The never ending history

Heeft u al een Goldhagen-indigestie? Enkele recente boeken kunnen daartegen helpen. De eerder in vakbladen gepubliceerde kritieken van politicoloog Norman Finkelstein en historica Ruth Bettina Birn werden gebundeld en meteen ook in het Nederlands vertaald. Ze laten geen spaander heel van Goldhagens Hitler's willing executioners. Geen wonder dat hun teksten geweerd werden uit Wiens schuld?, de bloemlezing van commentaren en kritieken die enkele maanden geleden verscheen. Finkelstein en Birn tonen overtuigend aan dat Hitlers gewillige beulen een aanfluiting is van wetenschappelijk onderzoek. Het boek puilt uit van de interne tegenspraken en Goldhagen verdraait steeds weer andermans onderzoeksresultaten om ze in zijn "zotte stelling" te doen passen. Het is een waar "monument van schijn-antwoorden", vragen worden steevast beantwoord met wedervragen, de drogredeneringen, bronvervalsingen en methodologische fouten volgen elkaar op.

Finkelstein past de criteria die Goldhagen hanteerde om het Duitse volk te veroordelen toe op het Amerikaanse volk en de misdaden die in haar naam werden begaan. Gemeten aan zulke eenzijdige maatstaf blijkt dat elke Amerikaan een potentieel zwartenmoordenaar is, zoals volgens Goldhagen iedere Duitser een jodenmoordenaar is. Op zwarten werden in elk geval "wreedheden gepleegd die in het vooroorlogse nazi-Duitsland niet voorkwamen". De meeste Duitsers voelden toen minder voor racistisch geweld dan de doorsnee blanke in het Amerikaanse Zuiden. Ook uit Amerikaanse media-berichten en militaire rapporten na de Japanse aanval op Pearl Harbour spreekt zulk onverholen racisme. Uit brieven van in Azië ingezette G.I.'s blijkt dat ze de 'spleetogen' niet als mensen zagen en ze (bijgevolg) op onmenselijke wijze behandelden. Afgesneden oren van Japanners waren zeer in trek. Ze werden naar huis gestuurd om er als trofeeën uitgestald te worden. De atoombommen die het leven kostten aan honderdduizenden onschuldige Japanse burgers worden tot op heden positief gewaardeerd. De meeste Amerikanen (én westerlingen) beschouwen het afwerpen van Little Boy boven Hiroshima nog steeds als een bevrijdingsdaad, niet als de misdaad tegen de menselijkheid die het in feite was.

Finkelstein laat niet af: in mei 1940 al voerden de geallieerden bombardementen uit op burgerdoelwitten. Het totaal aantal burgerslachtoffers van geallieerde bombardementen zou uiteindelijk tien keer hoger liggen dan dat gemaakt door de Duitsers. Hoezeer verschilde de houding van gewone Duitsers eigenlijk van die "van gewone Amerikanen tegenover de slachting van vier miljoen Indochinezen, die van gewone Fransen tegenover de slachtpartij op één miljoen Algerijnen, of die van gewone niet-Duitsers tegenover de jodenuitroeiing?" Als je zoals Goldhagen bepaalde daders en slachtoffers apart stelt, de misdaden van de enen en het leed van de anderen uniek en onvergelijkbaar noemt, mag je je aan dit soort pijnlijke vragen en vergelijkingen verwachten.

In een afsluitend hoofdstuk probeert Finkelstein het commercieel succes vanHitler's willing executioners te verklaren. Hij knoopt dat vast aan het onderscheid tussen Holocaust scholarship en Holocaust literature, wetenschap versus ideologie. Bij Holocaust literature ligt de klemtoon op de zogenaamde uniciteit: de absolute onvergelijkbaarheid en onbegrijpelijkheid van de jodenmoord. Wetenschappelijk onderzoek waarin deze ideologische en emotionele aanspraken niet worden gerespecteerd wordt geweerd en geboycot. Deze strekking, waarvan Elie Wiesel het boegbeeld is, kreeg na de Zesdaagse Oorlog wind in de zeilen. Toen in de jaren zeventig en tachtig de kritiek op de buitenlandse politiek van Israël toenam, werd die steevast afgedaan als antisemitisme. De mythe dat alle niet-joden behept zijn met jodenhaat werd nieuw leven ingeblazen; "wie vandaag tegen Israël is, is anti-joods" (Wiesel). Daniel Goldhagen trok dit tot zijn uiterste consequentie door: afwezigheid van manifest antisemitisme wijst op latente jodenhaat. Zijn geruchtmakend boek moet worden gezien in het kader van de Holocaust literature die zich als wetenschap probeert te profileren.

Finkelstein meent dat in Europa het wetenschappelijk onderzoek primeert,Holocaust literature zou beperkt blijven tot joodse kringen. Dat is in grote trekken juist, maar de laatste jaren is er hier ook sprake van een opmars van de niet-geschiedkundige, literatuurwetenschappelijke benadering. Sta me toe even uit eigen ervaring te putten. Nog voor het verschijnen van mijnDe uitbuiting van de Holocaust (1990), waarin de ontkenners worden weerlegd maar ook verbanden worden aangetoond tussen ideologie, politiek en Holocaustonderzoek, brak er een kleine oorlog uit toen ik een en ander uiteenzette in het Vredescentrum (Deurne). Toen ik het in de chaotische discussie nadien waagde kritiek te uiten op een bepaalde passage uit een ooggetuigenverslag van Wiesel, was het hek helemaal van de dam. Sedertdien ben ik persona non grata in joodse middens. Omwille van dit onderzoek naar politieke exploitatie van de Holocaust werd ik in Nederland, Frankrijk en België van antisemitisme beschuldigd. Vorig jaar liepen de gemoederen opnieuw hoog op toen ik het op een academische zitting in Antwerpen had over de 'Noodzaak en onmogelijkheid om het slachtofferperspectief te verlaten'. Onder de sprekers was ik de enige historicus, de anderen waren autoriteiten op het vlak van Holocaust literature. Nog voor deze conferentie doorging bekritiseerde een van de inrichtsters, een literatuurwetenschapster, mijn wetenschappelijk onderzoek wegens 'te afstandelijk' (haar open brief en mijn repliek verschenen inStreven, juni 1997). Een en ander kaderde overigens in de poging om aan de Universitaire Instelling Antwerpen een leerstoel Jewish Studies op te richten.

Ook Finkelstein behandelt de politieke exploitatie en benadert Wiesels getuigenissen kritisch. Zo stipt hij aan dat Wiesel in zijn memoires (All rivers run to the sea, 1995) schrijft dat hij als achttienjarige, kort na zijn bevrijding uit Buchenwald, Kants Die Kritik der reinen Vernuft gelezen heeft in het Jiddisch. Nog afgezien van het feit dat Wiesel elders in dat boek een paar keer meldt dat hij toen geen benul had van Jiddische grammatica, is Kants magnum opus nog steeds niet vertaald in het Jiddisch. In zijn memoires maakt Wiesel voor alle zekerheid duidelijk dat "wie weigert [hem] te geloven de Holocaustontkenners in de kaart speelt".

Ruth Bettina Birn legt zich in haar kritiek toe op de getuigenverklaringen van daders waarop Goldhagen zich heeft gebaseerd. Ook hier blijkt dat hij bijzonder selectief te werk is gegaan. Zijn extreme theorie blijkt op weinig meer gestoeld te zijn dan enkele passages uit een kleine tweehonderd getuigenissen die deel uitmaken van een verzameling van enkele tienduizenden. Ook uit het archiefmateriaal haalde Goldhagen dus alleen wat in zijn vooropgezette theorie paste, de rest zweeg hij gewoon dood.

Onder de titel van Birns bijdrage wordt gemeld dat wat ze daarin schrijft alleen voor haar rekening is, niet voor die van het Canadese ministerie voor justitie waar ze als geschiedkundige werkt op de afdeling Oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Na het verschijnen van haar artikel (met dezelfde distantiëring vanwege het ministerie) deed het gerucht de ronde dat Goldhagen een proces wegens smaad tegen haar zou inspannen. Het stuk van Finkelstein is nochtans heel wat scherper en van smaad is bij Birn al helemaal geen sprake. Mogelijk speelt hier mee dat Finkelstein joods is (zijn ouders zaten in het getto van Warschau) en Birn niet. Begin juli schreef ze me een brief over de vele moeilijkheden die ze ondervonden heeft door haar kritische bespreking van Goldhagens boek. Er werd politieke druk uitgeoefend op haar werkgever, de minister, en ze werd verdacht gemaakt van antisemitisme wat aanleiding gaf tot een onderzoek tegen haar door de minister van justitie. "Dat alles roept", schrijft ze terecht, "vragen op over de academische vrijheid en of er in de toekomst ruimte zal zijn voor kritische en wetenschappelijke discussie over zaken die moreel en politiek zo gevoelig liggen als de Holocaust".

Los van de Goldhagen-affaire biedt dit boek ook een goed overzicht van het wetenschappelijk onderzoek naar de vervolging en uitroeiing van de joden. Het is een ware goudmijn voor studenten geschiedenis, historici en al wie zich verder in het onderwerp verdiepen wil. Wie het Engels beheerst leest best het origineel. De Nederlandse vertaling is best te doen, maar hier en daar toch onnauwkeurig. Daarenboven werden de leerrijke voetnoten in Finkelsteins tekst omgetoverd in eindnoten en dat bevordert nooit de lectuur.

De beste remedie tegen het simplisme van Goldhagen is een genuanceerd boek dat de complexiteit van de geschiedenis geen geweld aandoet. Daarvoor kan men terecht bij Saul Friedländer. Het eerste deel van zijn meesterwerk ligt nu ook in het Nederlands voor (besproken in De Morgen van 8 januari). Friedländer paart enorme belezenheid en een verbijsterende bronnen- en archiefkennis aan het vermogen om alles helder uiteen te zetten. Tegenover Goldhagens 'eliminatie-antisemitisme' dat al eeuwenlang in alle Duitsers ingebakken zou zitten, stelt Friedländer 'verlossings-antisemitisme' als kern van Hitlers denken en van de nazi-ideologie. Joden als het absolute kwaad, dat uitgeroeid moet worden om te voorkomen dat Duitsland en de Arische Übermensch ten onder gaan. Angst voor raciale degeneratie gekoppeld aan een religieus verlossingsgeloof.

Het boek staat boordevol schrijnende verhalen en levensechte anekdotes. Bijvoorbeeld over de grenzeloze "pornografische verbeelding" van de nazi's. Een alles overheersende, dwangmatige reinheidsgedachte, angst voor besmetting door onzuiver bloed of onreine gedachten. Velen vonden het ronduit ondraaglijk dat joden binnen mochten in openbare zwembaden. Het zicht van een ontbloot joods lichaam, de mogelijkheid van fysiek contact en de 'verontreiniging' van het water, riepen walging en angst op. Verdrijving van joden uit de zwembaden werd in de jaren dertig in vele steden een primair partij-objectief. Soms liep dat fout. Op 13 juli 1935 werd in Kassel een Gestapo-agent voor jood aanzien en door SA-mannen gemolesteerd.

Friedländer beklemtoont dat "de honderdduizenden 'gewone Duitsers' die actief deelnamen aan het moorden, zich niet anders gedroegen dan de even talrijke als 'gewone' Oostenrijkers, Roemeniërs, Oekraïeners, Balten en andere Europeanen die bijzonder gewillige uitvoerders werden van de moordmachine". Met dit verschil dat de Duitsers en Oostenrijkers geïndoctrineerd waren door onophoudelijke anti-joodse propaganda. Volgens Goldhagen was die indoctrinatie verwaarloosbaar, Friedländer maakt aan de hand van vele voorbeelden het tegendeel duidelijk. In een nummer uit jaargang 1936 van de SS-Leitheft, een 'opvoedkundig' blad voor de SS, wordt de vraag "Waarom over het jodendom leren?" in cathecismusstijl beantwoord: "in de SS leren we over joden omdat de jood de gevaarlijkste vijand is van het Duitse volk". Joden worden vervaarlijke parasieten genoemd die het raciale potentieel, de moraal en de cultuur van hun gastvolk vernietigen. Systematisch bevuilen ze alle meisjes en vrouwen. "Gedreven door koude berekening en dierlijke lust, verkiest de jood vooral de blonde. Hij weet dat de door hem verontreinigde vrouwen voor altijd verloren zijn voor hun Volk. Hun bloed is weliswaar hetzelfde gebleven maar ze zijn geestelijk vernietigd. Gevangen in de lust van de jood, verliezen ze elk gevoel voor het edele en pure." 'Bevuilde' vrouwen konden het wel vergeten. Met een nazi huwen was natuurlijk ondenkbaar, laat staan met een SS'er. Toen SS-Obersturmbannführer Arthur Liebehenschel in april 1944 met Anneliese Hütteman wou huwen, ontdekte de Sicherheitsdienst dat ze negen jaar voordien ervan verdacht werd een intieme relatie te hebben met haar joodse buurjongen. Himmler stemde uiteindelijk in met het huwelijk, de toekomstige bruid was toch al zwanger. Als commandant van Auschwitz was Liebehenschel natuurlijk ook niet de eerste de beste.

 

Finkelstein, Norman G. & Birn, Ruth Bettina - A nation on trial. The Goldhagen thesis and historical truth, New York, Henri Holt and Company, 1998

Een volk staat terecht. Misleiding en bedrog bij Goldhagen, Amsterdam, Balans, 1998

Friedländer, Saul - Nazi-Duitsland en de joden. Deel I: De jaren van vervolging, 1933-1939, Het Spectrum, 1998

Verschenen in De Morgen, 24 juli 1998