Kaas en wormen | Carlo Ginzburg - De kaas en de wormen

De namen van de opdrachtgevers en bedenkers van kathedralen en kastelen zijn gekend, die van de werklui die ze in het zweet huns aanschijns hebben opgetrokken niet. Er bestaan ook weinig of geen bronnen over leven en denken van ondergeschikte klassen in lang vervlogen tijden. Hun cultuur was voornamelijk oraal en de bestaande schriftelijke bronnen zijn van de hand van vertegenwoordigers van de hogere klasse. Eén van de mogelijkheden om toch iets directer tot de volkscultuur door te dringen, danken we aan botsingen tussen 'lage' en 'hoge' klassen.

Carlo Ginzburg, hoogleraar nieuwe geschiedenis en grondlegger van de microgeschiedenis, maakte gebruik van de verhoren en processtukken die in 1584 en 1599 werden opgesteld naar aanleiding van zo'n conflict, tussen enerzijds de Kerk, vertegenwoordigd door de inquisitie, en anderzijds de 'aartsketter' Domenico Scandella (°1532), Menocchio genoemd.

Menocchio was molenaar in Montereale, een dorpje in het armoedige Friuli, in het uiterste noordoosten van Italië. Toen hij een eerste keer werd opgepakt, verkondigde hij al meer dan dertig jaar radicale en opstandige ideeën over rijken en Kerk. Sacramenten, relikwieën, heiligenbeelden, de maagdelijkheid van Maria... hij deed het allemaal af als verzinsels van mensen, 'koopwaar' waarmee de clerus de goegemeente onder de duim hield en uitbuitte. Overigens kende hij God beter dan zij, God is namelijk alles wat we zien, aarde, water en lucht. Gods geest is in alles en iedereen, niet te vatten in een schijfje ongedesemd brood.

Het was meer dan godslastering, Menocchio was geen randfiguur, integendeel, hij was burgemeester geweest en administrateur van de parochie. Hij wou anderen de weg wijzen, nam de rol van leer- en zedenmeester op zich. Velen aanhoorden hem, vaak hoofdschuddend, maar niemand gaf hem aan, tot een pastoor hem anoniem verklikte.

Welmenende vrienden gaven Menocchio de raad zo weinig mogelijk te zeggen, maar er was geen houden aan. Hij was trots op zijn oorspronkelijke ideeën en nu hij de lang verbeide kans kreeg om ze aan hoger geplaatsten uiteen te zetten, deed hij dat zelfverzekerd en met verve.


Kaas

Hij klaagde de onderdrukking van arm door rijk aan, repressie die al blijkt uit het feit dat in kerk en rechtszaal een taal wordt gebruikt die het volk niet verstaat. De Kerk moest haar privileges opgeven, arm zijn met de armen. Onvervaard zette Menocchio zijn kosmogonie uiteen. In aanvang 'was alles chaos; aarde, lucht, water en vuur door elkaar; en uit dat alles ontstond een massa, precies zoals kaas uit melk ontstaat, en daarin ontstonden wormen, en dat waren de engelen; en de allerheiligste majesteit wilde dat dat God en de engelen waren; en onder al die engelen was ook een God die tegelijkertijd ook uit diezelfde massa was geschapen'. Wormen in rottende kaas - dit toen alledaags gegeven werd wel vaker, ook in andere culturen, als metafoor gebruikt om het ontstaan van levende wezens te verklaren. Overigens zouden geleerden nog meer dan honderd jaar geloven in de spontane generatie van levende uit onbezielde stof.

Op een van de vele moeilijke vragen die Menocchio tijdens de verhoren werden gesteld, vragen met een theologische inzet die de man niet vatten kon, antwoordde hij: 'Ik geloof dat het met God net zo ging als met de andere dingen op deze wereld die van onvolmaakt volmaakt worden, zoals bijvoorbeeld een kind dat in de buik van zijn moeder niets begrijpt en niet leeft, maar begint te leven zodra hij uit de buik is, en als hij opgroeit steeds meer gaat begrijpen: zo was God, toen hij nog met de chaos was, onvolmaakt, hij had geen leven en geen besef, maar toen hij in deze chaos ging groeien, begon hij te leven en te beseffen'. God valt samen met de natuur, hij kàn ze niet geschapen hebben. God is overal, iedereen is zijn kind, niet alleen Christus.

Menocchio wist wat hij riskeerde en vroeg om genade. Hij beloofde zijn overtuigingen niet meer te verkondigen, maar gaf het redetwisten gaf niet op ('mijn hersenen en mijn gedachten deden me dingen weten die ik niet hoefde te weten'). De Contrareformatie was volop aan de gang, ketterij diende onderdrukt, voorbeelden gesteld. Menocchio kreeg levenslang, moest zijn ketterijen openlijk afzweren en de rest van zijn dagen kruis en boetekleed dragen. Na twee jaar was hij gebroken en schreef een verzoekschrift waarin hij oprecht berouw betoonde. Hij mocht naar huis, maar het dorp niet uit. Vier jaar later werd hij opnieuw tot administrateur van een kerk benoemd. Kennelijk had niemand er problemen mee dat een aartsketter de gelden van de parochie beheerde.

Na het overlijden van de zoon die hem onderhield, verviel Menocchio weer in zijn oude gewoonten. Midden 1599 werd hij opgepakt. Hij probeerde zijn ondervragers nog van zijn gelijk te overtuigen, maar werd ter dood veroordeeld en vervolgens gefolterd om namen van medeplichtigen uit hem te krijgen. Menocchio gaf geen krimp. Rome drong erop aan dat dit 'verrotte lidmaat werd weggesneden uit Christus' mystieke lichaam'.


Ravioli

'Mijn ideeën komen uit mijn eigen hoofd', hield Menocchio vol. Maar dat was natuurlijk niet helemaal waar, hij had gesprekken gevoerd met geestesgenoten en was voor zijn tijd en klasse een belezen man. In feite was de zaak Menocchio maar mogelijk door twee grote historische gebeurtenissen: de uitvinding van de boekdrukkunst en de Reformatie. Lectuur voorzag hem van begrippen om 'het obscure, onduidelijke wereldbeeld dat in zijn binnenste gistte tot uitdrukking te brengen'. En de Reformatie 'gaf hem de moed om zijn gedachten uit te dragen tegenover de pastoor van het dorp, zijn dorpsgenoten en de inquisiteurs - ook al kon hij ze niet, zoals hij had gewild, kwijt aan paus, kardinalen en vorsten'.

Menocchio leefde op de scheiding van twee werelden, die van het gesproken en die van het geschreven woord. Wat hij las vermengde hij met de mondeling overgeleverde tradities waarin hij was opgegroeid. Ginzburg toetst de inhoud van Menocchio's boeken aan de theorieën die de man tijdens de verhoren uiteenzette. Menocchio interpreteerde wat hij las in het licht van wat hij wist en putte daarbij uit een onderstroom van boerenradicalisme, overgeleverd van generatie op generatie: een op de kringloop van de natuur gevestigd wereldbeeld, tégen dogma en eredienst, tégen rangen en standen, voor (religieuze) verdraagzaamheid, voor een boerenparadijs, een land van Kokanje, waar 'als het regent, ravioli uit de lucht valt'. Dit oude boerengeloof kwam terug aan de oppervlakte nadat de troebelen van de Reformatie 'de harde toplaag van religieuze eenheid doorbroken hadden'.

Bij de lectuur van dit boeiend en scherpzinnig boek, vat je onwillekeurig sympathie op voor de molenaar. Zo ook Ginzburg, die Menocchio en zijn cultuur een beetje idealiseert. Enerzijds noemt hij de molenaar een doorsnee individu, 'op zichzelf onbelangrijk en juist daarom representatief', anderzijds moet hij vaststellen dat Menocchio anders was, allesbehalve typisch. Al blijft het een feit dat Menocchio's dorpsgenoten hem decennialang aanhoorden en zijn gang lieten gaan.

Ginzburg besluit dat 'een groot deel van de hogere Europese cultuur, uit de Middeleeuwen en erna, in het volk wortelt'. In de tweede helft van de zestiende eeuw kwam daar verandering in toen de hogere klassen de volksmassa, die zich aan haar controle dreigde te onttrekken, systematisch begon te onderdrukken. Tegen die achtergrond, onderdrukking en vernietiging van de volkscultuur, moet Menocchio's zaak gezien worden.

Carlo Ginzburg - De kaas en de wormen. Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar, Amsterdam, Bert Bakker, 1989

Deze bijdrage verscheen in de reeks 'De klassieker' in De Tijd van 12 juni 2004