Revoluties in het huishouden

Drie eeuwen geschiedenis van de huisvrouw, dat leek me wel wat. Maar in deze history of the housewife speelt de hoofdrolpersoon een wel zeer ondergeschikte rol. In feite is het een geschiedenis van huishoudelijke arbeid, apparaten en voorzieningen in Groot-Brittannië. Onbedoeld zegt dit veel over de onderwaardering voor huishoudelijke arbeid en wie die verricht. Het is werk met een wezenlijk repetitief, cyclisch karakter. Voedsel wordt klaargemaakt om verorberd te worden, kledij gewassen om ze opnieuw te kunnen dragen, om maar te zwijgen van alle poetswerk. Tijdrovende, omslachtige taken, zonder blijvend resultaat, maar wel onontbeerlijk. Het verhelderend onderscheid dat Hannah Arendt - niet toevallig een vrouw - maakte tussen arbeid en werk komt hier van pas. Arbeid houdt in stand, werk schept. Arbeid is meer op (voort)bestaan en verbruik gericht. Meestal gaat het om zorgen voor en verzorgen; zorgarbeid dus. Werk is meer gericht op ontstaan en brengt meer duurzame producten voort. Eens het product af, is ook het werk af. Werk is eindig, arbeid houdt nooit op. Het verschil tussen een huis bouwen en onderhouden, zeg maar. Mede doordat het resultaat van werk tastbaarder is en meer opvalt, wordt het sterker gewaardeerd en beter betaald.

Historica Una Robertson meent dat het vluchtig karakter van huishoudelijk werk niet belet ons een beeld te vormen van het leven van (Britse) huisvrouwen in de voorbije drie eeuwen. Maar het is wel een veralgemenend en vertekend beeld, de meeste bewaard gebleven bronnen stammen immers uit rijke huishoudens (kook-, kruiden-, huishoud- en etiquetteboeken, menu's, brieven, gedichten, dagboeken, reisverslagen). Over 'gewone' mensen meldt Robertson weinig meer dan algemeenheden, dat ze bijvoorbeeld veelal in ondraaglijke omstandigheden leefden.

Het boek is goed geschreven, bevat veel weetjes, anekdotes en illustraties. Verwarming, verlichting, watervoorziening en afwatering; kuisen, wassen, koken, boodschappen doen, het opslaan en bewaren van voedsel... het komt allemaal in aparte hoofdstukken aan bod. Terloops besteedt de auteur ook aandacht aan het maken en herstellen van kleding, het bereiden van geneesmiddelen, cosmetica en parfum. Ook de keukentuin en nuttige huisdieren zoals bijen en duiven komen aan bod. In Schotland (en Vlaanderen) hadden veel herenboeren lange tijd een doocot of dovecot. Aan de binnenkant van deze duiventorens liep een trap om de malse duifjes makkelijk uit de nissen te kunnen plukken.

Men kan zich nog maar moeilijk voorstellen hoe lastig en tijdverslindend huishoudelijke taken vroeger waren. Robertson maakt duidelijk welke enorme weg werd afgelegd. Het aanslepen van water was destijds zo'n zware klus, dat wie er veel nodig had naar het water toeging, bijvoorbeeld om de was te doen. Stromend water in huis was dan ook een van de grootste revoluties. Toch had in 1951 nog altijd 20% van de Britse huishoudens geen leidingwater. Of neem de verwarming. Vroeger sprokkelde bijna iedereen hout. Op het platteland werd dankbaar gebruik gemaakt van koeien- en paardenstront. Voor een wintervoorraad turf moest vier dagen met man en macht gewerkt worden. Geen wonder dat in de achttiende eeuw velen vrede namen met een kamertemperatuur van rond de tien graden. Vóór de komst van ingeblikt voedsel en de ijskast kroop er ook veel tijd in het bewaren van voedsel. De rijken hadden ijskelders, buiten onder een aarden heuvel met bomen erop voor schaduw en luchtcirculatie. Het ijs werd ingevoerd uit Noord-Amerika en Noorwegen. Binnenshuis kwamen er later echte ijskasten, in hout, vergelijkbaar met onze hedendaagse buffetkasten maar binnenin met zink afgewerkt. De ijsblokken gingen er via een deksel langs boven in, het voedsel kwam op boorden eronder te liggen, voor het smeltwater was een kraantje voorzien.

Niet alle innovaties werden in dank aanvaard. Eind 19de eeuw verzetten dames zich tegen elektrische verlichting. "Wie niet voor het toneel is opgemaakt, kan zich onmogelijk in het felle schijnsel van zo'n wreed zoeklicht begeven zonder de affectie kwijt te spelen van wie haar bemint." Velen namen zich voor deze "vulgaire, lage en openlijk commerciële vorm van verlichting" nooit in eigen huis toe te laten.

We geven ons nog maar zelden rekenschap van het bevrijdend effect van de wonderen van de techniek. Nog minder staan we erbij stil, ook Robertson niet, dat de technologische vooruitgang deels teniet gedaan werd door de nieuwe taken en normverschuivingen die hij teweegbracht (en brengt). Een turfvuur op een vloer van gestampte aarde vereiste natuurlijk niet veel kuis- en poetswerk. Tot in de vorige eeuw werd in Engeland (en Nederland) stof gewoon afgedekt met gebruikte theebladeren. De vloer werd bestrooid met fijn zand, van deur tot deur geleverd door de zandman. Zand en stof werden samen weggeveegd. Het in tapijten opgehoopte stof werd er letterlijk uit gelopen. Het vloerkleed werd een tijdje omgekeerd gebruikt, de onderkant naar boven. Door de komst van de stofzuiger verhoogde de netheidsnorm aanzienlijk. De gedachte dat een slecht onderhouden huishouden niet veel goeds zei over de bewoners, breidde zich geleidelijk uit tot klassen die niet over huispersoneel beschikten. Netheid, gastvrijheid en moraliteit geraakten almaar meer met elkaar verweven. Vandaag is dat volledig ingeburgerd: wie bezoek verwacht, ruimt extra op. Het heeft iets dwangmatigs gekregen, velen kunnen gewoon niet anders.

Een flink deel van de tijd uitgespaard met de nieuwe apparaten ging, zeker in het begin, verloren met het reinigen ervan. De naaimachine (in dit boek alleen vluchtig vermeld) opende nieuwe horizonten, maar bracht ook veel bijkomend huiswerk mee. Ook de normen van gastvrijheid evolueren niet altijd mee met de vernieuwingen. Gasten zet je geen diepvriesmaaltijd voor, hoe lekker ook. Je hoort zelf te koken, liefst zo arbeidsintensief mogelijk.

De samenhang met grootschalige evoluties en revoluties wordt slechts sporadisch aangegeven. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw konden steden dankzij het spoor dagelijks bevoorraad worden met verse melk en vis. Dat luidde het einde in van de 'droge melkerijen', koeienstallen in de stad waar voor de ogen van de klant gemolken werd. Midden twintigste eeuw waren er in Liverpool toch nog een paar dry dairies. Dat had te maken met de slechte reputatie van de aangevoerde 'stadsmelk', ze heette afgeroomd te zijn, met water aangelengd en gedikt met krijt of eiwit.

Dit mooi uitgegeven en lezenswaardig boek biedt te weinig overzicht en veel blijft onvermeld. Geen woord over het lappen van ramen of het afstoffen. Niets over zwangerschap, bevalling, kinderzorg en opvoeding, noch over de verzorging van gekwetsten, zieken en ouderen. Ook de arbeidsverdeling tussen de seksen en verschuivingen binnen het kostwinnersmodel (vader zorgt voor geld, moeder voor de zorg) blijven onbesproken. Niets over de vrouwenbeweging en de evolutie van haar standpunten over huisvrouwschap, ooit als een stiel opgewaardeerd en daaraan danken nationale verenigingen voor huisvrouwen, huishoud- en kookscholen hun bestaan.

Een andere veelbelovende titel was 'Verschillend voor meisjes. Hoe cultuur vrouwen creëert'. Maar het boek lost zijn belofte niet in. Joan Smith, die eerder een werk schreef over soorten vrouwenhaat, hanteert een bedenkelijke werkmethode. Ze babbelt en schrijft haar reacties op berichten in de Britse schandaalpers aan mekaar. Zonder enige argumentatie gaat ze ervan uit dat wat in de tabloids staat een goede weergave is van de opinies van de (mannelijke) bevolking, meer bepaald wat vrouwbeeld en zelfbeeld van vrouwen betreft. Volgens de auteur worden vandaag de dag Lady Di, Jackie Kennedy en Marylin Monroe als rolmodellen voorgehouden. En wat, vervolgt ze, leert ons dat over de hedendaagse vrouw? Twee van deze modelvrouwen zijn dood (Diana verongelukte een maand na publicatie van het boek), allen zijn zachtaardig, kwetsbaar, triest en tragisch, verbonden met tragedie. Vrouwen horen dus lijdzaamheid na te streven.

Vrouwen hebben weliswaar grote vooruitgang geboekt op het vlak van scholing, werk, politiek en ook privé, maar ze worden volgens Smith veel meer afgeremd door de voortdurende cultureel-morele modellering, waartegen niets gebeurt. Meisjes worden verschillend behandeld. Daarmee bedoelt ze geenszins dat meisjes en jongens verschillend opgevoed worden, andere rolpatronen voorgeschoteld krijgen, opgezadeld worden met verschillende verwachtingen. Nee, Smith doelt op eenzijdige discriminatie, meisjes worden van jongsaf benadeeld. Tot mijn verbazing voert ze daarvoor geen andere bewijzen aan dan de rolmodellen voorgehouden door de media. Het lijkt haar te ontgaan dat ook jongens min of meer bewust worden gekneed volgens bepaalde conventies en tradities, dat ook de mannelijke identiteit wordt gemodelleerd.

Dat vrouwen in veel culturen gediscrimineerd werden en worden, hoeft geen betoog. Naar schatting zijn er momenteel zo'n honderd miljoen missing women, meisjes en vrouwen die omwille van hun sekse omkwamen (in het kraambed, onhygiënische en clandestiene abortus, selectieve kindermoord, minder voeding en verzorging dan jongens...). Denk ook aan de mensonterende behandeling van Afghaanse vrouwen door de fundamentalistische Taliban, die in de herfst van 1996 de macht gegrepen hebben in Kabul en omstreken. Deze vrouwen werden van veel verworven rechten en vrijheden beroofd. De burqa, een soort boetekleed met een geweven traliemasker, is hiervan het schrikbarend symbool. Vrouwenkledij als gevangenis, met uitzicht op een getraliede wereld. Smith leidt hieruit af dat wanneer het mannen uitkomt, ze vrouwen waar ook ter wereld van alle rechten kunnen en zullen beroven. Dat dat in gevestigde democratieën gelukkig toch een beetje anders ligt, lijkt ze niet te beseffen.

De vrijwillig kinderloze Smith fulmineert hartstochtelijk tegen het moederschap. Ze ziet er niets meer in dan een opgedrongen rol. Zo dwingend, dat vrouwen die niet (meer) zwanger kunnen worden, weigeren dat te aanvaarden en zich kosten, moeite, risico's noch vernedering besparen om het onmogelijke toch te realiseren. Ze worden daartoe aangespoord door artsen. In hun ogen zijn kinderloze en kinderarme vrouwen 'leeg' of onvolledig, en ze verrijken zich op hun kosten. De sociale moederdwang is ondraaglijk. De mannenmaatschappij gebruikt moederschap om vrouwen te kluisteren. Als ze niet hun halve leven vastzitten aan kinderen streven vrouwen toch maar het eigenbelang na, gaan ze mannen beconcurreren. Andere argumenten voert Smith niet aan. Ook haar analyse van andervrouws kinderwens is een opeenstapeling van negatieve vooroordelen (genen doorgeven, huwelijk redden, iemand die later voor je zorgt).

In een ander hoofdstuk heeft Smith het over de vrijwillige kinderloosheid van één op vijf (Britse) vrouwen en de agressieve reacties daarop. Maar hoe 20% van de vrouwen (elders heeft ze het over 10%) aan de onweerstaanbare indoctrinatie en druk ontkwam, verklaart ze niet. De lage geboortecijfers in de West-Europese landen, soms ver beneden het vervangingsniveau, begroet ze als het definitieve einde van de moederschapsmythe, een denkrevolutie die ze gelijkschakelt met die bewerkstelligd door Galilei.

Smith kant zich resoluut tegen de bewering dat vrouwelijke soldaten minder geschikt zouden zijn voor frontgevechten, "vrouwen kunnen net zo goed mensen doden als mannen". Militaire leiders die het tegendeel beweren, doen dat omdat ze de klassieke verantwoording voor het doorbreken van het taboe op doden (in oorlogstijd) niet willen opgeven. Als ook vrouwen in de voorste linies strijden, kan niet meer naar het thuisfront verwezen worden, de plicht of noodzaak weerloze vrouwen (en kinderen?) te beschermen.

Smith denkt in termen van de oorlog der seksen. Separatistisch feminisme, al zegt ze nergens dat mannen vijand nummer één zijn. Nogal wat feministen zijn er ondertussen niet (meer) zo zeker van dat dit een vruchtbare denkpiste is. Sommigen vragen zich af of het patriarchale systeem werkelijk bron van álle kwaad is. Betty Friedan bijvoorbeeld, in de jaren zestig een van de boegbeelden van het feminisme (The feminine mystique). In haar recent verschenen Beyond gender: the new politics of work and family betoogt ze dat de politiek van de (mannen)haat al te ver geëscaleerd is, dat te veel vrouwen er de dupe dreigen van te worden. Velen zijn met haar geschrokken van een aantal onverwachte ontwikkelingen. De achteruitgang van het gezin, mannen die nog minder dan voorheen omkijken naar hun kroost, steeds meer ongehuwde en alleenstaande moeders, met de daarmee gepaard gaande armoede en kwalijke gevolgen voor de opvoeding. In Groot-Brittannië leeft 18% van de afhankelijke kinderen alleen met de moeder, negen van de tien éénoudergezinnen zijn alleenstaande moeders, één op drie baby's wordt in armoe geboren. Tussen wat sommige vechtlustige feministen beweren en de dagelijkse praktijk van 'gewone' vrouwen, gaapt niet zelden een diepe kloof. Lang niet iedereen is ervan overtuigd dat de kinderwens een louter cultureel gegeven is. En vrouwen met kinderen kunnen mannen gebruiken, al kunnen ze natuurlijk ook zonder.

Smith wijst twee oorzaken aan voor alle ongelijkheid en discriminatie: mannen zijn fysiek sterker en vrouwen konden tot voor kort geen zwangerschap voorkomen. Maar volgens haar vloeien alle genderverschillen voort uit het feit dat vrouwen in alle culturen slechter behandeld worden. Wat sommigen als essentiële verschillen zien, zijn niets anders dan culturele voortbrengselen, het resultaat van discriminatie en onderdrukking, "vrouw-zijn is geen toestand maar een morele conditie". Dat veel genderverschillen cultureel bepaald zijn, wisten we al. En dat geldt uiteraard ook voor mannen. Maar laten we niet klagen, vergeleken met tabloids is het best een interessant boek.

 

Robertson, Una A. - The illustrated history of the housewife, 1650-1950, Thrupp/Stroud, Sutton Publishing, 1997, 204 blz.

Smith, Joan - Different for girls. How culture creates women, London, Chatto & Windus, 1997, 176 blz.

Gepubliceerd in De Morgen, 7 mei 1998.