Homofobie

Na tien jaar bezinning is het Vaticaan er uit: homoseksualiteit blijft uit den boze. Priestertekort of niet, homoseksuele kandidaten vliegen buiten. Homoseksuele handelingen zijn volgens het pauselijke decreet immers niet alleen "zwaar zondig en wezenlijk immoreel", maar gaan ook nog eens "in tegen de natuurwetten".

Het lijkt voorhistorisch, maar is het helaas niet. Tot voor kort waren homoseksuele handelingen in de hele wereld strafbaar, ook in het westen. Tot op heden worden homo's in nogal wat landen (vooral Arabische en Afrikaanse) gediscrimineerd, vervolgd, gefolterd.

De nazi-vervolging van homoseksuelen was het Europese culminatiepunt van de wijd verbreide homovijandigheid. Die hield ook na de Tweede Wereldoorlog aan en daardoor kwam het wetenschappelijk onderzoek naar de nazi-vervolging maar laat op gang. Dat onderzoek werd aanvankelijk vervormd door de drang zich als slachtoffer te profileren, in vergelijking en concurrentie met andere slachtoffercategorieën. Het aantal slachtoffers werd zwaar overdreven, men had het over een 'homocaust' die aan minstens tweehonderdduizend homo's het leven had gekost. Maar al snel kwam er, vooral onder impuls van homoseksuele historici, ook serieus onderzoek.Doodgeslagen, doodgezwegen is daar een voorbeeld van, al zijn ook hier sporen terug te vinden van een te sterke profileringdrang.

In het Derde Rijk werden naar schatting honderdduizend mannen gearresteerd op verdenking van homoseksualiteit. De helft hiervan kreeg een tuchthuisstraf, tien- tot vijftienduizend kwamen na het uitzitten van die straf in een concentratiekamp terecht, zestig procent overleefde dat niet (zes- tot negenduizend homoseksuelen).

De nazi's vervolgden alleen homoseksuele mannen, geen vrouwen. Daar worden allerhande verklaringen voor aangereikt. Die worden doorgaans opgehangen aan de nationaal-socialistische ideologie, terwijl het Duitse sodomie-artikel 175, dat anaal geslachtsverkeer onder mannen strafbaar stelde, dateert van 1871, van bij de éénmaking van Duitsland. De nazi's namen paragraaf 175 over en breidden hem in 1935 uit tot elke homoseksuele neiging onder mannen. Ze bouwden als kinderen van hun tijd voort op wat in brede lagen van de bevolking leefde en radicaliseerden dat. Vrouwen en vrouwelijke seksualiteit werden niet voor vol aanzien, ze heetten minder waard, minderwaardig te zijn. De nazi's herleidden vrouwen tot baarmachines, zo passief dat lesbische neigingen zwangerschap niet in de weg stonden. Ook van belang was dat homoseksuele neigingen bij vrouwen minder opvallen omdat het 'zwakke' geslacht er inniger omgangsvormen op nahoudt. Nog belangrijker was dat nationaal-socialisme een cultus inhield van stoere mannelijkheid, kameraadschap en broederlijkheid. Homoseksualiteit was bedreigend, het mannenverbond duldde geen expliciet erotische component.

De nationaal-socialistische visie op seksualiteit was ingebed in een op rasdenken gebaseerde bevolkingspolitiek. Uitbreiding en verbetering van het eigen ras primeerden, gezin en voortplanting stonden centraal. Van bij de machtsovername werden geboorteregeling en abortus verboden; op abortus, een misdaad tegen het volk, stond in oorlogstijd de doodstraf. Men had het over een geboortefront en het aantal kinderen dat een vrouw voortbracht werd vergeleken met de inzet van een soldaat. Homoseksualiteit was maatschappijvijandig, ze tastte de kracht van het volk aan. Homo's werden persoonlijk verantwoordelijk geacht: aangezien ze meestal geen nakomelingen hebben verspreidt hun perversiteit zich niet via erfelijke kanalen maar via doelbewuste verleiding.

De raciale component blijkt ook uit het feit dat de nazi's in bezet gebied de homo's ongemoeid lieten zolang er geen Duitsers of leden van 'stamverwante' volkeren bij betrokken waren. Alleen in Nederland en in de Elzas werden homoseksuelen min of meer systematisch vervolgd. In bezet Nederland waren alle patronen van de homovervolging in nazi-Duitsland aanwezig: centrale registratie, speciale politie-eenheden, kritiekloze medewerking van Nederlandse autoriteiten en burgers. Dat er in totaal maar een tweehonderdtal Nederlandse mannen werd veroordeeld, kwam doordat zo goed als alle energie ging naar de deportatie van joden en de strijd tegen het verzet.

Nazi-instanties steunden, zoals bij de jodenvervolging, op een medeplichtige maatschappij. Het Duitse politie- en justitie-apparaat liet zich bereidwillig gelijkschakelen; buren, collega's en familieleden verklikten gewillig. Uit de analyse van 2046 Berlijnse onderzoek- en strafdossiers volgt dat 49% van de aangiften afkomstig was van privé-personen, waarvan één derde van familieleden en persoonlijke bekenden. Daaronder ook bezorgde ouders, zoals de moeder die haar kapper aangaf omdat hij haar zoon 'schat' had genoemd. Twee derden van de aangiften door privé-personen kwam van mensen die zich geroepen voelden hun vermoedens en waarnemingen kenbaar te maken. Seksuele avances, of in het openbaar je hand op de dij van een vriend leggen, kon levensgevaarlijk zijn. Van de andere aangiften was 13% afkomstig van werkgevers, collega's en overheidsfunctionarissen, onder meer hulpverleners. Tweeëndertig procent van de aanklachten vloeide voort uit politieonderzoek; 6% kwam van nazi-organisaties, vooral de Hitler-Jugend.

Klaus Müller betreurt dat er zo weinig getuigenissen zijn van homoseksuelen om de herinnering levendig te houden. Maar met die egodocumenten springt hij nogal onkritisch om. Zo aanvaardt hij zomaar het 'verslag' van Heinz Heger over bordeelbezoek in het concentratiekamp Flossenbürg. Volgens Heger schoven ook "deerniswekkende gestalten, uitgeteerde en uitgehongerde menselijke wrakken, zwevend tussen leven en dood" aan voor een beetje seks. Voor Müller is dat een "duidelijk bewijs dat seksualiteit de machtigste drift is van het menselijk lichaam". Uit een andere getuigenis haalt hij het relaas over een bral- en verkleedpartij onder gevangenen en verheft dat tot een "uiting van homoseksuele cultuur in een concentratiekamp". Müller heeft geen oog voor het feit dat de travestie werd uitgevoerd en gesmaakt door gevangenen die door de SS met macht bekleed waren, daardoor meer dan voldoende te eten hadden en nog tot seks in staat waren.

Müller is ervan overtuigd dat er in de herinneringen van overlevenden en in het wetenschappelijk onderzoek een taboe rust op seksualiteit, een taboe dat alleen door die paar homoseksuele getuigen werd doorbroken. Dat er in egodocumenten van politieke en joodse overlevenden weinig aandacht wordt besteed aan seks heeft veeleer te maken met het moment (tijdsgeest) en het motief van de getuigenis ('dit nooit meer'), en meer nog met het feit dat gewone gevangenen, zij die niet profiteerden van de ongelijke machtsverdeling, dermate ondervoed en gestresseerd waren dat hun libido verdween als sneeuw voor de zon. Dat blijkt niet alleen uit ooggetuigenverslagen maar ook uit wetenschappelijk onderzoek. Egodocumenten van niet-homoseksuele gevangenen bevatten overigens nogal wat informatie over (gelegenheids)homoseksualiteit onder bepaalde gevangenen - een bron die door de auteurs van dit boek werd verwaarloosd.

Na de oorlog werden homoseksuele vervolgingsslachtoffers uitgesloten van erkenning en compensatie, ook door gewezen politieke gevangenen. Er werd kennelijk niet getwijfeld aan de legitimiteit van de nazi-veroordeling van homoseksuelen; net zo min als aan de jarenlange opsluiting in concentratiekampen van criminelen die hun straf al hadden uitgezeten (een categorie waarnaar zo goed als geen onderzoek gebeurt).

Het door de nazi's verscherpte artikel 175 bleef in West-Duitsland van kracht tot 1969. In Oost-Duitsland werd paragraaf 175 in 1968 afgeschaft. Pas in juli 2002 werden in het verenigde Duitsland de nazi-vonnissen op basis van art 175 geschrapt, maar tot op heden ontbreekt elke vorm van schadevergoeding. In Nederland bleven de anti-homo verordeningen tot 1971 in voege. Midden 1986 werd homoseksualiteit erkend als vervolgingsgrond; eind jaren negentig kwam er financiële genoegdoening, onder meer een krediet om leemtes in de geschiedschrijving over homo's in het Derde Rijk in te vullen. Doodgeslagen, doodgezwegen is daarvan een eerste resultaat.

Klaus Müller (red.) - Doodgeslagen, doodgezwegen. Vervolging van homoseksuelen door het nazi-regime 1933-1945, Amsterdam, Schorer, 2005, 329 blz - ISBN 90 7334 127 2

Verschenen in De Standaard der Letteren van 9 december 2005.