(R)evolutie | Charles Darwin - Het ontstaan van soorten

De 1250 exemplaren van The Origin of Species waren de dag van hun publicatie, 22 november 1859, meteen uitverkocht. Het jaar daarop al verscheen een vertaling in het Nederlands. Het meesterwerk van Charles Darwin, dat heel wat opschudding veroorzaakte, is niet meer weg te denken uit de biologie en diverse menswetenschappen.

De laatste jaren verschenen nogal wat werken van en over Darwin, waaronder twee nieuwe vertalingen in het Nederlands van zijn hoofdwerk, respectievelijk van de eerste en de zesde editie. Hoog tijd overigens, de recentste vertaling dateerde alweer van 1883. De eerste editie is de meest oorspronkelijke tekst, de evolutietheorie in statu nascendi, toen ze haar naam nog niet had maar 'theorie van afstamming met modificatie door natuurlijke selectie' heette. Het begrip evolutietheorie dook pas later op, net als survival of the fittest, een alternatieve benaming voor 'natuurlijke selectie' bedacht door Herbert Spencer.

De vertalingen werden helaas niet aangevuld met informatie over de context waarin Darwins theorie tot stand kwam, en over latere bekrachtigingen en verbeteringen. Dat hiaat wordt grotendeels opgevuld door Johan Braeckmans voortreffelijke studie over de ontwikkeling van Darwins denken.

Darwin vormde het begrip 'natuurlijke selectie' naar analogie met 'kunstmatige selectie', de deels bewuste, deels onbewuste selectie die kwekers en telers uitvoeren om plant en dier beter af te stemmen op menselijke behoeften, noden en wensen. Soms met de expliciete bedoeling een nieuw ras te creëren, maar meer nog door bijna werktuiglijk die exemplaren te selecteren die op dat moment van nut zijn. Door het telkens weer cultiveren van de 'beste' variëteit (en het elimineren van de minder geschikte) worden de gunstige variaties geaccumuleerd.

Ook in de vrije natuur variëren plant en dier, dat kan niemand ontgaan zijn. Maar Darwin zag in dat ook daar sprake is van onbewuste selectie, en wel op grote schaal. Een zeer traag verlopend proces met als krachtigste, altijd werkzame middel van selectie de struggle for life. Darwin paste de doctrine van Thomas Malthus op het hele dieren- en plantenrijk toe: elk organisch wezen brengt veel meer individuen voort dan er in leven kunnen blijven, dus wordt er gestreden om het (voort)bestaan. Elk wezen dat op een voor hem voordelige wijze varieert in complexe en soms veranderende levensomstandigheden, heeft iets meer kans te overleven, heeft meer nakomelingen die op hun beurt grotere overlevingskansen hebben.

'Strijd om bestaan' moet ruim en metaforisch begrepen worden. Maretakken die dicht bij mekaar groeien, strijden niet alleen tegen de boom, maar ook tegen elkaar, tegen het klimaat, ziekte, veranderende levensomstandigheden... Hun voortbestaan hangt ook af van de vogels die hun zaden verspreiden. Metaforisch kan men stellen dat elke maretak 'tegen andere vruchtdragende planten strijdt om vogels te verleiden tot het verslinden en uitzaaien van zijn zaden en niet die van een ander'.

Soortgenoten zijn de nauwste concurrenten (zelfde voedsel, partners, gevaren) en bekampen elkaar het hevigst, maar ook tussen ver van elkaar verwijderde soorten woedt vaak een felle strijd (roofdier en prooi, parasiet en gastplant). Hoe heviger de strijd, hoe groter de kans dat een kleine variatie voordeel oplevert, erfelijk doorgegeven wordt en accumuleert.

Minder geschikte karakteristieken worden steeds zeldzamer en de kenmerken van variëteiten komen verder uit mekaar te liggen (divergentie). Verschillen die aanvankelijk bijna niet te zien waren, nemen gestaag toe. De nieuwe variëteiten dringen door tot plaatsen (biotopen) die voordien alleen door andere soorten bezet werden; ze worden bijvoorbeeld minder carnivoor, klimmen in bomen of voeden zich met andere prooien.

De analogie met kunstmatige selectie ligt zo voor de hand, dat het verbaast dat niemand eerder op het idee is gekomen. Dat heeft, zoals veelal bij geniale inzichten, te maken met Darwins vermogen om platgetreden paden te verlaten, gevestigde zekerheden en grenzen te overschrijden, en de dingen te herbekijken met een bijna naïeve, onwetende blik, gekoppeld aan een flinke dosis verbeeldingskracht en doorzettingsvermogen.

Natuurlijke selectie is het belangrijkste maar niet het enige mechanisme voor modificatie. Ook de wetten van voortplanting, groei en erfelijkheid spelen een belangrijke rol. Erfelijkheid, waarvan de regels toen vrijwel onbekend waren, was van bij het begin een van de steunpilaren van Darwins theorie. Hij vermoedde veel en formuleerde hypothesen die de erfelijkheidswetten benaderden, al sloeg hij vanzelfsprekend de bal wel eens mis.

Naast natuurlijke selectie heeft Darwin het ook over seksuele selectie. Mannetjesdieren strijden om het 'bezit' van vrouwtjes en zijn daartoe dikwijls toegerust met wapens (gewei) en tooi (pauwenstaart). De best aan hun plaats in de natuur aangepaste mannetjes krijgen de meeste nakomelingen. Darwins visie is lichtjes patriarchaal, seksuele selectie is kennelijk eenrichtingsverkeer, vrouwtjes kiezen de fitste mannetjes uit, punt.

In de tweede helft van The Origin gaat Darwin uitvoerig in op de bezwaren tegen zijn theorie. Hij weerlegt ze geduldig met feitelijke, wetenschappelijke argumenten, daarbij herhaaldelijk wijzend op de vele ongerijmdheden die voortspruiten uit de alternatieve theorie, het scheppingsverhaal. Zo staan morfologische en embryonale overeenkomsten tussen verschillende soorten, en ook rudimentaire organen (tepels bij mannelijke zoogdieren), volkomen haaks op de theorie dat elke soort afzonderlijk werd geschapen. De theorie van de natuurlijke selectie daarentegen, maakt alles begrijpelijk. Dat in de arm van mens en aap, in het voorbeen van het paard, in de vleugel van de vleermuis en in de zwempoot van de rob dezelfde botten voorkomen, wijst gewoon op een gemeenschappelijke voorouder. Zo ook het feit dat de embryo's van bepaalde zoogdieren, vogels en reptielen zo sterk op mekaar lijken dat specialisten de grootste moeite hebben om ze uit mekaar te houden.

De geografische spreiding van soorten verklaart Darwin voornamelijk door migratie. Proefondervindelijk ging hij na hoe lang bepaalde zaden in zeewater overleven, hoeveel tijd ze nodig hebben om door een golfstroom naar een eiland gevoerd te worden, hoe lang ze kiemkrachtig blijven in maag en uitwerpselen van vogels of in de modder aan hun poten.

Sterk ook is Darwins inzicht dat de classificatie van alle organische wezens, die als een puzzel van groepen, geslachten, soorten in mekaar past, de reflectie is van natuurlijke selectie en erfelijkheid. De classificatie is genealogisch, gemeenschappelijke afstamming is het verborgen verband dat natuuronderzoekers onbewust hebben gebruikt. Geen godgegeven ordening, maar één die voortvloeit uit het leven zelf, uit de natuur. Ieder wezen heeft een lange geschiedenis achter zich, is het product van nog altijd werkzame wetten.

Darwins theorie is materialistisch en mechanistisch, er komt geen Schepper aan te pas. Plant en dier worden geproduceerd door onbezielde, doel- en willoze natuurkrachten. Het is een contra-intuïtieve, tegen het gevoel ingaande theorie. Darwin probeert de pil te vergulden door erop te wijzen dat de strijd om het bestaan niet onophoudelijk woedt, 'dat er geen angst wordt gevoeld, dat de dood over het algemeen plotseling komt, en dat de krachtigen, de gezonden en gelukkigen overleven en zich vermenigvuldigen'. Overtuigender is zijn slotbedenking dat uit zo'n eenvoudig begin als het allereerste leven, door oorlog in de natuur, door hongersnood en dood, zo'n 'eindeloze reeks vormen, prachtig mooi en schitterend, geëvolueerd zijn en onophoudelijk evolueren'.

Charles Darwin - Over het ontstaan van soorten door middel van natuurlijke selectie, of het behoud van bevoordeelde rassen in de strijd om het leven, Amsterdam, Nieuwezijds, 2000 (naar de eerste editie)

Charles Darwin - Het ontstaan van soorten, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2001 (naar de zesde editie)

Johan Braeckman - Darwins moordbekentenis, Amsterdam, Nieuwezijds, 2001

Deze bijdrage verscheen in de reeks 'De Klassieker' in De Tijd van 10 juli 2004.