Holocaustontkenners en -bekenners

Eén van de blijvende gevolgen van de Tweede Wereldoorlog is dat overduidelijk is geworden dat onverdraagzaamheid en racisme uiteindelijk tot afzichtelijke gruwel leiden. Een ander gevolg hangt daar direct mee samen : onverdraagzamen en racisten moeten, willen ze enige geloofwaardigheid behouden, die gruwel ontkennen. Een overzicht.

Toen de nationaal-socialisten (nazi's) de macht overnamen werden terstond concentratiekampen opgericht. In maart 1933 werd Dachau geopend en de media besteedden daar de nodige aandacht aan. Dat moest ook wel, de kampen moesten immers elke politieke tegenstand in de kiem smoren. Dat lukte wonderwel, ternauwernood een jaar later was bij de omwonenden het gezegde ingeburgerd 'Lieve god maak me stom, opdat ik niet in Dachau kom'.

Anders was het gesteld met de op directe massamoord ingestelde kampen. Deze uitroeiingskampen kwamen er pas eind 1941, goed acht jaar na de eerste concentratiekampen. In de tussentijd hadden de nazi's geleerd dat hun barbaarse maatregelen niet onbeperkt publiek uitgevoerd konden worden. Er was protest gerezen tegen de openlijke, grootschalige sterilisatie en uitroeiing van geestelijk gehandicapte medeburgers. Nazi-bonzen betreurden wel dat de bevolking 'nog niet rijp was voor maatregelen om het Duitse volk te zuiveren van alle kiemen van minderwaardigheid en zwakte', maar ze hadden een les geleerd en zouden die niet meer vergeten. De 'zuiveringsoperaties' gebeurden van dan af in het grootste geheim en ver van huis. Daar konden de meeste mensen mee leven. Er rees géén protest tegen de moordbrigades die in het zog van de Wehrmacht de Sovjet-unie binnentrokken en meedogenloos alle politieke functionarissen en joden uitroeiden. Het gebeurde ver weg en de slachtoffers waren geen Duitsers maar aartsvijanden : bolsjewisten en joden. Hetzelfde gold voor de kort nadien opgestarte uitroeiingskampen : ver van huis, in afgelegen oorden en met slachtoffers die toch maar Untermenschen waren. Ook in het westen speelden de nazi's handig in op de 'gevoeligheden' van de plaatselijke bevolking. In de beginfase werden onveranderlijk statenloze joden opgepakt, de genaturaliseerden werden ongemoeid gelaten en de slachtoffers werden gedeporteerd om in verafgelegen gebied uitgeroeid te worden.

De nazi's noemden hun volkenmoord nooit bij naam; zij waren de eerste holocaustontkenners. Maar ze waren niet alleen. Mensen hebben grote moeite met het erkennen van de gruwelijkste misdaden die ze kunnen plegen : misdaden tegen de mensheid. Men kijkt liever weg of, als dat niet kan, doet de gruwel af als overdrijving, gruwelpropaganda. Dat gold ook voor de jodenuitroeiing, het duurde lang eer de wereld ze als realiteit erkende. Hier waren dezelfde mechanismen werkzaam als bij de Duitse bevolking : ver van huis, men had al genoeg aan zijn hoofd (de oorlog) en joden werden vaak gezien als een minderwaardige mensensoort; zelfs de joodse pioniers in Palestina beschouwden hun Europese geassimileerde broeders als minderwaardige joden.

Verbazingwekkend is dit alles niet, onze houding hier en nu tegenover de Derde Wereld en de gebeurtenissen in het vroegere Joegoslavië is niet wezenlijk verschillend. Ook nu primeren economische, politieke, militaire en egostische overwegingen op humanitaire.

De ontkenning kwam na de oorlog slechts geleidelijk op gang. Eerst werd alleen de ernst van het gebeurde betwijfeld. De ergste gruwel werd toegeschreven aan propaganda van kommunisten, Engelsen of Amerikanen, die de aandacht probeerden af te leiden van de oorlogsmisdaden die ze zelf bedreven hadden. Pas begin jaren 60 kwamen ontkenners op het idee dat de jodenuitroeiing een bedenksel was van joden om er financieel en politiek profijt uit te kloppen. Deze ultieme stap in het komplotdenken (de slachtoffers worden daders, de daders worden slachtoffers) hing samen met de vanaf de jaren 60 wijzigende houding tegenover joden, Israël en holocaust.

Zionisten hadden de jodenuitroeiing altijd al beschouwd als de nederlaag van een jodendom dat zich wou aanpassen aan een niet-joodse omgeving. De holocaust beschouwden ze als een bewijs : in de diaspora konden joden niet overleven, dat kon alleen in een joodse staat. De holocaust werd in het begin gezien als een symbool voor een passief jodendom, een volk dat zich als een kudde lammeren naar de slachtbank liet leiden. Zij, de nieuwe joden, waren actief en strijdlustig. Nooit zou er nog een holocaust komen ! Deze visie groeide geleidelijk uit tot een vast onderdeel van propaganda die de Midden-Oostenpolitiek van bepaalde regeringen van Israël moest goedpraten. Het 'dit nooit meer' werd beetje bij beetje een rechtvaardiging van politieke en militaire praktijken die gaandeweg door steeds meer mensen, ook joden, met lede ogen werden aangezien.

Doordat de holocaust was uitgegroeid tot een essentieel onderdeel van de staatsideologie, dé rechtvaardigingsgrond voor de staat Israël en zijn politiek, kon niet langer schouderophalend voorbijgegaan worden aan holocaustontkenners die bovendien inspeelden op de toenemende antizionistische gevoelens. Zoals zo vaak het geval is met politieke rechtvaardigingen, ging en gaat het verder. Het is bijna ondoenbaar geworden een kritisch geluid te laten horen over Israël, joden in het algemeen of over de clichématige voorstelling van de holocaust. Wie het toch aandurft wordt beschuldigd van anti-zionisme of jodenhaat.

Het gaat al lang niet meer om het verleden, maar om de bruikbaarheid van dat verleden, de geschiedenis is een argument geworden voor de politieke ordening die men voorstaat. Dat geldt zowel voor holocaustbekenners als ontkenners. Het gaat niet om de inhoud van wat wordt gezegd, maar om de politieke motieven en doelstellingen die erachter schuilgaan.

Zoals elk verhaal over gebeurtenissen met talloze deelnemers en slachtoffers bevat ook het verhaal over de holocaust onjuistheden, overdrijvingen en simplificaties. Ontkenners buiten die platvloers uit, ze beklemtonen ze om te kunnen besluiten 'dat het állemaal wel overdreven zal zijn'. Het grote publiek heeft daar weinig verweer tegen. Geschiedkundigen kunnen helpen door onvolkomenheden in het verhaal te verklaren vanuit de toenmalige gebeurtenissen en ervaringen. Maar de meeste geschiedkundigen schrikken hiervoor terug, ze willen zich daaraan de vingers niet branden, de academische carrière niet in gevaar brengen. De politisering van de holocaust, met als doel herhaling ten alle prijze te voorkomen, werkt aldus in de hand wat ze bestrijdt : banalisering en ontkenning van de holocaust. De verbiedende en heiligende houding rond de holocaust is de grootste hinderpaal geworden voor een doeltreffende bestrijding van de ontkenners.

Deels ten gevolge van deze houding, deels ten gevolge van argumentatieve machteloosheid, vinden steeds meer mensen dat ontkenners vervolgd en bestraft moeten worden, dat een unieke uitzondering moet worden gemaakt op de vrijheid van meningsuiting. Wie dit voorstaat slaat een gevaarlijke weg in; een weg die, zoals de nazi-praktijk heeft aangetoond, kan ontaarden in oeverloze discriminatie, vervolging en repressie. Men wendt middelen aan die men bij de tegenstander verafschuwt en waarom men hem bestrijdt. Voorstanders van juridische vervolging kiezen in elk geval voor een strategie op korte termijn. Ontkenners zullen hoe dan ook hun theorieën blijven verkondigen, zij het minder openlijk. De praktijk heeft geleerd dat ze dan hun martelaarschap beklemtonen en uitbuiten. De machtsmiddelen die tegen hen worden gebruikt stellen ze voor als het bewijs van hun gelijk : 'het bestaan van de holocaust kan niet afdoend bewezen worden'. Een drogredenering die niet nalaat bij sommigen twijfel te zaaien. Anderen zijn zó verontwaardigd over de beperking van de vrijheid van meningsuiting dat ze, elk gevoel voor maat verliezend, de ontkenners bijvallen. Ontkenners buiten de wet stellen is volharden in een politiek geïnspireerde korte-termijn-strategie die op de lange duur averechts uitdraait.

Ongewild heeft men zich in een patstelling gemaneuvreerd. Met de beste bedoelingen, om mensen te overtuigen van de politieke noodzaak herhaling van de gruwel te voorkomen, hebben sommigen de al zo gruwelijke werkelijkheid nog wat aangedikt, anderen (ook geschiedkundigen) knepen een oogje dicht. En ontkenners blijven daar gretig gebruik van maken.

Het kost moeite om in te zien dat overdrijvingen en onjuistheden moeten worden uitgezuiverd en verklaard; dat het sterk vereenvoudigde beeld dat bij het grote publiek leeft moet worden verbeterd en bijgesteld, wil men een halt toeroepen aan het aanhoudend misbruik dat ontkenners maken van die onvolkomenheden. Alleen door de ontkenners het gras van voor de voeten weg te maaien kan men ze op lange termijn de baas worden. Tegen bijstelling en verscherping van het beeld van de holocaust valt overigens weinig te beginnen, geschiedkundigen kunnen tijdelijk afgeremd worden maar niet definitief gestopt. Te vrezen valt dat men ooit de grootste moeite zal hebben om de steeds wijder wordende kloof te dichten tussen werkelijkheid en politiek, tussen geschiedenis en propaganda.

Gepubliceerd in Ter Herkenning (Rijksuniversiteit Utrecht & K.U. Leuven), 23 (1995/4), p. 270-276 - ingeleid door Prof. Luc Dequeker.