Ook genen maken de man niet

Een van de wijdst verbreide intellectuele mythes van onze tijd is dat onze biologie, psychologie en gedrag grotendeels evolutionair bepaald zijn, genetisch vastliggen. Biologie-als-lotsbestemming is weer in. Je kunt bijna geen krant of populair tijdschrift openslaan of je stoot op onkritisch bio-gebabbel.

Volgens de evolutionaire psychologie werd het grootste deel van de menselijke natuur in het Pleistoceen (van 1,6 miljoen tot 10.000 jaar geleden) vastgelegd door natuurlijke selectie. De werking van onze hersenen, onze sociale organisatie en cultuur gaan terug op adaptaties uit die oertijd, aanpassingen aan de omgeving die onze vroegste voorouders in staat gesteld hebben te overleven en hun genen te verspreiden. Moderne mensen worden met die gespecialiseerde, inhoudsspecifieke psychische mechanismen geboren. Relatievorming, liefde, seks, jaloersheid, ontrouw, verkrachting, agressie, egoïsme, altruïsme, statuszucht, religie, moraal, de afkeer van kinderen voor spinazie... noem het maar op, het ligt allemaal zo goed als vast bij de geboorte.

De evolutionaire psychologie hanteert een eenzijdige, mechanistische en statische voorstelling van de evolutietheorie en de genetica. De evolutie zou volledig bepaald worden door natuurlijke selectie en haar resultaat, adaptaties. De hele geschiedenis van het leven wordt aldus herleid tot een eindige reeks oplossingen voor designproblemen. Evolutionair-psychologen gebruiken een omgekeerde slot-sleutel redenering. Hedendaags gedrag zou de sleutel (oplossing) zijn voor een slot (probleem) uit de oertijd. Redenerend vanuit die oplossingen, hedendaags gedrag dus, worden problemen bedacht waar onze voorouders als jager-verzamelaars mee geconfronteerd geweest moeten zijn.

Dit procédé levert veel fantasierijke prehistorische scenario's op die meer dan eens aan de Flintstones doen denken. Het grappige aan Fred en Wilma, hoofdfiguren uit die televisiereeks die zich in het stenen tijdperk afspeelde, was dat ze zich precies zo gedroegen als wij nu. De projectie van gedrag en rolpatronen in de oertijd was humoristisch bedoeld. Evolutionair-psychologen daarentegen willen ernstig genomen worden.

Onze psyche en gedrag zouden sinds het Pleistoceen niet noemenswaardig geëvolueerd zijn. Daarvoor was, evolutionair gezien, de tijd te kort. Dat is een gratuite veronderstelling, we weten gewoon niet hoe snel of traag de evolutie verloopt. Soms gebeurt er miljoenen jaren niets, om dan plotseling razendsnel te veranderen. We hebben geen idee of de zowat zesduizend generaties die tussen de vroege en de moderne mens liggen, 'voldoende tijd' waren voor betekenisvolle evolutionaire veranderingen. Punt is natuurlijk dat de evolutionaire psychologie een evolutionaire stilstand MOET poneren, anders kàn er niet vanuit hedendaags gedrag teruggeredeneerd worden.

Het is een enorme cirkelredenering: hedendaagse denkwijzen en gedrag worden in een ver verleden en een hypotetische omgeving geprojecteerd, om vervolgens te claimen dat dit verzonnen verleden het hedendaags denken en gedrag verklaart. Deze methode is verifieer- noch falsifieerbaar en dus onwetenschappelijk.

Het Pleistoceen als tijdsaanduiding is ook veel te vaag. We hebben geen idee hoe de omgeving waaraan onze voorouders zich aanpasten er uitzag; geen idee van omvang, structuur of organisatie van de groepen jager-verzamelaars die ze vormden. De fossiele overblijfselen van de eerste mensachtigen zijn bijzonder fragmentair. De evolutionair-pyschologische verhaaltjes hangen dan ook aan elkaar van speculaties. De werking van het menselijke brein kan niet accuraat afgeleid worden uit enkele schedels, beenderen en brokstukken van door mensen vervaardigde voorwerpen.

Om hier een mouw aan te passen, maken evolutionair-psychologen (op selectieve wijze) gebruik van gegevens over hedendaagse jager-verzamelaars. Ook dat is een bedenkelijke methode. Moderne jager-verzamelaars leven in andere omgevingen dan onze verre voorouders, staan aan andere selectiedrukmechanismen bloot. Daarenboven zijn deze mensen natuurlijk geen fossielen, ook zij zijn geëvolueerd.


Onbetrouwbaar

Elutionair-psychologen beroepen zich vaak op de Yanomami, een jager-verzamelaarvolk in het Amazonegebied (Venezuela). De Yanomami worden al sinds midden jaren zestig onderzocht. Dat onderzoek wordt gesponsord door de Amerikaanse Atomic Energy Commission en kadert in een programma dat na Hiroshima werd opgestart om de effecten van radio-actieve straling op mensen na te gaan. De opzienbarende resultaten van antropologisch onderzoek bij de Yanomami werden vrijwel algemeen aanvaard en onderwezen. Tot eind vorig jaar bleek dat ermee geknoeid werd. Kennelijk hebben enkele antropologen hun Hobbesiaanse en sociobiologische (of, moderner, evolutionair-psychologische) denkbeelden aan de Yanomami opgedrongen. Al dan niet bewust werden ze zo gemanipuleerd dat ze zich woest, brutaal, egoïstisch, seksbelust en gewelddadig gedroegen. Om dat te filmen, werden 'oorlogen' tussen dorpen georganiseerd die meer dan eens in bloedige vechtpartijen ontaardden. Geen wonder, want sommige onderzoekers speelden op rivaliteiten en dorpvetes in en kochten dorpelingen om met bijlen en machetes. In de VS brak in kringen van antropologen en evolutionair-psychologen een groot schandaal los, dat nog altijd niet geluwd is. De gevolgen voor antropologische, psychologische, biologische en evolutionair-psychologische theorieën die op deze deels gemanipuleerde en deels verzonnen onderzoeksresultaten zijn gebaseerd, zijn ternauwernood te overzien.

Wat er precies gebeurd is, is nog niet helemaal duidelijk. Zeker is dat de Yanomami niet als mensen maar als onderzoeksobjecten benaderd werden. Alleen waardevol omdat ze zogenaamd 'natuurlijk' zijn, de laatste vertegenwoordigers van onze oer-ouders, ideaal om de menselijke evolutie te bestuderen.


Tegenwind

In Alas, poor Darwin neemt een interdisciplinaire groep wetenschappers de evolutionaire psychologie onder de loep. De invloedrijkste evolutionair-psychologische werken worden kritisch doorgelicht (The Selfish Gene van Richard Dawkins, Darwin's dangerous idea van Daniel Dennett, How the mind works van Steven Pinker). Evolutionair-psychologen blijken believers te zijn. Ze hebben het gevoel dat hun een bijzondere werkelijkheid werd geopenbaard en willen die aan anderen doorgeven. Aangetoond wordt dat deze 'openbaring' niet toevallig in een periode van heroplevend neoliberalisme plaatsvond. In een ander hoofdstuk worden vrouwonvriendelijke standpunten op de korrel genomen. Maar de ongetwijfeld belangrijkste bijdrage van dit boeiende boek is het dynamisch, biosociaal model dat enkele auteurs schetsen van de evolutie van denken, gedrag en cultuur.

In het evolutionair-psychologische verhaal worden genetische verschillen al te zeer gelijkgeschakeld met formele kenmerken en veel te doelgericht voorgesteld. Natuurlijk hebben genetische veranderingen er in de loop van de evolutie toe geleid dat vleermuizen kunnen vliegen en mensen kunnen lopen, maar dat betekent niet dat er een specifieke evolutie was naar een gen om te vliegen of te lopen.

Mogelijkheid en oorzaak worden door elkaar gehaald. Alle aspecten van ons bestaan worden MOGELIJK GEMAAKT door fysieke en chemische processen, door bijzonderheden van de organisatie van onze cellen en de vele macromolecules waaruit die bestaan. Die bijzonderheden zijn het gevolg van evolutie. Maar dat betekent niet dat ze die aspecten, gedrag bijvoorbeeld, VEROORZAKEN.

Evolutie heeft met meer te maken dan met overdracht van genen. De relatie tussen gen en lichaams- of gedragskenmerk is veel minder rechtlijnig dan evolutionair-psychologen aannemen. Er is geen lineair verband tussen genotype (de genen geërfd van beide ouders) en fenotype (de uiterlijke kenmerken van het individu).

Evolutionair-psychologen houden te weinig rekening met de dynamiek van de ontwikkeling. De verschillende delen van de hersenen bijvoorbeeld, interageren al groeiend. Bij de geboorte zijn in brein en netvlies de meeste connecties aanwezig om te kunnen zien, maar omdat hersenen en oog aan verschillende snelheid evolueren, worden de verbindingen tussen beide voortdurend afgebroken en opgebouwd. Zien is het resultaat van een ontwikkelingsproces (overigens is ook iets zien en waarnemen een proces).

Natuurlijke selectie is de belangrijkste oorzaak van de evolutie maar niet de enige. Lang niet alle fenotypische kenmerken zijn adaptief ontstaan. Veel evolutionaire veranderingen zijn neutraal, toevallig, niet het resultaat van aanpassing. Exaptaties bijvoorbeeld: mutaties in het DNA die geen direct gevolg hebben voor het organisme en waarop de natuurlijke selectie dus geen vat heeft. Die mutaties kunnen zich geleidelijk in een populatie verspreiden en, als de omgeving verandert, een functie verwerven, soms een belangrijke rol spelen.

Stephen Jay Gould vergelijkt ze met de booghoekvulling, de driehoekige ruimte tussen een ronde boog en de rechthoekige vlakken van muur en plafond in een kathedraal. De booghoekvulling is niet gepland of bedoeld maar het 'toevallige' bijproduct van een structuur.

Veel van onze mentale eigenschappen en potenties moeten ontstaan zijn als booghoekvullingen, de niet-adaptieve gevolgen van de bouw van de zeer complexe structuur van de hersenen. Ons brein werd niet groter door natuurlijke selectie opdat we zouden kunnen lezen of schrijven. Die vermogens zijn nu zeer adaptief, zelfs cruciaal voor de mens, maar hun mentale grondslag moet toevallig ontstaan zijn. Het brein verwierf zijn huidige omvang en samenstelling immers tienduizenden jaren geleden, lang voordat lezen en schrijven werden bedacht.


Complex en flexibel

Anders dan evolutionair-pyschologen beweren, is het gen niet de fundamentele bouwsteen van het leven en het DNA geen alles bepalende blauwdruk. Het gen is geen eeuwigdurende, zelfstandige, zichzelf reproducerende eenheid van selectie of functie. Genen beïnvloeden elkaar, gaan verbanden aan, bijvoorbeeld om bepaalde negatieve consequenties ongedaan te maken. Een organisme hoeft niet stuk te lopen telkens als een gen muteert.

Het gen is een eenheid van erfelijkheid, niet van evolutie. Er zijn geen eenheden van evolutie, alle eenheden veranderen constant. Genen, DNA, cellen en individuen zitten ingebed in elkaar en in een bepaalde omgeving. Ze interageren en zijn onderling afhankelijk.

Het fenotype is meer dan het resultaat van de interactie tussen genotype en omgeving. Genen en individuen interageren niet MET, maar IN een omgeving met daarin andere gegevenheden, organismen bijvoorbeeld, die op hun beurt op elkaar inwerken. Elk leven begint met een genotype en een systeem van relaties. Het bevruchte ei met zijn DNA zit in een baarmoeder, die zit in een moeder en die is actief in een bepaald milieu. Ieder van ons begint MET en IN een ontwikkelingssysteem. Levende organismen zijn niet reduceerbaar tot hun genen, ze volgen een levenslijn.

Elk levend wezen is constant in beweging, ZIJN en WORDEN, specificiteit en plasticiteit. Door hun ontwikkeling en acties scheppen mensen mee de omgevingscondities voor hun latere ontwikkeling en voor de anderen waarmee ze verbonden zijn. Organismen maken keuzen, slorpen de wereld rondom zich op, veranderen hem. Evolutionaire veranderingen worden niet passief ondergaan, we komen actief tussen, zijn producer én product van de eigen evolutie.

De eenheid van een levend wezen is niet structureel, maar procesmatig. Alle moleculen en de meeste cellen veranderen bijna constant in een cyclus van leven en dood van begin tot einde. Niks kant en klare uitrusting, maar voortdurende evolutie en vorming. Organismen zijn geen afgelijnde, voorgeprogrammeerde wezens, maar particuliere knooppunten van groei en ontwikkeling in een continu veld van relaties. Levende wezens zijn open systemen.

Die openheid is het, dat er cognitief relatief weinig vastligt, die van de mens zo'n succesvolle soort heeft gemaakt. Het evolutieproces niet als opeenvolging van aanpassingen aan een bepaalde omgeving, maar als groei naar flexibele aanpasbaarheid aan zoveel mogelijk omgevingen. Die flexibiliteit bevorderde overleving in snel veranderende omgevingen en maakte het mogelijk een grote verscheidenheid aan nieuwe omgevingen in gebruik te nemen en te ontginnen. Geen genetisch bepaalde domeinspecifieke inhouden dus, maar een reeks leermechanismen die flexibele aanpassing mogelijk maken. Het evolutionaire pad dat tot de soort mens heeft geleid, heeft organismen voortgebracht met bijzonder plastische, adaptieve geesten en levenswijzen.

De biologie heeft maar zin in het licht van de geschiedenis: de evolutionaire geschiedenis van de soort, de ontwikkelingsgeschiedenis van individuele levende organismen en, wat mensen betreft, de sociale, culturele, wetenschappelijke en technologische geschiedens.

Evolutie, psyche en gedrag zijn dus heel wat complexer dan evolutionair-psychologen aannemen. In Alas, poor Darwin proberen enkele sociologen, antropologen, biologen, psychologen en filosofen die complexiteit te duiden. Dat leverde een bijzonder stimulerend en inspirerend, maar ook theoretisch en zwaar boek op. Deze weerlegging à fond zal door haar moeilijkheidsgraad te weinig mensen bereiken. Dat is jammer want de nood aan voor iedereen begrijpelijk weerwerk is groot. Daarom toch even signaleren dat ik in het aprilnummer van het tijdschrift YANG (hier klikken) aan de hand van concrete en begrijpelijke voorbeelden, veel evolutionair-psychologische ongerijmdheden, onjuistheden en drogredeneringen belicht.

Hilary Rose & Steven Rose - Alas, poor Darwin. Arguments against Evolutionary Psychology, London, Jonathan Cape, 2000

Verschenen in De Financieel Economische Tijd, 12 mei 2001