Seksueel kindermisbruik

Volgens feministen wordt seksueel misbruik van kinderen van oudsher zwaar onderschat. Meisjes die ermee naar buiten kwamen, werden niet geloofd of kregen, als men er echt niet meer omheen kon, zelf de schuld. De gevolgen op latere leeftijd werden gebagatelliseerd of ontkend. De vrouwenbeweging bracht daar verandering toen ze eind jaren zeventig en in de jaren tachtig incest op de politieke agenda plaatste en aantoonde dat meisjes veel vaker worden misbruikt dan men ooit heeft durven denken.

In Nederland was het onderzoek van Nel Draijer uit 1988 baanbrekend. Ruim 15% van de ondervraagde vrouwen tussen twintig en veertig beweerde als kind seksueel misbruikt te zijn door vader, broer, stiefvader of oom - van aanraking van seksueel beladen lichaamsdelen tot incest. En de gevolgen op lange termijn waren zeer schadelijk.

Er volgde een dijkbreuk. Talloze vrouwen getuigden over seksueel misbruik, sommigen fantaseerden een ervaring of kregen die door een therapeut aangepraat. Er ontstond paniek. Hulpverleners van het kinderdagverblijf De Bolderkar luidden de alarmbel, een tiental kinderen zou misbruikt zijn. Uiteindelijk bleek dat ze de peuters op ideeën hadden gebracht met suggestieve 'anatomische poppen'. Maar het hek was van de dam. In het dorpje Oude Pekela zouden veel kinderen misbruikt en ontvoerd zijn door pedofielen, vermomd als clown. Ook hier bleek alles uit de lucht gegrepen. Idem dito voor de onthullingen van Yolanda die beweerde door haar hele gezin misbruikt en gefolterd te zijn.

Ondertussen waren uit de VS het begrip hervonden herinneringen en de diagnose meervoudige persoonlijkheid stoornis (MPS) overgewaaid. Bij seksueel misbruik zou er een dissociatie (afsplitsing) optreden, waardoor sommige kinderen meer dan één persoonlijkheid (alter) ontwikkelen. Herinneringen aan vroeg seksueel misbruik zouden decennialang gedissocieerd kunnen blijven, om weer op te duiken in de therapie. Veel vrouwen met MPS vertellen gruwelijke verhalen over satanische rituelen en kinderoffers; niets daarvan werd ooit aangetoond. Het is overigens zeer de vraag of zulke traumatische herinneringen wel vergeten kùnnen worden. Waarschijnlijk gaat het bijna altijd om pseudo-herinneringen, niet zelden ingeplant door overbezorgde therapeuten.

Han Israëls neemt in Heilige verontwaardiging de feministische voorstelling van zaken op de korrel. Hij onderzocht een tweeduizendtal psychiatrische dossiers van de geestelijke gezondheidsdienst van Amsterdam, uit de jaren veertig tot tachtig. De duidelijke piek van seksueel misbruikmeldingen in de jaren tachtig viel, gezien het feministisch gehamer op incest in die jaren, te verwachten. Maar de piek van de jaren vijftig is nog hoger. Het lijdt geen twijfel dat incest ook toen als absoluut verwerpelijk beschouwd werd en dat misbruikmeldingen zeer serieus genomen werden. Komt daarbij dat de cijfers voor de jaren tachtig waarschijnlijk overtrokken zijn. In die jaren legden hulpverleners weinig of geen scepsis aan de dag: een knuffel van een oom, de manier waarop een meisje van twaalf een pen vastnam, witte vlokjes in een droom - zowat alles werd gezien als bevestiging van het allesoverheersende vermoeden van seksueel misbruik.

De mythe dat er altijd al weinig aandacht was voor seksueel kindermisbruik, heeft waarschijnlijk met de jaren zeventig te maken. In die jaren van seksuele revolutie waren er inderdaad minder meldingen, vermoedelijk omdat men lakser omging met seksueel kindermisbruik.


Freud

Feministen ontwaren enkele lichtpuntjes in het zo duistere verleden. Bijvoorbeeld Freuds verleidingstheorie uit 1896. Veel aan hysterie lijdende patiëntes zouden Freud spontaan verteld hebben dat ze als kind seksueel misbruikt waren. Waaruit hij concludeerde dat hysterie het gevolg was van seksueel kindermisbruik. Maar hij hield dat 'moedige' standpunt niet lang vol, begon te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verhalen en overtuigde zichzelf ervan dat het onbewuste fantasieën waren. Het Oedipuscomplex, een van de bouwstenen van de psychoanalyse, was geboren: kleine meisjes (jongens) verlangen naar seksueel contact met hun vader (moeder). In deze feministische voorstelling wordt Freud opgevoerd als grondlegger van de opvatting dat vrouwen die beweren misbruikt te zijn, niet serieus genomen moeten worden.

Maar er hebben nooit patiëntes bestaan die Freud spontaan over seksueel misbruik vertelden. Voor Freuds theorie is het immers van wezenlijk belang dat de hysterische patiënte zich het misbruik NIET herinnert. Juist deze geblokkeerde herinnering is het, de 'verdringing', de niet-verwerking van de traumatiserende geberutenissen, die hysterie teweegbrengt. Freuds patiëntes konden er niet spontaan over beginnen, omdat ze er per definitie geen weet van konden hebben. Het was Freud zelf die zijn seksuele interpretatie aan hen opdrong. En zij wezen die diagnose, schrijft Freud, verontwaardigd af, vochten ertegen.

Toen hij dertig jaar na de geboorte van de psychoanalyse glorificerend terugblikte, wijzigde Freud zijn verhaal. Zijn aanvankelijke 'dwaling' (kindermisbruik door ouders) zou de psychoanalyse bijna noodlottig geworden zijn, maar hij doorzag gelukkig alles bijtijds. Deze versie is het die de feministen overnamen en omkeerden: Freud zat aanvankelijk goed en ging nadien in de fout.


Feminisme met oogkleppen

Volgens Israëls worden veel feministen die seksueel kindermisbruik onderzoeken, gedreven door heilige verontwaardiging. Ze gaan uit van zeer ernstige gevolgen en stellen ze vervolgens 'ernstiger voor dan wordt gerechtvaardigd door de onderzoeksdata'.

Israëls houdt het gezaghebbende onderzoek van Draijer tegen het licht. Anderen wezen al op de vele gedachtensprongen en ongerechtvaardigde conclusies in haar werk, maar Israëls gaat verder. Volgens hem tonen haar onderzoeksresultaten het tegendeel aan van wat ze beweert, de gevolgen van seksueel kindermisbruik zouden niet groot maar juist opvallend klein zijn. Andere mistoestanden in gezinnen waarin seksueel misbruikt wordt, wegen veel zwaarder door. De 'schadelijke gevolgen van het hebben van een strenge vader of een zieke, nerveuze moeder zijn vele malen groter dan die van incest'. Als men ook rekening houdt met fysieke en seksuele mishandeling door de huidige partner, 'dan daalt de bijdrage van de factor incest aan de klachten nog verder, tot een getal ergens tussen de nul en de één procent'. Dit alles kan afgeleid worden uit Draijers cijfermateriaal en tabellen, maar staat niet in haar tekst. Israëls stelt dat ze resultaten die niet strookten met haar feministische opvattingen heeft weggemoffeld. Een zware en onnodige beschuldiging, waarvoor hij niet het minste bewijs aanvoert. Plausibeler is, dat Draijer te goeder trouw is, niet in de gaten had dat haar interpretatie ideologisch verkleurd werd.

In een ander Nederlands onderzoek uit dezelfde periode zegt 'slechts' 7% van de vrouwen als kind seksueel misbruikt te zijn. Er werd ook geen verband gevonden tussen incest en latere klachten. Binnen de misbruikte groep was 5% verkracht (penetratie). Draijer heeft het over liefst 25%. Israëls wijt dit hoge percentage aan een 'interviewtechniek gericht op het naar boven halen van hervonden herinneringen'.

Israëls meent dat incest vooral voorkomt in asociale, dikwijls debiele milieus. Het is een onderdeel van een pakket mistoestanden, van emotionele verwaarlozing tot gewelddaden. Die 'ongunstige gezinsomstandigheden zijn het die ook op de lange duur tot problemen leiden voor meisjes die in zulke gezinnen zijn opgegroeid. Of daar nu wel of niet incest bijzat, maakt niet veel uit'. In een interview uit 1990 zegt Draijer dat de vrouwen 'vaak veel meer last hebben gehad van een gebrek aan aandacht, warmte en genegenheid, dan van het seksueel misbruik'.

Israëls conclusie is misschien voorbarig. Tenslotte baseert hij zich op psychiatrische dossiers van de stedelijke geestelijke gezondheidszorg waarin de lagere sociale klassen oververtegenwoordigd zijn. Hij maakt ook nergens aannemelijk dat - anders dan tegenwoordig wordt aangenomen - seksueel kindermisbruik minder vaak voorkomt in hogere sociale klassen. Als andere verwaarlozings- en geweldsfactoren samenhangen met een laag sociaal milieu, dan zou men de gevolgen van incestueuze ervaringen 'zuiver' kunnen nagaan bij slachtoffers uit hogere milieus. Maar dat is een eerder academisch vraagstuk. Het is vooral zaak iets te ondernemen tegen wantoestanden waarin kinderen misbruikt worden, in welk milieu of land dan ook.

Israëls twijfelt er overigens niet aan dat de misbruikte vrouwen uit Draijers onderzoek er slechter aan toe zijn (54% met klachten) dan de anderen (31% met klachten). Dat is een 'serieuze aanwijzing dat latere klachten verband zouden kunnen houden met een incestverleden. Dergelijke statistische correlaties bewijzen nog niet dat hier sprake is van een oorzakelijk verband, maar vormen wel het begin van wat serieus onderzoek kan worden'.


Rel

Nog voor het boek verscheen, brak een fikse rel los. Draijer is furieus, heeft het over smadelijke aantijgingen. Enkele wetenschappers die in een commissie zaten die Israëls onderzoek moest begeleiden, en die hij in zijn inleiding dankt omdat ze hem 'alle vrijheid hebben gegeven bij zijn eigenzinnige invulling van dit onderzoek', haastten zich te ontkennen dat ze er ook maar iets mee te maken hadden. Klopt, verduidelijkt Israëls, 'alle vrijheid' was cynisch bedoeld, de commissie hééft niets uitgericht.

Israëls wist waaraan hij begon. In zijn slotwoord beschrijft hij wat Amerikaanse onderzoekers overkwam die in 1998 een wetenschappelijk verantwoord overzicht gaven van onderzoeken naar gevolgen van seksueel kindermisbruik. Bleek dat, als er voldoende rekening gehouden wordt met de ontwrichte gezinssituatie, het effect van incest onbetekend is. Hiertegen kwam een heuse campagne op gang. Vijf Amerikaanse staten verwierpen de uitkomsten van het wetenschappelijk overzicht. Midden 1999 nam het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden een resolutie aan waarin 'alle resultaten van het onderzoek die erop wijzen dat seksuele relaties tussen volwassenen en 'gewillige' kinderen minder schadelijk zijn dan wordt geloofd', worden verworpen. Niemand stemde tegen.

Heilige verontwaardiging is een moedig en ongemakkelijk boek. Israëls toont overtuigend aan dat er nogal wat loos is met het feministisch onderzoek. Ontstellend gewoon wat er zoal selectief weggelaten, vervormd en herschreven wordt! Maar de auteur houdt te weinig rekening met de buitenwacht. Die verafschuwt seksueel misbruik en lijkt heilig overtuigd van de schrikbarende gevolgen. Israëls had er verstandig aan gedaan dik te onderstrepen dat incest altijd met veel ellende gepaard gaat, zelfs als het om een valse melding gaat.

Israëls, Han - Heilige verontwaardiging. Een onderzoek naar de feministische visie op incest,Amsterdam/Antwerpen, Contact, 2001

Verschenen in De Financieel-Economische Tijd, 12 januari 2002