Hongaars ooggetuigenverslag

Ooggetuigenverslagen kunnen om verschillende redenen waar­devol zijn. De getuige is bijzonder of dat waarover getuigd wordt is het. De getuige kan een be­voorrecht waarnemer zijn, een vooraanstaand persoon, iemand die een bepalende rol heeft gespeeld bij een gebeur­tenis... Hoe belangrijker de gebeurtenis, hoe minder de persoon van de getuige er toe doet. De getuige ontleent dan zijn spreekrecht aan datgene waarover hij getuigt, daarom wordt naar hem geluisterd. Dat geldt zeker voor getuigenissen over de nazi-kampen en de jodenmoord. Vroege ooggetuigenverslagen hierover waren niet zelden anoniem, andere auteurs vermeldden alleen hun interneringsnummer, het kenmerk van het lot dat hen tot getuige heeft gemaakt. De getuige cijfert zichzelf weg. Als historicus heb je later de grootste moeite om de auteur te identificeren, kamplijsten met interneringsnummers zijn onvolledig, niet altijd betrouwbaar. Zo het in 1945 gepubliceerde 140.443 B vertelt over Buchen­wald. Dit zeer hoge interneringsnummer komt niet meer voor op de lijsten van Buchenwald. Achterin het boekje staat wel een verantwoordelijke uitgever, Frans Lamote. En op die naam vond ik een dossier bij het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers met daarin gelukkig zijn interneringsnummer, 140.443.

Gruwel die elke persoonlijke bekommernis of subjectiviteit lijkt te overstijgen maakt iedere deelnemer ogenschijnlijk tot onpersoonlijk verslaggever, met het doel herhaling te voorkomen. Alleen daarom zou elke getuigenis onze aandacht verdienen. Maar zo werkt dat natuurlijk niet, alleen al door de schijnbare overvloed aan getuigenissen. Schijnbaar, want slechts een kleine minderheid van de overlevenden heeft getuigd. Minder dan 6% van de potentiële 'Belgische' getuigen over Auschwitz (de uit België weggevoerde joden en zigeuners die dat kamp hebben overleefd) heeft in geschrifte getuigd. Daar staat tegenover dat in België alleen al sinds 1941 meer dan 1600 ooggetuigenverslagen geschreven werden door joden en niet-joden. Internationaal werden meer dan 10.000 egodocumenten over de kampen in boekvorm gepubliceerd. Geen mens krijgt dit alles gelezen. Het lijkt bijna heiligschennis, maar de literaire kwaliteit doet er toe. Kwaliteit en vorm van de communicatie zijn van belang, weinigen hebben de pen van Jean Améry, Tadeusz Borowski, Elie Cohen, Charlotte Delbo, Gerard Durlacher, Abel Herzberg, Benedikt Kautsky, Primo Levi, Micheline Maurel, Nico Rost en vele onvergetelijke anderen. Ook Magda Denes heeft die gave. Haar getuigenis over de vervolging in Hongarije is uitstekend geschreven, met sterke literaire beelden en haar boek leest als een trein.

De Hongaars-joodse familie Denes zat er warmpjes in. Jaren tevoren was er afgesproken "nooit maar dan ook nooit Jiddisch te spreken, de verachte taal van de joodse lagere klassen". Toen bij het uitbreken van de oorlog de vader de benen nam, verdween alle luxe als sneeuw voor de zon. Het gezin trok in bij de klein behuisde grootouders, met alle spanningen en irritaties van­dien. De discriminatie en vervolging van de joden namen ondertussen ook in Hongarije almaar toe. Dat wordt alleen terloops, indirect, bijna anecdotisch beschreven. Bijvoorbeeld het joods-orthodoxe meisje waarvan alleen gemeld wordt dat ze ervan overtuigd was dat ze zichzelf met de blote handen kon wurgen tot de dood erop volgde.

Het grootste deel van het boek staat in het teken van Magda's broer, het beste wat ze in haar leven gehad heeft, schrijft ze. Toen de nazi's in maart 1944 Boedapest binnentrokken en de macht overnamen van de Hongaarse collaborateurs, steeg het aantal zelfdodingen exponentieel. Ook de familie Denes beraadde zich, er werd democratisch over gestemd. De drie mannen en jongens stemden tegen zelfdoding, de drie vrouwen voor. Magda's stem moest de doorslag geven. Ze volgde haar broer, stemde tegen. Humanitair bewogen ging haar broer later bij het zionistische verzet; Hongaarse nazi's vermoordden hem. Magda Denes maakt haar onstelpbaar verdriet en haar verwoestende woede over het feit dat ze desondanks voortleven wou, hartverscheurend duidelijk. Tevergeefs probeerde ze de verdwijning van haar broer uit haar geheugen te bannen, uit gewoonte bleef ze binnensmonds verder met hem praten. Maar beetje bij beetje ontdekte ze toch zichzelf, ze was een ander, leefde.

Zij die de nazi's overleefd hadden werden door de Russen bevrijd en... bedreigd. Uiteindelijk belandden ze in displaced persons kampen. Eindeloos wachten op het zo begeerde visum naar de VS. Het werd Cuba. Ver weg, dat wel, maar nog steeds niet geborgen. Het boek stopt abrupt als Magda en wat haar aan familie rest in Cuba arriveren. Meer verneemt de lezer van de Nederlandse uitgave niet. Magda werd psycho-analyste in de VS en overleed in 1996.

In een Amerikaans DP-kamp werden allen een voor een onderhoord. "Ze stellen vragen over je identiteit en ze proberen je in de val te laten lopen. ... Vluchtelingen van alle nationaliteiten wisselden verhalen uit over deze trucs, want eindelijk hadden we weer een gemeenschappelijke vijand: onze redders". Enkele jaren geleden botste ik in een Parijs onderzoekscentrum op een geheime brochure van het Ministère de la guerre. Een vijftig bladzijden dikke brochure met informatie en strikvragen over Duitse kampen en gevangenissen. Bedoeld om officieren en onderofficieren, belast met de controle van de gerepatrieerden, in staat te stellen het kaf van het koren te scheiden. Een lijst met gedetailleerde vragen en antwoorden (vertrekdata van konvooien, kampjargon...) moest toelaten de bedriegers eruit te halen. In het woord vooraf wordt ervoor gewaarschuwd zich niet te laten vertederen door "de vermoeidheid die op de gezichten te lezen valt waardoor men ze bijna niet durft lastig te vallen" en ook dat "het feit dat iemand op bevredigende wijze op alle gestelde vragen heeft geantwoord niet noodzakelijk inhoudt dat de ondervraagde te goeder trouw is". Dat was geen overdreven voorzichtigheid weten we nu, duizenden daders en collaborateurs hebben zich onder de honderdduizenden displaced persons gemengd. Maar het effect van deze achterdochtige houding, de vele vragen en de onpersoonlijke behandeling, zonder dat de reden ervan werd toegelicht, op de uitgemergelde en radeloze overlevenden was voorspelbaar rampzalig. Ook daarover berichten vele ooggetuigenverslagen. Van Denes vernemen we dat de vluchtelingen gelukkig snel middelen bedachten om zich eens te meer teweer te stellen. Achteraf kan men zich afvragen of de baten wel opwogen tegen de kosten, de immense vluchtelingenstroom na de oorlog, zeker een miljoen mensen, kón niet efficiënt doorgelicht worden en vele oorlogsmidadigers zijn via de DP-kampen door de mazen van het net geglipt.

Brandende kastelenwerd door enkele commentatoren de hemel ingeprezen. Het zou van het niveau zijn van Anne Franks dagboek, zo belangrijk als Schindlers List, Hitlers gewillige beulen en Au revoir les enfants. Dat ontgaat me. Anders dan Het achterhuis is het geen dagboek en de meer dan vijftig jaar oude ge­dachten, gevoelens en details die nauwgezet weergegeven worden komen dan ook wat ongeloofwaardig over. Dat geldt eveneens voor de soms verbijsterende intelligentie van de bij het begin van de oorlog vijf jaar oude Magda. Haar scherpzinnigheid steekt fel af tegen haar onwetendheid en onrijpheid op andere vlakken ("Moeder, doet het pijn als je doodgeschoten wordt ?") Het ironisch-sarcastische toontje van het eigenwijze, zelfingenomen meisje gaat snel vervelen. De auteur is te veel hoofdrolspeelster, treedt te nadrukkelijk op de voorgrond. De klemtoon ligt op het ego, niet op het document.

Denes, Magda - Brandende kastelen. Een kind in de oorlog, Antwerpen/Amsterdam, Icarus/Anthos, 1997

Gepubliceerd in De Morgen, 25 juli 1997