell, James - In the company of animals. A study of human-animal relationships, Cambridge, Canto, 1996 (1986)

Besproken in De Morgen, 22 mei 1998