Schatten op zolder

In één klap achtduizend kunstwerken rijker - het zal je als museum maar overkomen! Alleen, het overkomt het Museum Dr Guislain (Gent) niet, ze hebben het zelf gewild en bewerkstelligd, al heeft het toeval een handje toegestoken.

Het gaat om de collectie naïeve en outsiderkunst De Stadshof. Die opende in 1994 haar deuren in Zwolle (provincie Overijssel). Gemeenteraad en goegemeente hadden liever een museum voor hedendaagse kunst gezien maar de sterk in outsiderkunst geïnteresseerde burgemeester haalde het. In zes jaar tijd werd een internationaal vermaarde collectie opgebouwd, alleen het aantal bezoekers liet te wensen over. De museumdirectrice paste daar een mouw aan door met bezoekersaantallen te sjoemelen en zodoende meer subsidies op te strijken. Toen deze fraude aan het licht kwam, werd ze aangegrepen om meteen het hele museum op te doeken. De collectie moest tegen 2002 naar een ander onderkomen uitzien. Nederland was (is?) kennelijk nog niet rijp voor 'rauwe kunst'; het provinciale Zwolle al helemaal niet, in het museumgebouw is nu een provinciale kunstcollectie ondergebracht.

In Nederland bleek niemand bereid om de verzameling, een van de grootste van Europa, blijvend aan het publiek te tonen. Het Guislainmuseum zag dat wel zitten, en hoe! Men had de collectie leren kennen en waarderen toen met De Stadshof werd samengewerkt voor de tentoonstelling Gestoorde Vorsten (Gent, 2000). Al waren de Nederlanders liever in eigen land gebleven, uiteindelijk zijn ook zij opgetogen over de verhuis naar Gent: een grote universiteitsstad, een museum gerund door enthousiaste mensen én een unieke locatie, het uit 1857 daterende Hospice Guislain, een van de eerste instellingen voor geesteszieken.

Het Guislain heeft de collectie nu voor ten minste tien jaar in bruikleen. Ze is er in goede handen maar zal ook het museum niet onberoerd laten. Onvermijdelijk komt de klemtoon meer op outsiderkunst te liggen, een proces dat toch al aan de gang was. De vaste tentoonstelling over de geschiedenis van psychiatrie en psychiatrische zorgverlening, waarmee het museum zestien jaar geleden van start ging, verdwijnt een beetje in de schaduw, ook al werd ze recent vernieuwd. Geen nood evenwel, het publiek stroomt toe. De paar duizend uit de beginjaren zijn nu al gemiddeld dertigduizend per jaar geworden. Weliswaar komen de meeste bezoekers voor de tijdelijke tentoonstellingen en de outsiderkunst maar al doende lopen velen binnen in de geschiedkundige tentoonstelling.


Rauwe kunst

Groot was de opwinding toen de vrachtwagens met kunstwerken uit Zwolle arriveerden. Wat eerst afgeladen, uitgepakt, gekeurd, bewonderd?L'embarras du choix, wat eerst getoond? Nog is alles niet uitgepakt.

Een deel van de rijke collectie wordt nu aan het publiek getoond, in twee permanente en twee tijdelijke zalen (tot september). Het is een eerste, indrukwekkende greep. In statu nascendi - sommige werken staan op de kisten waarin ze werden vervoerd, met vloekend-rode 'voorzichtigs' en 'breekbaars' op. De broosheid van outsiders. De collectie zal in de toekomst verder ontsloten worden door middel van nieuwe tijdelijke tentoonstellingen of door nieuwe werken in de permanente expositie.

Moeilijk te omschrijven, outsiderkunst. In de beginjaren, de tweede helft van de negentiende eeuw, had men het over 'psychotische kunst' en een 'schizofrene stijl'. Maar het is stijl noch school en volgens sommigen zelfs geen kunst. Maar wel kunst in de marge, gemaakt door mensen in de marge, marginalen. Voornamelijk geesteszieken, outsiders van zowel kunstwereld als grote wereld. Artistieke marginalia, 'gestoorde' kunst die zich weinig of niets gelegen laat aan stijlen, scholen of trends. De term outsiderkunst impliceert overigens dat er ook zoiets als insiderkunst bestaat, kunst voor een elite, elitaire kunst.

Wat daar verder ook van zij, in de voorbije decennia is er een belangrijk alternatief kunstcircuit gegroeid, met eigen musea, galeries, tijdschriften, boeken en publiek. Met de woorden van Roger Cardinal, de Engelse kunsthistoricus die in 1972 de term outsiderkunst lanceerde: 'Al wordt onkruid geweerd uit de centrale bloembedden van een formele tuin, het kan toch uitbundig groeien en bloeien en bezit een geheel eigen schoonheid. Het is belangrijk om te beseffen dat veel van onze denkbeelden worden bepaald door oude vooroordelen. Het onderscheid tussen 'onkruid' en 'bloem' is eerder een cultureel concept dan een natuurlijk feit.'

Bij outsiderkunst worden vooral de oorspronkelijkheid, inventiviteit, spontaneïteit, onbedorvenheid en natuurlijkheid geprezen. Kenmerken waardoor de art brut authentieker zou zijn dan de art culturel, 'officiële' of schone kunst. U merkt het, idealisering en romantisering van outsiderschap loeren steevast om de hoek. De nood van de geesteszieke, opgesloten in zichzelf en gestichten, verdwijnt uit zicht. Vergeten wordt dat veel van hun werken - meer dan 'normale' kunstwerken - expressie zijn van pijn, schreeuw om erkenning, poging tot communicatie. Men ziet over het hoofd dat - zoals in de normale wereld - slechts een kleine minderheid geesteszieken creatief bezig is (ca. 2%), weinigen onder hen talent hebben en meesterwerken al helemaal uitzonderlijk zijn.

De idealisering kent soms geen grenzen. Jean Dubuffet, bedenker van de term art brut, en zijn opvolger Michel Thévoz, directeur van de Collection de l'art brut in Lausanne, betreuren luidop dat door de vernieuwing in de psychiatrie geesteszieken iets meer vrijheid hebben gekregen. Dankzij de psychofarmica verkeren ze nog maar zelden in opgewonden of bezeten toestand en dat zou hun inventiviteit en creativiteit schaden. Wil men de 'zuivere staat' van het outsiderschap bewaren dan moeten outsiders in het duister blijven, ver van beïnvloeding en 'besmetting' door de buitenwereld. Isolement en gevangenschap worden voorwaarden voor verbeeldingskracht. Zelfs al mocht dit waar zijn (andere deskundigen beweren het tegendeel), deze gezochte en dwangmatige marginalisering is in ieder geval ethisch laakbaar. Art brut mag geen moderne dwangbuis worden. Ethiek gaat voor esthetiek.

Outsiderkunstenaars leven ook minder afgesloten van de buitenwereld en allerhande invloeden (tijdschriften, kunstboeken...) dan tot voor kort werd aangenomen. Ook de 'rauwe kunst' kent precedenten, heeft een traditie. Vroeger werden bij de omschrijving en waardering van outsiderkunst vooral het isolement en de (ziekte)geschiedenis van de makers beklemtoond; de laatste tijd ligt de nadruk meer op werkwijzen en esthetiek. Beetje bij beetje krijgt het werk voorrang op de maker.


Kantkunst

Nogal wat outsiderkunst heeft een bijna hypnotisch effect op de toeschouwer die, zoals de maker, wordt meegesleept. Neem het tentoongestelde werk van Marc Lamy. Getekend en geschilderd in een droomtoestand, schijnbaar eindeloze herhalingen van simpele, in rijen of lagen op elkaar gepakte vormen, een complex geheel van nauw herkenbare patronen. Als kant, ex-librissen, middeleeuwse iconen, gotische glasramen.

Prachtige pastels en tekeningen van Adam Nidzgorski, onder andere op pagina's uit Le Monde, bijvoorbeeld over het artikel Des ombres sur le sable. Geometrische patronen van Joy Meeuwsen, uitmondend in beeldtekens en gezichten; magnifieke koppen van Gerard Sendrey; fragiele koppoters van Oswald Tschirtner, de uitgeknepen essentie van de mens: een hoofd dat kan voortbewegen.

Werk van begaafde en fantasierijke kunstenaars van het begin van de twintigste eeuw tot nu: Siebe Wiemer Glastra, Willem van Genk, Adolf Wölfli, Madge Gill... te veel om op te noemen. Bertus Jonkers maakt indruk. Hij vormde zijn hele huis om tot Gesamtkunstwerk, bouwde met afvalmateriaal, lijm, cement, zand, glas, keitjes... een Ideale Stad. Creëren was voor hem een biologisch ritme. In zijn handen kreeg alles vorm, inhoud en betekenis, waarna hij er verhalen en gedichten rond weefde. Prachtig en intrigerend.

Keer op keer
zie ik mijn bouwsels in dromen
als ik weer wakker word
is er geen gebouw meer over
in wakker zijn
is de dromer
er niet meer

'Mensen zeggen dat ik een speciaal iemand ben, maar dat bevalt me niet. Het zet me apart en maakt me eenzaam. Je moet mensen niet uitsluiten'.

Ook de mooie 'machines' van ACM (een pseudoniem) boeien. Aangetast door de tijd, lijkt het wel, maar de scharniertjes, fietsbellen, transistoren, veertjes, tandraderen en dies meer werden met verf en zuur bewerkt. Gecreëerd uit nood, om de alledaagsheid te ontstijgen.

Verder ook werk van naïeve kunstenaars. Bonifaci Bros, een 84-jarige Catalaanse boer die zich na dood van zijn vrouw geen raad meer wist en begon te schilderen. Toen zijn blad vol was, vond hij het op een schilderij lijken. Obsessief bouwde hij in de hem resterende zes jaar een indrukwekkend oeuvre uit, werk dat ontroert door kleurenpracht, emotionaliteit en de trefzekerheid van een nochtans ongeoefende, oude hand.

Er staan ook enkele beelden uit Nek Chands Rock Garden (rotstuin). Chand werkte midden vorige eeuw in loondienst van de wereldvermaarde architect Le Corbusier toen die in India de stad Chandigarh bouwde. Verscholen in het woud richtte Chand met afbraakmateriaal zijn koninklijk lusthof op. In het diepste geheim, bang ontdekt te worden. Twee hectaren vol figuren in steen, beton en ijzer, dikwijls in slagorde opgesteld. Toen het kunstwerk in de jaren zeventig ontdekt werd, werd het al gauw een internationale trekpleister. Chand houdt niet van het woord kunstenaar, 'ik wist niet dat mensen dit wilden zien. Ik maakte het alleen voor mijn eigen plezier'.

Deze tentoonstelling is een lust voor oog en geest. Zo ook de catalogus, het (voorlopig?) laatste werk van de mensen van De Stadshof.

Outsiders, Collectie De Stadshof, Museum Dr. Guislain, Gent, 2002.

Verschenen in De Financieel-Economische Tijd, 3 augustus 2002