Strepen aan de hemel

Gerhard Durlacher (1928), voormalig docent sociologie (Amsterdam), verzamelt en verwerkt sedert enkele jaren materiaal over overlevingsstrategieën van geïnterneerden in nazi-kampen. Hoe kon men en vooral, hoe kon hij deze Hades overleven? Door het 'waarom' en het 'hoe' van de catastrofe die hem en miljoenen anderen overkwam te achterhalen, door zijn eigen coördinaten te leren kennen, hoopt hij de verschrikkelijke kampervaring veertig jaar later een beetje te kunnen verwerken.

Het gezin Durlacher ontvluchtte nazi-Duitsland in 1937. Vijf jaar later werden de veertienjarige Durlacher en zijn ouders opgepakt en in Westerbork geïnterneerd. Later werden ze gedeporteerd naar Theresienstadt en Birkenau.

Strepen aan de hemel bestaat uit vier beklemmende, ingetogen en meesterlijk geschreven verhalen; het is een ongemeen ontroerend boek. De rijk geschakeerde en aangrijpende beeldspraak maakt doorlezen soms onmogelijk. Je krijgt meer dan eens een krop in de keel door de voortdurende tegenstelling tussen enerzijds de afschuwelijke nazi-praktijken en de onverschilligheid van de geallieerden voor het lot der joden en, anderzijds, de literaire kracht en schoonheid waarmee bericht wordt over de wijzen waarop de slachtoffers dit ervoeren, ondergingen of - later - aan de weet kwamen.

Het eerste verhaal is een uitgewerkte recensie van twee boeken waarin afdoend werd aangetoond dat de geallieerden zeer vroeg en gedetailleerd op de hoogte waren van de Endlösung, en weigerden daadwerkelijk tussen te komen (Walter Laqueur - Het gruwelijke geheim; Martin Gilbert - Auschwitz and the Allies). Ondanks alle dringende en dwingende smeekbeden overwogen de geallieerden bijvoorbeeld nooit serieus om de spoorlijnen naar Auschwitz, de crematoria of de gaskamers te bombarderen. Buna-Monowitz (het industrieel complex van IG-Farben - nu BASF - te Auschwitz III) werd wel succesvol gebombardeerd. In 1944 zag de toen zestienjarige gevangene Durlacher de strepen die deze bommenwerpers aan de hemel trokken. Veertig jaar later schrijft hij dat 'politiek cynisme, opportunisme, laksheid, onverschilligheid, haat en naïviteit tegenover wanhoop en ondergang van de vervolgden stonden'. In een naschrift lijkt het er op dat hij deze laatste consequentie toch niet volledig aanvaarden kan. Hij meent 'diepgaander', psychologistische verklaringen voor de geallieerde houding te moeten geven, bijvoorbeeld dat de gruwelijke werkelijkheid van de uitroeiingskampen zo onvoorstelbaar en zo onverdraaglijk was dat ze niet écht geloofd kon worden.

In een ander verhaal wordt de wordingsgeschiedenis gereconstrueerd van de beruchte propagandafilm Der Führer schenkt den Juden eine Stadt (niet echt de titel van de film, de cynische titel is niet afkomstig van de makers/daders, maar van de joden in het getto). Durlacher vond een vijftien minuten durend fragment van deze film terug in het Bundesarchiv te Koblenz (uittreksels van deze propagandafilm werden overigens reeds verwerkt door Dieter Hildebrandt in zijn Der Gelbe Stern uit 1980).

Kort samengevat ontstond de propagandafilm als volgt: van bij het begin verzette bijna alle Denen zich moedig tegen deportatie van 'hun' joden. Toen de concrete deportatieplannen uitlekten, kwam in een mum van tijd een ondergrondse actie op gang waardoor bijna achtduizend joden en verwanten konden ontkomen (onderduik, overgestoken naar Zweden). De nazi's deporteerden de 477 joden die ze nog te pakken kregen naar het concentratiekamp en getto Theresienstadt. Deens autoriteiten bleven onvervaard druk uitoefenen opdat vertegenwoordigers van het Deens en van het Internationale Rode Kruis zich ter plekke zouden kunnen vergewissen van de levensomstandigheden van deze gevangenen. De nazi's zwichtten en brachten een 'saneringsoperatie' van Theresienstadt op gang. Gevangenen werden ingezet om de in het kamp uitgestippelde bezoekersroute een reusachtige oplapbeurt te geven. Er werd geschilderd, gepoetst, getimmerd, gemeubileerd en speciaal uitgekozen gevangenen moesten antwoorden instuderen. Aan de overbevolking van het getto werd 'verholpen' door 7.500 joden af te voeren naar een familiekamp in Birkenau. Ook het gezin Durlacher. Dit familiekamp werd in stand gehouden met het oog op een eventueel bezoek van het IRK aan Auschwitz. Het raakte toen overvol en een groot aantal van de eerder uit Theresienstadt aangevoerde joden werd uitgeroeid.

Op 23 juni 1944 bezocht de IRK-commissie Theresienstadt. De vertegenwoodiger van het hoofdbestuur in Genève liet zich om de tuin leiden. Zijn naïef rapport zorgde ervoor dat de druk van het IRK om ook Birkenau te inspecteren afnam. Het familiekamp verloor zijn 'bestaansreden'. Alle werkonbekwame joden werden omgebracht, ook moeder en vader Durlacher.

De SS-ers wilden nog meer munt slaan uit de in Theresienstadt opgetrokken spookstad. Duizenden gevangenen werden gedwongen figuranten, en onder leiding van vooraanstaande joodse kunstenaars werd van 16 augustus tot 11 september 1944 een film gedraaid die binnen- en buitenland moest overtuigen dat de joden humaan behandeld werden. Enkele weken later werden 17.520 filmers, spelers en figuranten naar Auschwitz getransporteerd. Slechts 1.496 hunner overleefden dat kamp.

Onbegrijpelijk blijft dat de Denen zoveel druk konden uitoefenen, ook al stipt Durlacher aan dat de verantwoordelijke nazi's vreesden dat stakingen en sabotage de enorme voedselleveranties aan Duitsland in gevaar konden brengen. Ook het feit dat de propagandafilm nooit in roulatie gebracht werd (alle kopies werden vernietigd), blijft onverklaard.

Aan zijn bevrijding en aan de, achteraf bekeken, teleurstellende terugkeer en ontgoochelende 'thuiskomst', wijdt Durlacher enkele aangrijpende bladzijden, nergens pathetisch, dikwijls ontroerend mooi. Over zijn bevrijding door Russische soldaten schrijft hij bijvoorbeeld: 'Willoos, een kleuter gelijk, laat ik alles over mij komen, val in de truck in slaap met het brood dat ik gekregen had als een teddybeer in mijn armen'.

Bespreking van Gerhard Durlacher - 'Strepen aan de hemel: oorlogsherinneringen' in Driemaandelijks tijdschrift van de Auschwitz‑Stichting, nrs. 13‑14, januari‑juni 1987