Het verleden is nooit voorbij | Gebeurtenissen, geschiedenissen, identiteiten

  • "L'objectivité n'existe pas. Surtout quand il s'agit de souffrance et de mort, de victimes et de coupables. Il faudrait être objet, simple mécanique intellectuelle, et non pas sujet, c'est-à-dire personne située dans le temps et l'espace, chargée de mémoire et d'aspirations. Mais la différence est grande entre celui qui veut tendre vers l'objectivité et celui qui s'en détourne - délibérément ou par ignorance de ses propres déterminations, du prisme intérieur qui déforme sa perception des autres. On risque en effet de dérailler dans l'explication si l'on a négligé de s'expliquer soi-même. Et dès lors qu'on ne se veut pas absurdement impassible, dès lors que, par-delà la rigueur souhaitée de l'analyse, on aspire à juger les hommes dont on parle et à influencer ceux qui vous lisent, il faut se demander ce qui justifie qu'on pense comme on pense, qu'on juge comme on juge."  Alfred Grosser - Le crime et la mémoire, p. 7
  •  

Inleiding

Op een seminarie waar ik de werkwijze en resultaten van de bibliografie van ego-documenten over de nazi-kampen voorstelde en evalueerde,[1] bleek dat de methode die ik had gebruikt, systematisch onderzoek naar verbanden tussen kenmerken van getuigenissen en kenmerken van getuigen, bij enkele historici weerstanden opriep, in die mate zelfs dat de resultaten en de waarde van mijn onderzoek impliciet in vraag werden gesteld. Enkele aanwezigen waren van oordeel dat de aandacht besteed aan persoonskenmerken en individuele levensgeschiedenis van de getuigen moest leiden tot verwaarlozing van dé geschiedenis : gebeurtenissen en feiten die enkelingen ver overstijgen. Sommigen voerden aan dat wie subjecten aldus loskoppelt niet meer met geschiedenis bezig is.

Deze kritiek vormde de aanleiding om nog grondiger na te denken over de kennistheoretische en methodologische problemen rond wetenschappelijk onderzoek van ego-documenten. Dat leidde tot onderhavig artikel, een noodzakelijk complement voor dit soort onderzoek en een bijdrage die interessante vragen opwerpt over geschiedkunde in het algemeen.

Ondanks het toch al twintig jaar oude wetenschapsfilosofische inzicht dat geschiedschrijving onvermijdelijk herbeleving en actualisering van het voorbije impliceert, blijft het objectivistisch geschiedenisconcept doorwerken in praktijk en theorie. Hieronder zal aangetoond worden dat dat gepaard gaat met een statisch, objectivistisch persoonlijkheidsconcept (identiteit, geheugen) en dat is een expressie van de onderwaardering voor subjectieve beleving, interpretatie en kennis. De studie van ego-documenten leert als geen andere dat objectiverende kennis van het belevend, interpreterend en kennend subject, van de subjectiviteit en de persoonsgebonden benaderingswijzen en kennismethodes, voor een wetenschappelijke benadering even onontbeerlijk is als kennis van minder subjectieve factoren.


Gebeurtenissen wórden gebeurd

Feiten, dingen en voorvallen bestaan onafhankelijk van hun waarneming maar zolang ze niet door iemand op een of andere wijze vastgesteld zijn doen ze dat alleen in theorie of in principe, door deductie of inductie. Ze worden pas gegevens, gebeurtenissen en geschiedenis(sen) als ze benaderd, als ze bekend worden. Microben en enzymen waren werkzaam voor ze ontdekt werden, maar ze kregen pas vorm nadat ze gedefinieerd werden, toen hun contouren of grenzen (finis) omschreven waren.[2]

Iets wordt een gebeurtenis doordat het iemand overkomt, door iemand waargenomen wordt. Een gebeurtenis is wat aan iemand gebeurt, iemand te beurt valt. Het is een vastgesteld gebeuren, een geregistreerd, waargenomen feit. Wat zich voordoet of voorgedaan heeft, doet zich áán iemand voor. Een gebeurtenis wordt dus door iemand gebeurd, ze wordt gedragen.[3] Een subjectieve drager als conditio sine qua non - zonder subject geen gebeurtenis, deze voorwaarde gaat ook schuil in het begripgeschiedenis dat uiteraard teruggaat op gebeurtenissen.[4]

Voorvallen zijn niet altijd, in alle omstandigheden, direct en voor iedereen waarneembaar. Van sommige gebeurtenissen zien we alleen de oorzaak, van andere alleen het gevolg. Het uitschuren van een rivierbedding wordt pas na vele jaren zichtbaar, een aarzelend briesje laat zich alleen kennen door beroering van een pluim of een kaarsvlam, bepaalde prikkels die onder de menselijke waarnemingsdrempel liggen benvloeden toch ons gedrag (subliminale reclame). Van veel gebeurtenissen is het gebeuren alleen indirect of achteraf vaststelbaar, als ze al voorbij zijn : de fossilisatie van een trilobiet (een klasse van geleedpotigen die uitgestorven was lang voordat er mensen waren); de erosie van rotsgesteente; grootschalige economische, demografische, historische ontwikkelingen en cyclische fenomenen, de Kondratieff golfbeweging bijvoorbeeld. Andere gebeurtenissen onderscheiden we niet meer als dusdanig, ze worden krachten of toestanden genoemd : de beweging van elektronen rond de atoomkern, het ijs worden van water, de zwaartekracht die ons op de begane grond houdt. Veel gebeurtenissen zijn te alledaags, te banaal om nog opgemerkt te worden : de werking van een thermostaat, de vele dagelijkse automatische handelingen zoals gaan en fietsen. Van veel gebeurtenissen worden we ons pas bewust als ze ophouden en dàt noemen we dan een gebeurtenis : het stokken van de ademhaling, het niet meer kloppen van het hart.

Feiten, dingen en voorvallen zijn in elk geval steeds en onvermijdelijkbemiddeld, we kennen ze nooit anders dan indirect. Kennis impliceert benadering, er komen steeds zintuigen, instrumenten, denkvormen of kennispatronen aan te pas. Zonder paradigma is wat bestaat niet eens onderscheidbaar. Wat niet kan worden ingekaderd blijft zonder context of betekenis en daardoor nemen we het niet of ternauwernood waar. De grote zaagbekken die in de barre winter van 1995-96 in het hartje van Gent in het dode water van de Leie tevergeefs naar voedsel doken, werden alleen opgemerkt door een toevallig voorbijkomend vogelaar. Andere voorbijgangers zagen de nochtans opvallende eenden niet, ze kónden ze niet onderscheiden van bijvoorbeeld wilde eenden, bevroedden niet dat ze getuige hadden kunnen zijn van een in die biotoop ongebruikelijk voorkomen. "Mensen zien gewoonlijk niet, ze herkennen alleen maar, en wat ze niet herkennen blijft voor hen onzichtbaar", schrijft Simon Leys over het onvermogen van westerlingen om Chinese lettertekens, Shu (handschrift, calligrafie), naar waarde te schatten, te onderkennen als een aparte, in het westen ongekende kunstvorm.[5] Paradigma's, zoek- en kenmodellen, worden niet zelden als sjabloon over een tot dan onbekende werkelijkheid geplaatst om ze te kúnnen ontdekken, zichtbaar te maken. De Nieuwe Wereld bijvoorbeeld, bestond natuurlijk al voor 1492, hij was alleen voor de westerse ontdekkers nieuw. Zo nieuw, dat geen rekening werd gehouden met de autochtonen en de benamingen die zij al hadden. Autochtonen en hun wereld werden benoemd vanuit het paradigma dat westerse ontdekking had mogelijk gemaakt. Ze werden Indianen geheten, bewoners van het 'Indië' dat via de westroute was bereikt; en Amerikanen, naar de voornaam van de man (Amerigo Vespucci) die in 1507 door de Duitse geograaf Martin Waldseemüller ten onrechte voor de ontdekker van het 'nieuwe' continent werd aanzien.[6]

Het effect van een gebeuren, zijn spoor, wordt bepaald door kenmerken van wat zich voordoet, bijvoorbeeld kracht, duur en intensiteit van natuurelementen. Maar de uitwerking wordt ook bepaald door kenmerken van de aan het gebeuren blootgestelde materie. Wind heeft een verschillend effect op stuifmeel, zand, water of rotsen. Omgekeerd kunnen effecten door zeer verschillende gebeurtenissen veroorzaakt zijn. Aan een paardebloem valt niet direct af te lezen hoe ze op haar standplaats terechtgekomen is. De zaadjes van de pluisbol waar ze destijds aan vastzat kunnen verspreid zijn door de wind, meegevoerd in de vacht van een konijn, weggeblazen door een kind of door een verliefd koppel.

Effecten en sporen worden dus behalve door het gebeuren ook door hun substraat bepaald. De uitwerking van een gebeuren is in feite steeds een wisselwerking. Dat geldt in versterkte mate voor subjecten, de media waarlangs waarneming en kennis verlopen. Subjecten zijn door de band veelvormiger, meer aan verandering onderhevig, meer onderworpen aan [7] velerlei meestal onbereken- en oncontroleerbare invloeden. Ze zijn meerduidiger en moeilijker kenbaar dan objecten. Kenmerken van waarnemer en waarneming bepalen mee of, wat en hoe iets waargenomen wordt. Het waargenomene wordt door de waarneming aangepast aan de waarnemer. Zintuigelijke illusies maken duidelijk dat een waarneming zelfs niet altijd voldoende waarborg biedt voor het feitelijk bestaan van wat waargenomen wordt (perspectief, fata morgana, visioen).

Wat zich voordoet wordt beleefd en genterpreteerd, ingekaderd in de denk-, leef- en zijnswijze van de waarnemer, aangepast aan diens persoonlijke ervaring. Individuen zijn in bepaalde opzichten uniek en daardoor beleven geen twee mensen iets op exact dezelfde manier. Wat is, manifesteert zich op meerdere wijzen.[8] Verschillen tussen waarnemingen van verschillende observators of tussen waarnemingen van een en dezelfde waarnemer op verschillende tijdstippen (bijvoorbeeld de herinnering aan een gebeurtenis), zijn meestal relatief klein, maar soms lijkt het wel of men totaal verschillende zaken waargenomen heeft. Situationele factoren, rol en betrokkenheid van de waarnemer spelen een belangrijke rol. Een misdaad ziet er heel anders uit voor dader, slachtoffer, medeplichtige (collaborateur) of omstander.[9] Een en hetzelfde gebeuren gebeurt in feite op zoveel wijzen als er waarnemers zijn.[10] Men zou van verschillende gebeurtenissen kunnen spreken, ware het niet dat zulks al te zeer tegen het taalgebruik indruist.[11]

Waar object en subject deels of geheel samenvallen, zoals in de menswetenschap, worden de waarneming en het waargenomene natuurlijk nog sterker gekleurd door kenmerken van het ervaringssubject. Is de waarnemer tevens voorwerp van het gebeuren, of is hij er de enige of voornaamste kennis- of informatiebron over, dan stijgt de (kans op) subjectieve vertekening nog aanzienlijk. Bewustzijnstoestanden, dromen, emoties en gevoelens, genot en pijn bijvoorbeeld, bestaan tot op grote hoogte alleen zoals ze beleefd en gevoeld worden. [12] Dit grotendeels of zelfs uitsluitend subjectief bestaan impliceert geenszins dat dergelijke subjectgebonden toestanden en gewaarwordingen niet kenbaar of bestudeerbaar zijn, maar objectiviteit wordt wel steeds moeilijker realiseerbaar. Bewustzijnstoestanden van een subject kunnen worden vergeleken met die in vergelijkbare situaties en met die van vergelijkbare subjecten. Ze kunnen ook worden getoetst aan informatie of kennis uit minder subjectieve bronnen. Zo is kennis over de werking van het bewustzijn en het geheugen dikwijls afkomstig uit indirecte waarneming, de studie van verstoorde bewustzijnstoestanden bij mensen met hersenletsels.

Bij geschiedenis gaat het om gebeurtenissen uit het verleden. Deze bestaan voort in sporen, bronnen, verhalen (van mythe tot geschiedenis), in het individueel of collectief geheugen. Ook zij hebben geen betekenis los van mensen, mensen uit het verleden én uit het heden. Het voorbije wordt maar geschiedenis als het door iemand beleefd of herbeleefd wordt. De geschiedenis op zichzelf (an sich) is niet kenbaar. Er zijn wel historische feiten zonder mensen, zonder beleving, maar die hebben geen betekenis, geen geschiedenis. Geschiedenis bestaat alleen als en in zoverre ze door iemand herinnerd, gekend, benaderd wordt. Alle gekende feiten zijn gewaardeerde feiten.

Gebeurtenissen en geschiedenissen zijn steeds gemedieerd, ze stemmen nooit volkomen overeen met de werkelijkheden waarop ze teruggaan. Om een gebeuren zo objectief mogelijk te benaderen of achteraf te reconstrueren moet dus ook rekening gehouden worden met de karakteristieken van het substraat en/of medium van dat gebeuren. Kennis van het verleden impliceert kennis over de beleving van dat verleden, door de direct betrokkenen en door de kenners achteraf, in de herinnering en de geschiedschrijving. Objectieve kennis van het verleden veronderstelt kritisch onderzoek van, en inzicht in de kenmiddelen en kennismethoden van alle betrokkenen.


Onpersoonlijke en persoonlijke geschiedenis

Feiten, dingen en voorvallen worden gebeurd en gekend, door een subject. Subjectieve zijns- en denkwijzen bepalen ten dele wat aan iemand gebeurt en hoe het gebeurt. Wat niet kan ingekaderd worden dringt zelfs niet tot het bewustzijn door. Daarom is het nuttig, misschien zelfs noodzakelijk, een onderscheid te maken tussen onpersoonlijk gebeuren en persoonlijke gebeurtenis. Enerzijds wat zich aan iemand voordoet, anderzijds de wijze waarop hij dat beleeft. Enerzijds de feiten, dingen, mensen [13] en voorvallen die aan mensen gebeuren; anderzijds hoe ze door die mensen worden beleefd, ervaren, waargenomen en daardoor alleen al worden beïnvloed en veranderd.

Dit onderscheid werkt ook in de geschiedkunde verhelderend. De onpersoonlijke geschiedenis kan worden omschreven als het geheel van de voorbije feiten en gebeurtenissen die zowel wat betreft hun voorkomen als het bronnenmateriaal niet strikt individu-gebonden zijn en op vrij objectieve wijze vastgesteld werden of vastgesteld kunnen worden. Feiten en gebeurtenissen dus die (ook) anders dan via een direct erbij betrokkenwaarnemer of ervaringssubject gekend kunnen worden. Abstracte maatschappelijke processen en structuren die het individu overstijgen maar wel mee bepalen, zoals demografische, economische, politieke en militaire evoluties; maar ook particuliere feiten, de ambtelijke registratie van geslacht, geboorte en overlijden bijvoorbeeld, feitelijke personalia, de onpersoonlijke feiten over personen als enkelvoudige elementen in individu-overstijgende processen en structuren. Dit bovenpersoonlijk, minder subjectief karakter verklaart waarschijnlijk dat de onpersoonlijke geschiedenis impliciet vaak wordt voorgesteld als dé geschiedenis en dat veel historici zich bijna werktuiglijk tot dat deel van de geschiedenis proberen te beperken. Daarbij speelt natuurlijk ook mee dat de buitenwereld, wat zich aan mensen voordoet en met hen gebeurt, doorgaans makkelijker kenbaar en bestudeerbaar is dan beleving door mensen, hoe gebeurtenissen door mensen worden gebeurd.

De onpersoonlijke geschiedenis is, zoals we gezien hebben, niet kenbaar los van (her)beleving en (her)interpretatie. In zoverre ze gebeurd is of herinnerd wordt, is ze verweven met, gekleurd door de persoonlijke geschiedenis(sen) van de mensen die ze dragen of kennen[14]. Een geschiedenis wordt op een bepaalde wijze gekend. Feiten worden steeds enigermate geselecteerd en vertekend door denkwijzen en waardensystemen, bijvoorbeeld de wetenschappelijke discipline van de onderzoeker - een socioloog bekijkt het verleden anders dan een historicus - of het paradigma dat een historicus hanteert om gebeurtenissen te (kunnen) interpreteren.[15]

De zijns- en denkwijzen van het subject dat ervaart, kent of zich herinnert, liggen niet voor eens en altijd vast. Ze veranderen samen met het individu, ten gevolge van nieuwe ervaringen en gebeurtenissen. Alleen al door de accumulatie van ervaringen, dat wat we 'ervaring' noemen, verschuiven aandachtsrichtingen, waarnemings- en interpretatiepatronen. Zo gaat het natuurlijk verouderingsproces gepaard met geleidelijke betekenisverschuivingen die pas na enige tijd duidelijk worden. Door de inkorting van het toekomstperspectief en wijzigingen in het biologisch ritme verandert de tijdsbeleving.[16] Personen, de identiteit, het bewustzijn en het geheugen - zowel zijn capaciteit als zijn inhoud, de herinneringen : ze veranderen alle doorheen de tijd.

Een herinnering is een bedoelde of onbedoelde reactivering van iets dat voorbij is. Het voorbije krijgt nieuw leven ingeblazen, wordt opnieuw beleefd (vandaar trouwens het authenticiteitsgevoel dat met vele herinneringen gepaard gaat). Herinneren, het opnieuw verinnerlijken, doet men per definitie hier en nu. Het is een actualisering van het verleden. Er bestaat, schrijft de geheugen- en bewustzijnsdeskundige Israel Rosenfield, "geen herinnering zonder context. En aangezien de context noodzakelijkerwijs continu verandert, kan er nooit een geheugen zijn dat vastligt, dat absoluut is. Een geheugen zonder het heden kan niet bestaan".[17] Herinneren is noch een mechanische noch een exacte reproduktie, het is een individu- of groepsgebonden, subjectieve, [18] tijd- en contextgebonden activiteit. Inhoud en betekenis van het voorbije worden waar nodig aangepast aan het bestaan van het individu of de collectiviteit die zich herinnert, aan de bestaansgrond en -reden van de herinnering. Het opnieuw werkelijkheid worden van een stuk verleden gaat onontkoombaar gepaard met aanpassing aan eigentijdse waarden, normen en idealen. Het verleden heeft slechts betekenis als en in zoverre het in het heden ingekaderd kan worden. Elke herbeleving verandert de voorbije gebeurtenis enigszins; dat is overigens wat bedoeld wordt met (psychische) verwerking.

Wat en hoe herinnerd wordt wordt dus bepaald door verleden en heden, door onpersoonlijke en persoonlijke factoren. Herinneringen participeren aan twee realiteiten. Als 'herinnering aan' hebben ze deel aan het verleden en bestaan ze in zekere zin los van het subject. Als 'herinnering door' maken ze deel uit van het heden én het zich herinnerend subject. Om een bepaalde voorstelling van het verleden op enigszins objectieve, op objectiverende wijze te beoordelen moet steeds rekening gehouden worden met de eigentijdse context van die voorstelling, met de zich herinnerende persoon of collectiviteit, met aanleiding en reden van de herbeleving. De geschiedenis is een gedachtenconstruct. De mate waarin dat construct de werkelijkheid benadert wordt onder meer bepaald door de mate waarin haar context-, tijd- en subjectgebonden determinanten bewust gemaakt en bestudeerd worden.

Het verleden, wat destijds gebeurd of beleefd is, dat is definitief voorbij, maar de persoonlijke geschiedenis en de wijze waarop het voorbije herbeleefd wordt, worden pas afgesloten door de dood van het beschouwde individu. Het verleden is een veranderlijke, een dynamische entiteit. Het voorbije is nooit onherroepelijk voorbij, definitief voorbij is alleen wat niet meer herinnerd wordt.[19] 

De individuele of collectieve herinnering past het verleden soms zo verregaand aan eigentijdse behoeften aan, dat de herinnering nog maar weinig te maken heeft met de voorbije werkelijkheid.[20] Sommige collectieve herinneringen doen denken aan science fiction waarin de held van het verhaal naar het verleden terugkeert om de toekomst te verijdelen.[21]Het verleden wordt dan veranderd om zijn consequenties niet te moeten trekken. Dat geldt bijvoorbeeld voor het clichématig Holocaustbeeld waarin daders en slachtoffers manichestisch aan elkaar worden tegengesteld. De daders worden zo verregaand gedemoniseerd dat ze niets menselijks meer hebben.[22] De heilzame les die uit deze gruwel kon worden getrokken wordt hierdoor sterk bemoeilijkt : dat beschaafde mensen daartoe in staat waren en zijn, dat we dus op onze hoede moeten zijn voor wat Auschwitz-overlevende Arnoni 'de Eichmann in ieder van ons' noemde.[23]


Een test-case voor het onderscheid tussen onpersoonlijke en persoonlijke geschiedenis

De weerstand van sommigen tegen een prosopografische benadering van ego-documenten komt in feite neer op verzet tegen het hierboven expliciet gemaakte onderscheid tussen bovenpersoonlijke en persoonlijke geschiedenis. Dat bleek onder meer uit het kristallisatiepunt van die weerstand : hij kwam tot uiting naar aanleiding van het omstandig gemotiveerde antwoord dat ik in het kader van mijn onderzoek gegeven heb op de vraag wie jood is,[24] kennelijk ook voor historici nog steeds een netelig en gevoelsbeladen vraagstuk.

De vraag wie jood is moest gesteld worden, de categorie jood is uiteraard niet weg te denken uit het concentrationaire universum. Systematisch onderzoek van een corpus ego-documenten over de nazi-kampen impliceert aandacht voor eventuele verschillen tussen joodse en niet-joodse getuigenissen. Verschillen die kunnen voortvloeien uit een andere doorwerking of verwerking van de kampervaring, wat kan samenhangen met culturele, maatschappelijke of zelfs militair-politieke verschillen, bijvoorbeeld de weerslag van gebeurtenissen in het Midden-Oosten op het getuigenisgedrag van joden in België.

Het beantwoorden van de wie-is-jood-vraag is geen eenvoudige zaak. Het begrip jood is verre van ondubbelzinnig, men was en is het niet eens over wie eigenlijk jood is. Zelfs de nazi's hadden, niettegenstaande een doorwrochte racistisch-biologistische en deels religieus-matrimoniale typologie,[25] op het eind van de oorlog nog steeds geen sluitende oplossing gevonden voor alle gevallen van zogenaamd raciale diversiteit.[26] De zelfdefiniëring jood kan van religieuze, culturele, nationalistische of politieke aard zijn. De inhoud van het begrip varieert naargelang de persoon die de term gebruikt, de groep waartoe hij behoort of zich rekent, de context, plaats en tijd : West- en Oost-Europa, Israël of de Verenigde Staten, voor en na de oprichting van de staat Isral, voor en na de Jom Kippoer oorlog, voor en na de oorlog tegen Libanon... Op de keper beschouwd is 'jood' een persoons- en contextgebonden begrip met verschillende waardegeladen, subjectieve inhouden.[27]

Ook in nazi-Duitsland en in de door de nazi's bezette landen was 'jood' geen volkomen eenduidige categorie. Dader en slachtoffer gaven er meestal een andere inhoud en in elk geval een andere betekenis aan. De toegeschreven identiteit, jood of niet-jood, viel niet altijd samen met de zelfdefiniëring. Mensen met meerdere joodse grootouders waren volgens de nazi's van joodse afkomst. Ze werden als joden vervolgd en waar maar enigszins mogelijk gedeporteerd en vermoord. Maar er waren uitzonderingen. Ook de nazi's hadden de grootste moeite om een katholieke monnik van joodse afkomst als jood te zien. Samuel Stehman bijvoorbeeld, hij moest de jodenster niet dragen. Maar hij deed het toch, uit verzet tegen de jodenvervolging. Uiteindelijk werd hij gearresteerd wegens verzetsdaden en opgesloten als politiek gevangene, niet als jood.

Mensen reageerden verschillend op de botsing tussen onpersoonlijke en persoonlijke geschiedenis. Onder diegenen die zichzelf niet (meer) als jood zagen maar door de nazi's als jood werden vervolgd, waren er die juist daarom de joodse identiteit op zich namen, terwijl anderen er juist door gesterkt werden in hun afwijzing. In Getuigen, de Belgische bibliografie over de nazi-kampen, wordt aan de hand van concrete voorbeelden duidelijk gemaakt dat geen enkele onpersoonlijke, supra-individuele of historische invulling van de notie jood volledig sluitend is, op elke denkbare regel bestaat wel een uitzondering.[28]

Na rijp beraad kwam ik tot het besluit dat voor classificatie en analyse van ego-documenten, die in eerste instantie over beleefde en herbeleefde gebeurtenissen gaan, het zelfbeeld van de getuige op het moment van zijn getuigenis doorslaggevend moest zijn.[29] Samuel Stehman die voor de nazi's, de hem overstijgende geschiedenis, geen jood was, maar die wel nadrukkelijk vanuit een joodse identificatie, áls jood getuigde, telde ik daarom wél bij de joden.

De voorrang die aldus gegeven wordt aan de persoonlijke geschiedenis druist kennelijk zo sterk in tegen bepaalde geschiedkundige geplogenheden dat hij, niettegenstaande een nochtans uitputtende motivering, op fel verzet stuitte. Sommigen leken wel van oordeel dat dé geschiedenis geweld werd aangedaan. Voorbeelden van mensen die zichzelf niet (meer) als jood zagen en daaraan bleven vasthouden ondanks hun stigmatisering tot jood, werden afgedaan als typische voorbeelden van joodse zelfhaat. Waar de persoonlijke geschiedenis in strijd was met de onpersoonlijke, werd ze onecht en vals genoemd. Het objectivistisch geschiedenisconcept, een eenduidig en statisch verleden, gaat blijkbaar gepaard met een objectivistisch persoonlijkheidsconcept, een eenduidige en statische identiteit. Dat is bij nader toezien ook niet verwonderlijk. Als geheugen, bewustzijn en identiteit veranderlijk zijn, wordt het wel heel moeilijk om de onveranderlijkheid van het deels daarop gebaseerde geschiedenisbeeld vol te houden.


Toegeschreven identiteit

Jean Améry, een filosoof die Auschwitz overleefde, stond uitvoerig stil bij deze identiteitsproblematiek in 'Over de noodzaak en onmogelijkheid een jood te zijn', een hoofdstuk uit zijn onvolprezen Jenseits von Schuld und Sühne.[30] Bespreking en analyse van zijn filosofische uiteenzetting over de botsing tussen persoonlijke en onpersoonlijke geschiedenis, het conflict tussen wat hem overkwam en zijn zelfbeleving, kan een en ander verduidelijken.

Améry werd niet joods opgevoed, hij had geen religieuze of culturele banden met het joodse volk en beschouwde zichzelf niet als jood. Alleen in het bijzijn van anderen, die hem als jood zagen, voelde hij zich jood, maar dat had verder geen betekenis voor hem. Zoals Sartre was hij van oordeel dat jood is, wie door anderen als jood gezien en gediscrimineerd wordt. Dat anderen iemand tot jood máken, werd Améry voor het eerst echt duidelijk in 1935 toen hij op een Weens terras de Neurenberger wetten in de krant bestudeerde. De maatschappij, de nationaal-socialistische staat die (volgens hem) door de hele wereld werd erkend als de legitieme vertegenwoordiger van het Duitse volk, definieerde hem toen als jood : een minder- of onwaardig mens. Dat deze ontkenning van menselijke waardigheid de doodsdreiging al inhield, was hem op slag duidelijk. Jood-zijn kreeg een nieuwe dimensie. Voortaan was hij een te vermoorden iemand. Joden waren prooien van de dood, doden met verlof. Een jood die nog leefde, dankte dat aan een toeval. Het besef wél mens te zijn, wél waardigheid te bezitten, haalde niets uit. Tegen de algemene en unanieme veroordeling door een gemeenschap helpt geen beroep op grond van een subjectieve overtuiging. De sociale werkelijkheid, de anderen, niet wat men van zichzelf vindt, bepaalt iemands zelfbeeld. "Niet ik", schrijft Améry, "was of ben gestoord, het zijn de geschiedkundige gebeurtenissen [de bovenpersoonlijke geschiedenis] die neurotisch zijn. De anderen zijn de gekken en ik sta radeloos tussen hen in, een geestelijk volkomen gezond persoon die bij een rondleiding door een psychiatrische instelling plotseling de begeleidende artsen en verplegers kwijtgeraakt is. Maar aangezien het vonnis dat de gekken over mij hebben uitgesproken op elk moment voltrokken kan worden, is het volledig van kracht en is mijn eigen mentale helderheid [zijn persoonlijke geschiedenis, zijn zelfbeleving] volkomen irrelevant."[31]

Het enige wat de gedegradeerde en met de dood bedreigde jood overbleef, was proberen zijn menselijke waardigheid terug te winnen. Door zijn lot op zich te nemen en er zich tegen te verzetten kon hij de gemeenschap dwingen zijn waardigheid te erkennen. Améry werd lid van een verzetsbeweging.[32] Hij werd een mens, "niet door zich innerlijk op een abstracte menselijkheid te beroepen maar door zichzelf in de gegeven sociale realiteit als een rebellerende jood te ontdekken en zich aldus volledig te verwerkelijken".[33]

Het herwinnen van menselijke waardigheid, dat is de noodzaak waarover Améry het heeft, daarom moest hij een jood worden. Maar dat laatste bleef wel onmogelijk, hij was nooit jood geweest en kon het dus ook nooit worden. Améry zag de mens als de som van zijn vroegste ervaringen, "iedereen moet zijn wat hij was in de eerste levensfasen, ook al werden die later bedekt... niemand kan worden wat hij tevergeefs in zijn herinneringen zoekt".[34] Het zich op latere leeftijd eigen maken van joodse taal, religie en cultuur was volgens hem inauthentiek. Zo'n zelfverworven identiteit zou niets veranderen aan het feit dat hij elke vierentwintigste december onwillekeurig aan een versierde kerstboom zou denken, en het Sh'ma Israel zou nooit dezelfde gevoelsmatige betekenis verwerven die het heeft voor wie wel als jood geboren en getogen werd.

De noodzaak en onmogelijkheid jood te zijn bleven na de oorlog voortduren. Het door de wereld uitgesproken doodvonnis bleek geen tijdelijke aberratie te zijn, antisemitisme bleef woekeren, joden bleven bedreigd. Een jood, leerde Améry hieruit, kan nooit vertrouwen op de ander, het vreemd zijn is een wezenstrek van zijn persoonlijkheid en dat moet hij aanvaarden. Jood-zijn is een slepende ziekte, zonder al te veel ontbering, maar die zeker fataal afloopt.[35]

De 'catastrofe jood' kan niet terugvallen op een gemeenschappelijk verleden bestaande uit joodse taal, religie, cultuur of traditie. Zijn jood-zijn is hem overkomen, het is een met de kracht van de elementen door anderen opgedrongen bewustzijn. Het is een ziekte, door anderen in zijn vlees getatoeëerd. Het Auschwitz-nummer op zijn linkervoorarm was voor Améry veelzeggender dan de Pentateuch of de Talmud. In dat stigma[36] lagen alle realiteiten en mogelijkheden vervat die hem tot jood maakten : het ten dode opgeschreven zijn én blijven. Dat, het door anderen opgelegd en gemeenschappelijk lot, niet de etnisch-religieuze gemeenschap, was voor Améry het wezen van jood-zijn.

De zoektocht naar zijn 'joodse zelf' bleef vruchteloos. Zoekend naar zijn ik, pelde hij de schillen van de ui af, maar de kern van zijn ziekte vond hij nooit. Het enige dat overbleef was de solidariteit van het verzet, ideologische verbondenheid met alle gediscrimineerde joden, waar ook ter wereld. Verder dan deze lotsverbondenheid kon zijn band nooit reiken. Deze broederschap was, schrijft hij, een reactie op het antisemitisme en een deel van zijn persoon, een wapen om zijn menselijke waardigheid te herwinnen in een strijd die nooit definitief gestreden was. Deze "joodse identiteit zonder positieve determinanten [was] zijn last en zijn steun",[37] het enige waarop hij betrouwen kon.[38]


Van statische naar dynamische identiteit

Améry hanteert een statisch identiteitsbegrip. Het 'zelf' wordt volgens hem voor eens en altijd vastgelegd in de prille jeugdjaren. Dat is geen ongebruikelijke visie. Ze werd en wordt impliciet of expliciet door velen gehuldigd. Waarschijnlijk hangt dit samen met de algemeen menselijke behoefte zichzelf als een continue eenheid te beleven, een behoefte waar het begrip identiteit trouwens op teruggaat.[39] Sociologisch gezien geldt voor de meesten onder ons overigens dat het persoonlijke leven een tamelijk vlak, ononderbroken verloop kent.

Steeds meer psychologen en sociologen zijn er heden ten dage van overtuigd dat de identiteit veeleer als een meervoudige en dynamische instelling moet worden gezien.[40] Het 'zelf' en het zelfbeeld evolueren in wisselwerking met omgeving, gebeurtenissen, ervaringen en het verstrijken van de tijd. Deze evolutie voltrekt zich doorgaans zo geleidelijk dat er weinig van te merken valt, de persoon in kwestie wordt er zich meestal niet bewust van. Bij anderen, vooral als we ze lange tijd niet gezien hebben, springen uiterlijke en innerlijke veranderingen natuurlijk meer in het oog; maar een tien jaar oude foto van onszelf doet het hem ook. In tijden van nood, als het individu onder grote druk staat, kunnen persoonlijkheid en identiteit vrij abrupt, drastisch en opvallend veranderen. Soms gebeurt dat zonder dat het individu rechtstreeks bedreigd wordt, bijvoorbeeld door het verlies van dierbaren, zeker als ze plotseling of op gewelddadige wijze weggerukt worden. In vele crisis- of grenssituaties (terminale ziekte, verminking, rampen, vrijheidsberoving, oorlog, foltering, deportatie) worden het zelf-, mens- en wereldbeeld van het direct bedreigde individu zwaar op de proef gesteld. De verstoring van de integriteit van het zelfbeeld kan een identiteitscrisis teweegbrengen. Dergelijke crisissen worden normaliter opgelost door reorganisatie van de identiteit. Bewustzijn en 'zelf' worden aangepast aan de gewijzigde omstandigheden en waar nodig worden ook herinneringen erop afgestemd.[41] Uit onderzoek en getuigenissen blijkt bijvoorbeeld dat verlamming of amputatie van een arm of been, of verlies van een zintuiglijk vermogen kan leiden tot een aanpassing van het lichaamsbeeld, het allereerste referentiekader van zelfbeeld en identiteit.[42]

De statische visie op geheugen, herinneringen en identiteit vindt men onder meer terug in de orthodoxe verklaring voor de werking van de klassieke Freudiaanse psycho-analytische therapie. Traumatische gebeurtenissen die zich voordeden op een moment dat het subject ze niet kon verwerken (omdat hij te jong was of te zeer verzwakt) worden heropgeroepen door middel van speciale technieken zoals vrije associatie en droomanalyse. De traumatische situatie wordt uit het 'onderbewuste' gehaald alsof ze daar al die tijd onveranderd opgeslagen bleef. Vervolgens krijgt het individu in gecontroleerde omstandigheden, de therapeutische situatie, de kans, tijd en middelen om het traumatisch gebeuren beter te verwerken en zijn persoonlijkheid te herstellen.

Recente visies op psychische problemen en hun oplossing zijn heel wat dynamischer. Veel psychische afwijkingen en ziekten vloeien voort uit het onvermogen om ingrijpende gebeurtenissen of veranderingen te integreren in gedrag, denken en bewustzijn. Het trauma kan van fysieke of psychische aard zijn. Zelfbeeld, bewustzijn en persoonlijkheid kunnen worden aangetast door verminkingen van het lichaam, bijvoorbeeld een borstamputatie, maar ook door de teloorgang van iemands ideologisch referentiekader, bijvoorbeeld de recente ineenstorting van het communistisch systeem. Mislukt de reorganisatie van 'zelf' en bewustzijn, dan komt de relatie tussen het individu en zijn lichaam of zijn sociale omgeving in het gedrang. De betrokkene vervreemdt van zichzelf en anderen, verliest aansluiting, wordt wereld- of werkelijkheidsvreemd, wordt psychisch ziek.[43]

Onder psychologen en neurologen heerst tegenwoordig grote twijfel of er wel zoiets bestaat als het 'onderbewuste' en onderdrukte herinneringen die onveranderd blijven en heropgeroepen kunnen worden. Heropgeroepen traumatische herinneringen zouden vals zijn, voorgekauwd door overijverige therapeuten die ze in de mond leggen van uiterst kwetsbare en benvloedbare patiënten.[44] Dat (Freudiaanse) psycho-analyse in bepaalde gevallen toch helpt, schrijft men in hoofdzaak toe aan de langdurige relatie met de therapeut. In die steeds meer betekenis en waarde verwervende relatie mag en moet de patint zich zo volledig mogelijk uiten. Pratend over verleden en heden, aangemoedigd en begeleid door een aandachtig en als bekwaam gezien toehoorder, groeit geleidelijk een nieuw bewustzijn, een beter aan de actuele situatie aangepast zelfbeeld en persoonlijk verleden.[45]

De extreme situatie waarin Améry zich geplaatst zag, hield naast discriminatie, vervolging en doodsdreiging ook in dat hem een identiteit werd opgedrongen waarvan hij overtuigd was ze zich niet eigen te kunnen maken. Maar ze werd met zoveel machtsvertoon en geweld én aan zovelen opgelegd, dat hij er even stellig van overtuigd was niet anders te kunnen dan ze aanvaarden. Améry's identiteitsbegrip is in feite minder statisch dan op het eerste gezicht leek. Niettegenstaande de onmogelijkheid te zijn wie hij volgens anderen was, nam hij de opgelegde negatieve identiteit toch op zich om aan te tonen dat ze wél menswaardig, positief was. Hij kóós voor een nieuwe identiteit, de catastrofe-jood werd jood uit solidariteit. Niet de neerslag van jeugdervaringen dus, maar een zelfvervaardigde, zelfverworven identiteit. Door de interpretatie die Améry gaf aan de hem in feite overstijgende onpersoonlijke geschiedenis, door haar tot uitgangspunt te nemen voor zijn verder persoonlijk bestaan, zijn persoonlijke geschiedenis, oversteeg hij op zijn beurt het geschiedkundig gebeuren en maakte ze tot persoonlijke gebeurtenis.

Améry werd willens en wetens deel van de opgedrongen bovenpersoonlijke realiteit in de hoop en met de bedoeling haar betekenis en verdere verloop te wijzigen. Dat zijn aan dit wilsbesluit voorafgaande persoonlijke geschiedenis en identiteit hierbij een rol speelden behoeft geen betoog. Zijn belevenis en interpretatie van wat hem als onpersoonlijke geschiedenis overkwam, werd bepaald door het feit dat hij een filosofisch gevormd, Duitstalig (Oostenrijks) intellectueel was.[46] De betekenis van Améry's verzet moge duidelijk zijn : zelfs in extreme situaties, situaties waarin individuen, identiteiten en persoonlijke geschiedenissen verbrijzeld worden, weerstaan enkelingen. En dat doen ze vanuit en door middel van hun persoonlijke geschiedenis, door verhoogde of vernieuwde zelfbeleving, in het teken van en als reactie op de onderdrukking, door een verzetsidentiteit.[47]


Veelvormige identiteit

In Améry's betoog gaan verschillende vormen van identiteit schuil : een persoonlijke identiteit gemodelleerd door de kinderjaren, een subjectieve identiteit (het zelfbeeld) en een door anderen, door de gemeenschap toegeschreven identiteit. Dit bij Améry impliciet onderscheid kwam in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds explicieter naar voren in de psychologie en de sociologie. Iemands persoonlijke identiteit wordt bepaald door de kenmerken, eigenschappen en de persoonlijke geschiedenis die hem tot individu maken, uniek en herkenbaar (de legale identiteit is hier een onderdeel van). Daarnaast is er de wijze waarop iemand zichzelf ziet en beleeft, de subjectieve identiteit of, in de terminologie van Erik Erikson, de gevoelsmatige of ego-identiteit. In navolging van Erving Goffman wordt ook nog de sociale identiteit onderscheiden.

De sociale identiteit wordt bepaald door reële en fictieve, verhoopte en toegeschreven groepsbanden. Bestaan en voortbestaan van groepen worden onder meer mogelijk gemaakt door gemeenschappelijke waarden, normen en idealen. Mede daardoor bieden groepen sociale en morele zekerheid. Ze voorzien het individu van een referentiekader waaraan hij zijn bestaan, situatie en gedrag kan afmeten. 'Zelf' en zelfbeeld zitten voor een flink deel verankerd in dergelijke groepswaarden. Naast een bindend effect hebben groepsbanden dikwijls ook een sociaal en moreel dwingend, in feite individu-vijandig karakter. Totale assimilatie is niet zelden een voorwaarde voor opname en integratie in de groep. Zelfs groepen waar men onwillekeurig toe behoort, houden dwingende sociale, culturele en morele verwachtingen in, zoals de rolpatronen van man en vrouw, kind en ouderling.

Mensen maken deel uit van verscheidene informele en formele groepen die elkaar deels kunnen overlappen of doorkruisen. Daarenboven verschuiven en veranderen groepen en groepsaffiliatie doorheen de tijd. Iemands sociale identiteit kan dus verschillen naargelang de beschouwde groepsrelatie, de beoordelaar (groep of individu) en diens optiek of het moment van de beoordeling. Nazi's veroordeelden Améry als jood ter dood terwijl orthodoxe joden in hem met geen mogelijkheid een jood konden herkennen.[48]


Authenticiteit

Améry's beslissing de door de nazi's met geweld opgelegde identiteit op zich te nemen, de vervolgde joden tot referentiegroep te nemen en daarop een nieuwe ego-identiteit te baseren, is een politiek-ideologische keuze. Een keuze die velen onder ons bewonderen en bijtreden. Daardoor wordt vaak vergeten dat andere keuzen konden worden gemaakt of worden de alternatieven zonder enige argumentatie afgedaan als inauthentiek. Houdingen die medeleven, solidariteit en verzet tegen onrecht inhouden dragen de goedkeuring van velen weg, maar dat maakt andere keuzen niet minderwaardig. Uit pragmatisch, sociaal, economisch, humanitair en zelfs biologisch oogpunt valt zelfs veel te zeggen voor de houding van vele vervolgden die uit de aanhoudende discriminatie en doodsdreiging concludeerden dat ze onder geen beding nog wilden opvallen en de kans zich volledig te assimileren met beide handen aangrepen. En ook degenen die tot hun verbazing of afgrijzen als jood werden bestempeld maar ondanks de vervolging bleven vasthouden aan hun ego-identiteit, die zoals dat heet 'zichzelf bleven', gedroegen zich niet minder authentiek dan Améry.

De keuze van een gestigmatiseerd individu wordt doorgaans authentiek, echt of loyaal genoemd als hij de kant kiest van mensen die zoals hij gebrandmerkt en vervolgd worden. Dat is, zegt men, zijn echte groep, de gemeenschap waar hij van nature bijhoort. De sociale druk om de ego-identiteit op te offeren aan de opgelegde (sociale) identiteit is in dergelijke gevallen bijzonder groot. Maar wie onder de sociale druk bezwijkt offert ook sociale, culturele en gevoelsmatige banden op met de andere groepen waarvan hij deel uitmaakt(e). En de authenticiteitsvraag kan natuurlijk ook vanuit die optiek gesteld worden.[49] Men zal dus steeds rekening moeten houden met de verschillende vormen van identiteit en de verschillende sociale invalshoeken. Authenticiteit is geen historische of objectieve categorie maar een morele, ideologisch-politieke waardering die onder meer wordt bepaald door het referentiepunt of de referentiegroep van de beoordelaar. Echtheid en authenticiteit zijn waarderingen die hier de mate van overeenstemming aangeven tussen de keuze van een individu (of individuen) en de waarden, normen en idealen van de beoordelaar : het individu zelf, een groep of een buitenstaander. Wie de groep laat prevaleren op het individu komt vanzelfsprekend tot andere waarderingen dan wie voorrang geeft aan de enkeling.

Wie een ego-identiteit die afwijkt van de 'historische', bovenpersoonlijke identiteit onecht noemt, hanteert een statisch, normatief en individu-overstijgend identiteitsbegrip. De notie 'joodse zelfhaat' houdt eigenlijk in dat de joodse identiteit voor eens en altijd vastligt. Voor wie er een meer dynamisch identiteitsconcept op nahoudt is daarentegen het begrip 'geassimileerde jood' een contradictio in terminis. In een dynamische interpretatie is geen sprake van zelfhaat maar van identiteitscrisis. Zo'n crisis gaat niet zelden gepaard met felle emoties tegen de vroegere identiteit en die afweer wordt soms een onderdeel van de nieuwe identiteit.[50]

Een statisch, normatief en bovenpersoonlijk joods identiteitsbegrip veronderstelt eenvormige en onveranderlijke kenmerken. Een dynamisch en descriptief identiteitsbegrip beantwoordt beter aan de multiforme werkelijkheid, de rijk geschakeerde groep van mensen die zichzelf om uiteenlopende redenen jood noemen of genoemd worden.[51] De poging om deze veelvormige en veranderlijke praktijk in een strak theoretisch keurslijf te vatten, mondt uiteindelijk steeds weer uit in biologistisch-raciale definities.


De proef op de som

Wat de Belgische ego-documenten over de nazi-kampen betreft heeft een vijftal getuigen zich openlijk verzet tegen de door nazi's opgelegde identiteit. De meeste andere getuigen stelden zich kennelijk[52] weinig of geen bewuste vragen rond hun joodse of niet-joodse identiteit, en die viel bij velen ook samen met de toegeschreven identiteit, wat joden betreft natuurlijk zonder de uitgesproken negatieve lading.

Al waren ze met weinig, de drie getuigen die zich uitdrukkelijk hebben verzet tegen de etikettering als jood maar desondanks als jood werden opgesloten - Paul Levy, Jacques Ochs en Albert Frank-Duquesne - hebben samen wel relatief veel getuigenissen geschreven. Los van het feit dat de omvang van een probleem zijn filosofische of wetenschappelijke betekenis niet bepaalt, zou dus in elk geval een vertekend beeld ontstaan indien het zelfbeeld van deze getuigen werd genegeerd. Telt men hun ego-documenten bij de joodse, dan stijgt het aantal vroege joodse ooggetuigeverslagen met meer dan de helft.[53] En er wordt nog een ander belangrijk onderzoeksresultaat gefalsifieerd. Niet-joden, zo bleek uit mijn onderzoek, kwamen gemiddeld meer uit eigen beweging tot getuigen dan joodse overlevenden. Deze laatsten getuigden naar verhouding meer dan niet-joden, maar ze deden dat door de band pas nadat ze erom gevraagd waren. Anders uitgedrukt : vergeleken met niet-joden hebben joden veel meer groepsgebonden dan individu-gebonden getuigd.[54] De talrijke getuigenissen van Frank-Duquesne, Levy en Ochs volgen evenwel nadrukkelijk het niet-joodse patroon.[55]

Het meer uitgesproken groepsgebonden karakter van joodse getuigenissen (waarvoor ik in Getuigen nog geen verklaring had) hangt samen met het specifiek karakter van het joodse lot gedurende de Tweede Wereldoorlog. Joden werden zonder onderscheid des persoons, leeftijd of geslacht gedeporteerd om uitgeroeid te worden. Vergeleken met niet-joden werden er dus ook veel meer joodse vrouwen vervolgd, gedeporteerd en vermoord. Het percentage vrouwen bij de weinig talrijke joodse overlevenden ligt dan ook hoger dan aan niet-joodse zijde. Er zijn dan ook verhoudingsgewijs meer getuigenissen van joodse dan van niet-joodse vrouwen. Mede daardoor ligt het aandeel van laag geschoolde getuigen hoger aan joodse zijde. Zowel joodse als niet-joodse vrouwen waren toen gemiddeld lager geschoold dan mannen, maar er waren naar verhouding meer vrouwen onder de joodse overlevenden. Lager geschoolden nu, nemen minder gemakkelijk uit eigen beweging de pen ter hand dan meer geletterden.[56] Sociaal gezien krijgen ze daar overigens ook minder de kans toe. Wordt hun de kans geboden, wordt hun getuigenis gesolliciteerd, dan blijken ze zeker niet minder bereid om te getuigen. Maar gemiddeld komen hun getuigenissen vaker terecht in kranten, tijdschriften en bundels, de meer groepsgebonden ego-documenten.

Het meer groepsgebonden karakter van joodse ego-documenten vloeit dus in zekere zin rechtstreeks voort uit de specificiteit van de genocide. Dat Frank-Duquesne, Levy en Ochs zoveel, zo vroeg en zo individueel getuigd hebben, heeft alles te maken met het feit dat hun statuut hiervan afweek : ze hadden de Belgische nationaliteit, werden gearresteerd wegens (individuele) verzetsdaden en werden niet gedeporteerd, maar onder druk van Belgische autoriteiten vrijgelaten.

Wordt het persoonlijk verzet van deze drie getuigen tegen de bovenpersoonlijke geschiedenis in de wind geslagen, telt men hun ego-documenten toch bij de joodse, dan wordt niet alleen hùn geschiedenis geweld aangedaan maar worden ook de resultaten vervalst van de wetenschappelijke analyse van het corpus waar hun getuigenissen deel van uitmaken. Omvang en evolutie van de produktie van joodse ooggetuigeverslagen worden vertekend. Het antwoord op de vraag naar tijdgebonden, politieke, ideologische of religieuze invloeden op die getuigenisproduktie wordt vervormd. Het onderzoeksresultaat wordt omgebogen in de richting van een preferentie van de onderzoeker.


Betekende realiteiten

Wie aspecten van de onpersoonlijke geschiedenis bestudeert, de jodenvervolging door de nationaal-socialisten, kan moeilijk anders dan de nazi-classificatie volgen. Deze immers bepaalde de brutale werkelijkheid waaraan mensen willens nillens onderworpen werden. Volgt de historicus de nazi-classificatie niet, dan blijven vele aspecten van deze geschiedenis ondoorgrondelijk en onverklaarbaar.[57] Wie daarentegen aspecten van depersoonlijke geschiedenis bestudeert, ego-documenten van de vervolgden en hun relatie tot de bovenpersoonlijke geschiedenis, moet het zelfbeeld van de getuigen, hun ego-identiteit tot maatstaf nemen.

Personen die vanuit een bepaalde historische optiek met recht als jood worden gedefinieerd, worden vanuit een andere, even gerechtvaardigde invalshoek als niet-joden gezien. De realiteit lijkt wel een tegenstelling ! Maar zoals we gezien hebben gaat het niet om dé werkelijkheid of dé geschiedenis, maar steeds om een benaderde, een betekende realiteit. Die betekenis is afhankelijk van de benaderingswijze, van het waarnemend of kennend subject, van de vraagstelling, soms zelfs van het soort bron dat geraadpleegd wordt. Ook in de wetenschap wordt het antwoord op een vraag deels bepaald door de vraagstelling. Het voorwerp van onderzoek, wat destijds plaatsgevonden heeft, verandert natuurlijk niet maar er worden andere facetten, verschillende geschiedenissen en identiteiten belicht.

Er is maar één realiteit maar die wordt op velerlei wijzen gekend. De invalshoeken en kenwijzen kunnen alle legitiem en waardevol zijn, geen van alle heeft de werkelijkheid in pacht. In een en hetzelfde vertoog mogen vanzelfsprekend geen twee verschillende betekenissen door elkaar gebruikt worden. Als men de miljoenen slachtoffers van de judeocide zonder enig voorbehoud als joden beschouwt, gaat het niet op joden die na de oorlog daden hebben gesteld die hier en nu worden afgekeurd  - wraakneming op in feite onschuldige Duitsers - af te doen als een verwaarloosbare minderheid van onechte joden.[58]


Van subjectieve objectiviteit naar geobjectiveerde subjectiviteit

In zijn Loflied op Clio stelt Josef Brodsky dat objectiviteit geen alternatief is voor subjectiviteit maar slechts de optelsom van alle subjectiviteiten.[59]Maar ook de som van alle min of meer subjectieve benaderingen, van alle op een of andere wijze gekende en betekende realiteiten, biedt geen accurate of volledige weergave van dé werkelijkheid. De som van alle waarnemingen, belevingen en interpretaties is normaliter groter en veelvormiger dan de realiteit die eraan ten grondslag ligt. Brodsky waarschuwt terecht voor overdreven vertrouwen in de objectiviteit waarop wetenschappers en geschiedkundigen zich te pas en te onpas beroepen, maar hij overdrijft in omgekeerde zin. Bij hem en andere (filosofische) idealisten lijkt alles alleen maar subjectief. Kennis veronderstelt, zoals hierboven betoogd werd, inderdaad een subject en dat maakt objectiviteit tot een schaars en moeilijk te realiseren goed, zeker in de menswetenschappen waar de mens zichzelf tot studie-object neemt. Maar daarom moet het kind niet met het badwater weggegooid worden. Filosofisch idealisme en subjectivisme zijn even eenzijdige reacties als het objectivisme van sommige historici die zich afkeren van de te subjectieve persoonlijke geschiedenis en ooggetuigeverslagen zoveel mogelijk mijden.

Betrouwbare, geobjectiveerde kennis is, dank zij wetenschappelijke methodes, zeer zeker mogelijk. Maar vermits kennis een subject en benadering veronderstelt, moet ook die subjectiviteit bestudeerd worden; kenner en benaderingsmethode (de wetenschap bijvoorbeeld) moeten steeds worden doorgelicht. Wetenschappelijk onderzoek van kennis uit de eerste hand, van wat met eigen ogen gezien werd, ooggetuigeverslagen, maakt dat bijzonder duidelijk. Alle historische bronnen zijn en worden (door hun interpretatie) in min of meerdere mate gekleurd door subjectieve factoren. Voor ego-documenten geldt dat, bijna per definitie, nog in sterkere mate. Maar hun subjectiviteit is geen absoluut gegeven, ze varieert met aard en mate van betrokkenheid (dader, slachtoffer, omstander) of nog, met de intentionaliteit van de bron. Hun subjectiviteit mag in elk geval nooit als argument aangevoerd worden om afwijkende gegevens te veronachtzamen. Het lijdt geen twijfel dat transportlijsten die SS-ers voor intern gebruik hebben opgesteld normaliter objectievere bronnen zijn over omvang, samenstelling of vertrekdatum van een konvooi gevangenen dan de herinneringen, vele jaren later, van sterk betrokken overlevenden van dat konvooi. Historici zullen doorgaans niet lang blijven stilstaan bij een afwijkend gegeven in een getuigenis. Doet een geschiedkundige dat door omstandigheden wel, omdat die specifieke getuigenis het voorwerp van zijn onderzoek is, dan kan blijken dat de getuige het bij het rechte eind heeft of dat geen van beide bronnen volkomen waterdicht zijn. Het konvooi in kwestie werd onverwacht uitgesteld en in de chaos van de laatste oorlogsmaanden getroostten de SS-ers zich, tegen hun gewoonte in, geen moeite meer om de datum op de transportpapieren aan te passen.[60]

Hoe subjectief ze verder ook zijn, ego-documenten bevatten informatie die in geen andere bron te vinden is. Wat de nazi-kampen betreft vormen ze de enige (betrouwbare) bron over de behandeling door SS-ers, over het dagelijks kampleven, het sterven, overleven en het onderling gedrag van gevangenen. Ook de getuigenissen over de gaskamers opgesteld door leden van het Sonderkommando, de ploeg gevangenen die in uitroeiingskampen de bezittingen en de resten van de vergasten moest verwerken, zijn natuurlijk van onschatbare waarde.[61]

De subjectieve inslag van ego-documenten betekent dus geenszins dat ze ongeschikt zijn voor objectieve doeleinden zoals rechtspraak of geschiedschrijving. In sommige opzichten doet dat subjectief karakter er niet eens toe; een bijzonderheid die te vaak over het hoofd gezien wordt. Het bestaan op zich van een of meerdere getuigenissen kan volstaan, los van hun precieze inhoud. Ooggetuigeverslagen over mensen die in een nazi-kamp aanschuiven voor een gebouw en over lijken die uit dat gebouw worden afgevoerd, verlenen in feite kracht van gebeurde aan schetsen voor de bouw van gaskamers. Strikt genomen geven die schetsen immers alleen aan dat er een intentie bestond om mensen te vergassen en dat ze minstens ten dele werd geconcretiseerd, in bouwplannen. Maar die plannen bewijzen niet per se dat de gaskamers ook gebouwd, voltooid en gebruikt werden. Dat dat wèl gebeurde, wordt bewezen door vele andere bronnen, onder meer ooggetuigeverslagen.

Al zijn gaskamers niet het onderwerp van dit artikel, met het oog op de twijfel die Holocaustontkenners proberen te zaaien is het toch raadzaam er nog maar eens op te wijzen dat er vele directe en indirecte bewijzen zijn van bestaan en functioneren van deze massamoordwapens.[62] Dit geheel van elkaar bekrachtigende bronnen is zo overtuigend, dat alleen fanatici er nog aan kunnen twijfelen.

In het politiek-ideologisch debat tussen Holocaustontkenners en Holocaustbekenners - zij die de totale onvergelijkbaarheid, de uniciteit van de Holocaust verkondigen, wordt het belang van de gaskamers de laatste vijftien jaar zwaar overschat. Het planmatig, industrieel, 'modern' karakter van deze genocide maakt ze volgens sommigen tot een uniek fenomeen, tot het archetypisch Kwaad. Dit straalt af op de directe en indirecte slachtoffers, hun leed wordt onvergelijkbaar, en dat zou uitzonderlijke compensaties en politiek-militaire maatregelen in het Midden-Oosten rechtvaardigen. De gaskamers zijn het zinnebeeld geworden van deze onvergelijkbare, technologische genocide. Ze vormen het sluitstuk van haar intentionalistische interpretatie en haar politieke exploitatie.[63] De miljoenen joden die zijn omgebracht of omgekomen buiten die gaskamers (bij pogroms, in de getto's, door de Einsatzgruppen, in concentratiekampen en Arbeitslager...) zijn niet minder dood, niet minder slachtoffer van de volkenmoord, maar ze spreken minder tot de verbeelding achteraf, ze zijn minder politiek-ideologisch bruikbaar. Vandaar de centrale positie van de gaskamers in dit debat, vandaar dat vaak gedaan wordt alsof alle of het merendeel van de slachtoffers werd vergast. Vandaar ook het pijnlijke gepingel over het precieze aantal doden en de hoog oplaaiende emoties als blijkt dat er in Auschwitz - dat emblematisch geworden is voor de vergassingsgenocide - minder joden werden vermoord dan tot dan werd aangenomen, ook al verandert dat hoegenaamd niets aan het totaal aantal joodse slachtoffers, minstens vijf miljoen. Het is deze middelpuntzoekende politieke interpretatie van de judeocide, waarin de gaskamers tot essentie werden verheven, die er ongewild voor zorgt dat Holocaustontkenners zich tegenwoordig kunnen beperken tot het ontkennen en betwijfelen van het bestaan en de functioneringswijze van de gaskamers. Aldus werd het debat herleid tot de technologie van de genocide[64] en verzandt het steeds verder in gespecialiseerde technische vraagstukken die voor leken niet meer te volgen zijn en die ook niet meer makkelijk gevulgariseerd kunnen worden. De politiek-ideologische polemiek tussen ontkenners en bekenners heeft de volkenmoord uiteindelijk tot een technische kwestie gereduceerd. De toespitsing op intentionaliteit en het meest tot de verbeelding sprekend moordwapen van deze genocide heeft haar gruwelijke realiteit, dat hoe dan ook miljoenen mensen uitgemoord werden, naar de achtergrond verdrongen. Dat is paradoxaal en onzinnig. Het publieke en politieke debat met Holocaustontkenners mag en moet beperkt blijven tot deze reële gruwel, de gewilde dood van miljoenen mensen. De bewijslast moet worden teruggeplaatst waar hij hoort : bij diegenen die deze realiteit ontkennen.[65] De ontkennersargumenten kunnen en moeten wel bestudeerd en weerlegd worden, maar dat is een wetenschappelijke zaak, geen politiek-ideologische.

Een getuigenis over de gaskamer van Majdanek, geschreven in sociaal isolement, direct na de oorlog, door een niet direct betrokken ooggetuige (een niet-joodse gevangene) die het belang van zijn verslag niet kon bevroeden, zo'n getuigenis is waardevol op zichzelf. Dat de beschrijving van de gaskamer niet bepaald minutieus is, doet er niet toe omdat de bewering van deze onverdachte getuige de gaskamer gezien te hebben volledig overeenstemt met de anderszins gekende feiten. Dat hij als gevangene-schrijnwerker de deur van de gaskamer moest herstellen, is aannemelijk. En het moment waarop hij dat volgens zijn getuigenis gedaan heeft stemt overeen met de periode waarin hij, blijkens andere bronnen, in Majdanek gevangen zat. En dat moment stemt ook overeen met de strikt afgebakende periode dat in dat kamp gaskamers gefunctioneerd hebben, terwijl de getuige toen hij verslag uitbracht niet kón weten dat ze dat niet de hele tijd gedaan hebben.[66]

Zelfs de meest nauwkeurige en waarheidsgetrouwe ego-documenten zijn en blijven natuurlijk ervaringsberichten, subjectieve bronnen bij uitstek. Precies daarom zijn ze zo waardevol voor wetenschappers, voor historici. De subjectiviteit van deze bronnen kan en moet op objectiverende wijze, wetenschappelijk bestudeerd worden.  Ooggetuigeverslagen kunnen worden gebruikt om meer inzicht te verwerven in de wijzen waarop iets zich aan verschillende mensen voordoet, hoe het gebeurde verweven geraakt met persoonlijke geschiedenissen, hoe het beleefd en gerapporteerd wordt. Kenmerken, mogelijkheden en beperkingen van : getuigen, waarnemingen, invalshoeken, interpretaties, getuigenissen én hun onderlinge verbanden, deze kunnen alle in kaart gebracht worden. Door vele ego-documenten over dezelfde gebeurtenis onderling te vergelijken, ze op hun intellectuele kwaliteiten (consistentie bijvoorbeeld) te beoordelen en door ze te toetsen aan kennisgegevens afkomstig uit minder subjectieve bronnen (onder meer 'harde bronnen' zoals archeologische en boekhoudkundige gegevens), kunnen verschillende min of meer consistente belevings-, interpretatie- en getuigeniswijzen worden blootgelegd. Bij een gecontroleerde realiteit, psychologische experimenten over de menselijke waarneming of het geheugen bijvoorbeeld,[67] kunnen de wijzen waarop waarneming en herinnering systematisch afwijken van die realiteit gekoppeld worden aan kenmerken van zowel waarnemers als werkelijkheid. Door de mate en wijze waarop getuigenissen overeenstemmen met, of afwijken van wat anderszins gekend is te correleren met persoons-, situatie- en tijdgebonden determinanten van waarneming, beleving en interpretatie, wordt de subjectiviteit enigermate herleid tot objectievere factoren en determinanten. Door analyse van de specifieke kenmerken van waarnemer en waarneming kan het waargenomene objectiverend benaderd worden en worden de contouren zichtbaar van een minder subjectief benaderde realiteit.

Dergelijk onderzoek tast noch de waarde, noch de waarachtigheid van getuigenissen aan. Het waarheidsgehalte van een ooggetuigeverslag is een functie van de relatie tussen waarneming of beleving van wat zich aan iemand heeft voorgedaan enerzijds, en wat het ervaringssubject over zijn waarneming en beleving vertelt anderzijds. Met objectiviteit wordt doorgaans op een andere relatie gedoeld, die tussen het verslag van het ervaringssubject en de feiten zoals ze zich blijkens andere bronnen (met inbegrip van andere getuigenissen) hebben afgespeeld. Onderzoek naar betekenisvolle correlaties tussen gebeurtenissen, subjecten, waarnemingen, getuigenissen en herinneringen, kan meer en objectiever licht werpen op elk van deze fenomenen, inclusief de geschiedkundige. Objectieve kennis over subjectieve factoren maakt het mogelijk de ruis (bias) die ze veroorzaken wat weg te zuiveren, en dat maakt ego-documenten bruikbaarder als informatiebron over de onpersoonlijke geschiedenis.

Deze objectiverende benadering van ervarings- en interpretatiewijzen is niet alleen mogelijk, ze is ook wenselijk. Wanneer historici niet anders kunnen dan een beroep doen op ego-documenten, als geen andere bronnen ter beschikking staan, vallen ze immers, bij gebrek aan methode om ego-documenten objectief te beoordelen, dikwijls terug op onwetenschappelijke, oneigenlijke criteria om uit het getuigenismateriaal te selecteren.[68]

Een verzameling ooggetuigeverslagen over een in tijd en ruimte afgebakende gebeurtenis waarover ook nog andere bronnen bestaan, is uitermate geschikt voor zo'n objectiverende analyse van subjectieve factoren. Schematisch onderzoek van een dertigtal getuigenissen over de terechtstelling van een joodse heldin in Auschwitz-Birkenau legde waarnemingspatronen, interpretatiewijzen en verhaallijnen bloot die getuigenissen van joden en niet-joden stelselmatig van elkaar onderscheiden.[69] Een omvangrijker onderzoek, uitgevoerd op een honderdtal ooggetuigeverslagen over nazi-kampen, bracht meer algemene belevings-, verwerkings- en getuigeniswijzen aan het licht die daarenboven in verband gebracht konden worden met zaken als interneringsduur, aanpassing aan kampbestaan en getuigenismoment.[70] Nog grootschaliger en systematischer onderzoek werd verricht aan de hand van het corpus teruggevonden Belgische ego-documenten over de nazi-kampen. Door middel van analyseroosters voor zowel getuigenissen als getuigen werd gepeild naar verbanden tussen bibliografische en biografische karakteristieken.[71]Correlaties tussen bepaalde kenmerken van getuigen en getuigenissen brachten significante verschillen aan het licht tussen mannelijke en vrouwelijke, joodse en niet-joodse ooggetuigeverslagen.[72]

Om een werkelijkheid, ook de geschiedkundige, zo goed en zo objectief mogelijk te benaderen en te kennen, moet ze op verschillende wijzen belicht worden en moeten de benaderingswijzen, vraagstellingen en hun consequenties worden verduidelijkt en bestudeerd.[73] Objectiverende en uitputtende feitenkennis over de onpersoonlijke geschiedenis is daarbij vanzelfsprekend onontbeerlijk. Maar daarnaast is ook kennis nodig over de wijzen waarop gebeurtenissen en geschiedenissen ervaren worden, hoe ze betekend worden door de persoonlijke geschiedenis, door psychische, sociale en tijdgebonden kenmerken. Kennis ook over de wijzen waarop gebeurtenissen worden gerapporteerd en herinnerd. Psychologie, sociologie, neurologie, communicatiewetenschap en natuurlijk ook wetenschapsfilosofie, zijn dus even onmisbaar als geschiedkundige kennis. Ego-documenten bevinden zich in het schemergebied waar de menswetenschappen in elkaar vervloeien, waar de dunne scheidingslijnen tussen de verschillende disciplines almaar vager worden. Een interdisciplinaire aanpak is dus geboden en dat maakt de studie van ego-documenten tot een zowel boeiend, uitdagend, hachelijk als grotendeels braakliggend onderzoeksterrein.[74]

 

Noten

[1] 'Voorstelling en evaluatie van de Belgische bibliografie over de nazi-kampen', Brussel, Navorsings-en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, 14 december 1995.

[2] Latour, pp. 114-118.
 
[3] Beuren (tillen, gebeuren, overkomen) en baren komen van dezelfde stam met als grondbetekenisdragen, vruchten dragen, voortbrengen.
 
[4] Ook etymologisch. Geschieden is 'plotseling gebeuren'; taalkundig is het onder meer verwant metschielijk en schicht. Misschien - de mogelijkheid van een gebeurtenis - is afgeleid van '(het) mach scien' : het kan geschieden. Vergelijk met het Franse peut-être, 'kan zijn'.
 
[5] Leys, Simon - 'One more art', The New York Review of Books, 18.4.1996, pp. 28-31.

[6]
 In september 1973 draaide de Amerikaanse Indianenleider Adam Nordwall de rollen om en 'ontdekte' Italië. Hij stak zijn speer in Italiaanse bodem en eiste het land op voor zijn stam. Enkele dagen later schonk hij het land terug aan de 'inboorlingen' omdat ze hem tenslotte gastvrij ontvangen hadden (De Baets, p. 12).
 
[7] Dat is ook de etymologische betekenis van subject. Vergelijk het Franse sujet à. Etymologisch gezien zijn objecten datgene waarmee subjecten worden geconfronteerd, dat waaraan zeonderworpen worden. Etymologisch bekeken werd de waarneming, de wisselwerking tussen object en subject, over het hoofd gezien.
 
[8] Bijvoorbeeld de verschillende gedaanten die de papaver rhoeas aanneemt in de volkstaal : "De roesverwekkende (slaaproos) plant die in het koren (korenbloem) of tussen de rogge (roggebloem)groeit, een onaangename reuk verspreidt (stinkroos), een stof bevat die slecht voor de ogen is(kwade-ogenbloem), waarvan men zelfs blind kan worden (blindebloem), die zaden heeft die olie bevatten (heulbloem) en bloembladen waarvan kinderen rode inkt maken (inktbloem) of waarmee ze bij wijze van spel flappende (flaproos) of klappende (klaproos) geluiden maken, en een zaaddoos met stempels waarmee ze kruisjes zetten (kruisjesbloem)..." (Brok, pp. 11-12).

[9]
 Akira Kurosawa beeldde dat goed uit in Rashomon (1951). In deze film geven vier personages, waaronder de geest van het slachtoffer, hun zeer verschillende, elkaar soms uitsluitende versie van de moord waarvan ze getuige waren.

[10]
 Iets gelijkaardigs gebeurt bij het in feite omgekeerde proces, het (terug) in beelden omzetten van onder woorden gebrachte verbeelding : de opvoering van een toneelstuk, de verfilming van een roman. Door de tekst aldus tot leven te brengen wordt hij geconcretiseerd, krijgt hij een bepaalde, subjectieve betekenis. Die kan overeenstemmen met of verschillen van de voorstelling die de toeschouwer er zich van gemaakt heeft, en waarvan hij zich vaak pas dan bewust wordt. De precieze invulling van uiterlijk en omgeving van de personages door regisseur en acteurs kan een gevoel van vervreemding of zelfs verraad teweegbrengen (de opvoering voegt nog een dimensie toe aan het proces van betekenisverlening doordat de toeschouwers de voorstelling interpreteren en beoordelen). Ook het traduttore traditore gaat hierop terug, de moeilijkheid om een wereld van betekenissen over te brengen, te vertalen in een andere wereld met (deels) andere betekenissen.

[11]
 Het Flossenbürg beschreven door Léon Calembert, een Belgisch politiek gevangene die enkele maanden in dit concentratiekamp zat opgesloten, verschilt hemelsbreed van het Flossenbürg waarover Hugo Walleitner getuigt, een gevangene die als homoseksueel was opgepakt en jaren in dat kamp verbleef, er zich 'vestigde' en mee profiteerde van de privileges en 'luxe' van prominente gevangenen, de zogeheten Lageraristokratie (van den Berghe-1995c, pp. xlii-xliv; Walleitner).

[12]
 Zie hierover bijvoorbeeld John R. Searle - 'The mystery of consciousness', The New York Review of Books, 2.11 (pp. 60-66), 16.11 (pp. 54-61) en 21.12.1995 (p. 84)

[13]
 Met 'onpersoonlijk' wordt dus bedoeld dat de oorzaak van het gebeuren buiten het ervaringssubject ligt.

[14]
 'Ervaringsgeschiedenis' is als term beeldrijker, maar 'persoonlijke geschiedenis' verdient toch de voorkeur omdat het beter het uitgesproken subjectgebonden karakter en de tegenstelling met de onpersoonlijke geschiedenis benadrukt.

[15]
 Wetenschap verschilt van andere waarnemings- en kennismethoden doordat ze het streven naar objectiviteit tot kennisvoorwaarde verheft, maar alle subjectieve, tijdgebonden en, paradoxaal genoeg, kennisgebonden factoren en determinanten kunnen nooit volledig uitgeschakeld worden (zie hierover Koningsveld, Kuhn en Silvers).

[16]
 De tijd is overigens bijna louter beleving. Hij is, zoals Thomas Mann uiteenzet in zijn 'tijdroman'De toverberg, onvatbaar, zonder eigen inhoud, element van beleving. Een rijk gevulde periode in iemands leven vliegt voorbij, terwijl een lege periode de tijd rekt. Maar achteraf gezien heeft men de indruk dat de eerste tijdspanne, waarin veel gebeurd is, veel langer heeft geduurd dan de tweede (Mann, pp. 136-137). Mann vergelijkt de tijd met een 'stomme zuster', een thermometer zonder schaalverdeling die moet voorkomen dat patiënten met hun koortstemperatuur smokkelen (pp. 114, 120).

[17]
 Rosenfield-1991, p. 86.

[18]
...there are no memories without a sense of self. Without knowledge of one's own being, one can have no recollections. How can I remember my parents, my house, if I am not sure I exist ? We must not overlook the essential nature of all human (and perhaps some animal) memories : Every recollection refers not only to the remembered event or person or object but to the person who is remembering" (Rosenfield-1992, pp. 41-42). En nog steeds over de persoonlijke geschiedenis : "We understand the present through the past, an understanding that revises, alters and reworks the very nature of the past in an ongoing, dynamic process" (ibid, p. 134).

[19]
 "What we call experience, or history, is this endless progressive structuring of events. We rewrite history, we revise our notions of our experiences, by restructuring our thought about people and events in our past. (...) Historians constantly rewrite history, reinterpreting, 'reorganizing' the records of the past. So, too, when the brain's coherent responses become part of a memory, they are organized anew as part of the structure of consciousness. What makes them memories is that they become part of that structure and thus form part of the sense of self; my sense of self derives from a certainty that my experiences refer back to me, the individual who is having them. Hence the sense of the past, of history, of memory, is in part the creation of the self" (Rosenfield-1992, pp. 86-87).

[20]
 "De geschiedenis van een natie bestaat, net als die van een individu, voor een groter deel uit wat vergeten is dan uit wat is bijgebleven. Geschiedvorming is niet zozeer een proces van accumulatie als een van verlies, anders hadden we helemaal geen historici nodig gehad - nog afgezien van het feit dat het vermogen om te onthouden zich niet laat vertalen in het vermogen om te voorspellen" (Brodsky, p. 29).

[21]
 In The Terminator (James Cameron, 1984) sturen machthebbers een cyborg (een cybernetisch organisme) naar het verleden om er de moeder van de latere verzetsleider te vermoorden voordat haar rebelse zoon geboren wordt.

[22]
 Een recent voorbeeld hiervan is Hitler's willing executioners van Daniel Goldhagen (Knopf, 1996). Dit boek gaat niet over Ordinary men (het revelerend boek van Christopher Browning uit 1992 waarin voor het eerst de gruweldaden van het reserve politiebataljon 101 werden bestudeerd), gewone mensen die in bepaalde omstandigheden tot onnoemelijke misdaden in staat zijn maar, zoals de ondertitel aangeeft, over Ordinary Germans and the Holocaust. Goldhagen 'verklaart' de judeocide door ze toe te schrijven aan een bijzondere vorm van antisemitisme ('eliminationist antisemitism') die de Duitsers als volk zou kenmerken. De reductionistische boodschap van Goldhagens thesis is : 'no Germans, no Holocaust'.

[23]
 Zie hierover : Arnoni, Bauman, Grosser en Van den Berghe-1995b.

[24]
 van den Berghe-1995a, deel I, pp. 53-61.

[25]
 Personen met twee joodse grootouders, die de joodse godsdienst niet beleden én op 15.9.1935 zelf niet gehuwd waren met een jood(se), behoorden tot een bijzondere categorie van halfjoden : Mischlinge van de eerste graad (wet van 14.11.1935 - Hilberg, pp. 67 en 74).

[26]
 Zie Hilberg, pp. 65-74.

[27]
 Deze meerduidigheid leverde in het Nederlands twee verschillende schrijfwijzen op. Wordt het joodse volk bedoeld dan schrijft men Joden, zoals ook Indianen, Arabieren of Palestijnen. Maar omdat "bij het woord jood bij de meeste Nederlandstalingen kennelijk het idee 'gezindte' of 'geestelijk verschijnsel' boven het idee 'volk' primeert, schrijft men het meestal met een kleine letter", zoals ook adventist, doopsgezinde, islamiet, liberaal, mormoon (Geerts, p. 268). De nieuwe spellingregels voor het Nederlands die in september 1997 van kracht worden, bepalen dat "als een naam van een volk de associatie oproept met een gebied, een land of een staat, hij met hoofdletter wordt geschreven" (Permentier, p. 64) : indianen, zigeuners en joden; maar Arabieren, Palestijnen en Samaritanen (bemerk dat Columbus' geografische vergissing het verband tussen Indianen en Indië helemaal op de achtergrond verdrongen heeft).

[28]
 van den Berghe-1995a, deel I, pp. 54-59.

[29]
 Ook voor nazi's die wilden vaststellen of een halfjood nu bij de joden of de Mischlinge moest worden ondergebracht, kwam het er in bepaalde gevallen op neer dat ze aan de betrokkene moesten vragen of hij zichzelf als jood zag (Hilberg, p. 70).

[30
] pp. 130-156.

[31]
 Améry, p. 150. Alle van Améry geciteerde passages vertaalde ik uit het Duits. De Amerikaanse vertaling van zijn boek (At the mind's limits) is weliswaar vloeiender dan het oorspronkelijke Duits, maar de gedachtengang van de auteur wordt hier en daar toch enigszins verraden.

[32]
 Bij het Österreichischen Freiheitsfront in België waarheen hij na de Anschluß in 1938 gevlucht was. Hans Maier (of Mayer, Améry is een anagram) werd in juli 1943 in Brussel gearresteerd, achtereenvolgens in Breendonk en Mechelen opgesloten, werd van daaruit begin 1944 met het 23ste konvooi naar Auschwitz gedeporteerd waar hij slavenarbeid verrichtte in Buna-Monowitz. Na de ontruiming van het Auschwitz-complex kwam hij terecht in Dora-Mittelbau en later in Bergen-Belsen. Eind april 1945 werd hij naar België gerepatrieerd.

[33]
 Améry, p. 142. Velen deden dat vóór, met en na hem (zie Van den Berghe-1995a, p. 49). Bijvoorbeeld de Franse geassimileerde jood Bernard Lazare naar aanleiding van de zaak Dreyfus, een houding die hij verantwoordde in zijn in 1894 in Parijs verschenen L'Antisémitisme, son histoire et ses causes.

[34]
 Améry, p. 133.

[35]
 Améry, p. 148.

[36]
 Améry ervoer de tatoeage werkelijk in de oorspronkelijke betekenis van 'stigma', een vernederend merkteken waarmee de Grieken al hun slaven en krijgsgevangenen brandmerkten.

[37]
 Améry, p. 149.

[38]
 Twee jaar na de publikatie van Jenseits von Schuld und Sühne, verscheen Über das Altern. Revolte und Resignation (Stuttgart, Ernst Klett), waarin de toen vierenvijftig jaar 'oude' Améry een analoge stelling verdedigde over het verouderingsproces. De ouder wordende mens, die door de maatschappij gedevalueerd wordt, kan zijn menselijke waardigheid maar terugwinnen door in opstand te komen tegen die ontwaarding, ook al is deze revolte uiteindelijk tot mislukken, tot de dood gedoemd. Maar revolte "is zijn enige kans en, waarschijnlijk, de enige mogelijkheid om werkelijk waardig oud te worden".

[39]
 Etymologisch gezien is het afgeleid van het Latijnse entitas (entiteit), zelf een afgeleide van ens(zijn), geassocieerd met identidem (bij herhaling); een steeds weer herhaald zijn dus.

[40]
 Eigenlijk was dat al het geval bij William James (1842-1910), een van de vaders van de psychologie. Identiteit was voor hem geen substantieel maar een functioneel begrip : de persoon die ik gisteren was verschilt natuurlijk van die die ik vandaag ben, maar ze noemen dezelfde dingen 'mijn' (James, pp. 201-210). "However different the man may be from the youth, both look back on the same childhood and call it their own" (ibid, p. 205). En op dat zelfde verleden keken ze volgens William James ook op dezelfde wijze terug (ibid, p. 203).

[41]
 "Herinneringen liggen niet vast, maar zijn zich continu ontwikkelende generalisaties - herscheppingen - van het verleden, die ons een gevoel van continuïteit geven, een gevoel van te bestaan, met een verleden, een heden en een toekomst. Het zijn geen afzonderlijke eenheden die in de loop der tijd met elkaar verbonden worden, maar een zich dynamisch ontwikkelend systeem" (Rosenfield-1991, p. 82).

[42]
 Rosenfield-1992, pp. 8 en 45; Sacks; Sherif, p. 189.
Het dagboek dat John Hull bijhield nadat hij op zijn vijfenveertigste blind geworden was is een scherpzinnig verslag over deze verandering van bewustzijn, lichaams-, mens- en wereldbeeld.

[43]
 Zie bijvoorbeeld Rosenfield-1992, pp. 120-139.

[44]
 Frederick Crews - 'The revenge of the repressed', The New York Review of Books, 
17.11 en 1.12.1994, respectievelijk pp. 54-60 en 49-58; alsook Loftus & Ketcham.

[45]
 Zie bijvoorbeeld Frederick Crews - 'The unknown Freud : An exchange',The New York Review of Books, 3.2 en 21.4.1994, respectievelijk pp. 34-43 en 66-68.

[46]
 Zie daarover Jean Améry - 'Der Intellektuele im Konzentrationslager', Die Weltwoche, Zürich, 5.6.1964, later herwerkt tot het eerste hoofdstuk van Jenseits von Schuld und Sühne.

[47]
 Dat bleek ook in de nazi-kampen. Daar was het voor (de kwaliteit van) de overleving van groot belang of en hoe een gevangene de extreme situatie kon betekenen, er zin kon aan geven, bijvoorbeeld door het voornemen te zullen getuigen (van den Berghe-1987, pp. 119-121, 296-299, 411-412).

[48]
 Toen onderhavig artikel drukkensklaar was kreeg ik een recent thema-nummer van Comeniusover identiteit onder ogen. Daarin stelt Wolfram Fischer-Rosenthal dat het begrip 'identiteit' niet langer houdbaar is in de moderne, meervoudige en veranderlijke wereld. Hij stelt voor het te vervangen door het symbolische begrip 'biografie'. Deze biografie wordt steeds weer herschreven, gereconstrueerd. Dit vrij werktuiglijk 'biografisch werk' maakt een werkzaam en flexibel sociaal evenwicht mogelijk waardoor ervaringen en handelingen gestructureerd kunnen worden, consistentie wordt bereikt zonder contingentie uit te sluiten. Maar Fischer-Rosenthal gaat uit van een statisch identiteitsbegrip. Dat is, zoals hierboven werd betoogd, een eenzijdige visie. De interessante analyse in Fischer-Rosenthals artikel kan worden opgevat als een dynamische herinvulling van het identiteitsbegrip. Dan vervalt de noodzaak een andere, nieuwe term te introduceren. In een van de betere reacties op Fischer-Rosenthals artikel wordt gesteld dat het starre, onveranderlijke identiteitsbegrip volkomen voorbijgestreefd is en niet beantwoordt aan de 'naïeve theorieën die mensen over zichzelf hebben' (Meeus & van Hoof). Maar ook dat is een eenzijdige visie. Bij mijn eigen onderzoek stelde ik immers vast dat niet weinig sociologen en psychologen nog steeds een statisch identiteitsbegrip hanteren en ook uit gesprekken met collega's en vrienden bleek, dat velen eigen en andermans identiteit 'naïef' als een vrijwel onveranderlijke entiteit beschouwen, ja zelfs revolteren tegen een dynamische interpretatie. - Met dank aan Frank Simon die mijn aandacht vestigde op dit nummer van Comenius.

[49]
 Zie hierover Goffman, pp. 137-138.

[50]
 "A third pattern of socialization is illustrated by one who becomes stigmatized late in life, or learns late in life that he has always been discreditable - the first involving no radical reorganization of his view of his past, the second involving this factor. Such an individual has thoroughly learned about the normal and the stigmatized long before he must see himself as deficient. Presumably he will have a special problem in re-identifying himself, and a special likelihood of developing disapproval of self" (Goffman, pp. 47-48).

[51]
 "De staat Israël zal een joodse staat zijn zolang de meerderheid van zijn inwoners ZICHZELF ZAL BESCHOUWEN als joden, hoe we ook zullen definiren wie jood is. Maar als we zeggen dat de staat Israël joods MOET zijn, ontstaan onmiddellijk enkele problemen : er moet gedefinieerd worden wie jood is, en om dat te doen moet gedefinieerd worden wie de autoriteit heeft om te definiëren wie jood is. En de enige definitie die hier geldig kan zijn, is de religieuze definitie. Alleen het rabbinaat heeft een mogelijkheid te definiëren wie jood is op formele en uiterlijke gronden. In dat geval kan het zijn dat een kwart of een derde van de joden die door de nazi's zijn vermoord vanwege hun jodendom - zoals joden die alleen van vaderskant joods waren of alleen een joodse grootvader hadden - in de ogen van de rabbijnen volgens de halacha [religieuze wet daterend uit de derde eeuw] niet als joden beschouwd zouden worden. Als we deze definitie zouden hanteren, zou de staat Israël, opgericht om joden te redden van hun vervolgers, zijn poorten moeten sluiten voor een groot deel van de joden die in Israël een goed heenkomen zoeken. Naar mijn mening kan deze kwestie maar op één manier worden opgelost : door middel van een absoluut onderscheid tussen de staat - de staat Israël als concept - en zijn burgers. Elke burger zal zichzelf kunnen definiëren zoals hij wil; het is een privé-kwestie die alleen hem aangaat. Maar zijn betrekking tot de staat moet een uiterlijke zijn" (Boaz Evron in Leibowitz, p. 102).

[52]
 Voor zover viel af te leiden uit de getuigenissen en administratieve naoorlogse bronnen (de persoonlijke erkenningsdossiers voor aanvragen van het statuut van politiek gevangene op het Bestuur voor oorlogsslachtoffers te Brussel). Dat iemand zich niet openlijk verzet heeft tegen een toegeschreven identiteit betekent uiteraard niet dat hij/zij ze zonder meer, of ooit aanvaard heeft.
 
[53] Vijfenzestig in plaats van tweeënveertig voor de jaren veertig.

[54]
 Aan joodse kant is 64,36 % van de getuigenissen groepsgebonden, aan niet-joodse 39,24 %; voor de individu-gebonden getuigenissen is dat respectievelijk 33,82 % en 60,35 % (van den Berghe-1995a, deel I, p. 81).

[55]
 Groepsgebonden getuigenissen 26,19 %, individu-gebonden 73,81 %.

[56]
 Deze voor de hand liggende hypothese werd door het onderzoek bevestigd (van den Berghe-1995a, deel I, pp. 90-91).

[57]
 Historici zullen wél af en toe voor een dilemma staan, zoals gezegd geraakten zelfs de nazi's nooit helemaal wijs uit hun classificatiesysteem.

[58]
 Zo werd uit joodse hoek veelal gereageerd op het desbetreffend onderzoek van John Sack - An eye for an eye. The untold story of Jewish revenge, Basic Books, 1995.

[59]
 "Onthoud dat het zwaarst getroffen slachtoffer van het rationalisme nu juist het individualisme is. We moeten op onze hoede zijn voor wat onze historici presenteren als emotieloze objectiviteit. Want objectiviteit betekent niet onverschilligheid, noch ook een alternatief voor subjectiviteit; het is de optelsom van alle subjectiviteiten. Hetzij als moordenaar hetzij als slachtoffer of omstander - mensen handelen in laatste instantie altijd individueel, subjectief; daarnaar dienen zij en hun daden te worden beoordeeld" (Brodsky, p. 39).

[60]
 van den Berghe-1995c, pp. xlv-xlviii.

[61]
 Bezwinska & Czech.

[62]
 Zie Pressac en, voor een overzicht, Van den Berghe-1990a, pp. 46-53.

[63]
 Zie Bauman en Van de Berghe-1995b en -1995d.

[64]
 Dat maakt het achteraf gezien onverstandig standpunt begrijpelijk dat enkele vooraanstaande Franse historici eind jaren zeventig innamen tegen Robert Faurisson die als eerste begon te hameren op deze technische invalshoek. Deze historici stelden "dat men zich niet moet afvragen hoe technisch gezien zo'n massamoord mogelijk was; hij was technisch mogelijk vermits hij plaats gehad heeft" (déclaration d'historiens).

[65]
 Zie Van den Berghe-1996.

[66]
 Zie hierover Van den Berghe-1995b, pp. 42-45 en de lezersbrief van de met Holocaustontkenning dwepende P. Quintelier in Knack, 3.1.1996, p. 104.

[67]
 De literatuur hierover is vrijwel onuitputtelijk, zie onder andere Back, Geldard, Triandis en Vernon.

[68]
 van den Berghe-1990b, pp. 121-122.

[69]
 'Een uitzonderlijk voorbeeld : Mala Zimetbaum' in, van den Berghe-1987, pp. 361-391.

[70]
 van den Berghe-1987, pp. 280-361, vooral 339-361.

[71]
 Deze benadering bleek wel bijzonder arbeidsintensief en tijdrovend te zijn. Verwerking en interpretatie van de stroom gegevens vereist daarenboven specialistische kennis, informatica en statistiek. Zie over deze problematiek : van den Berghe-1995a, deel I, pp. 18-19, 64-65, 125-128.

[72]
 van den Berghe-1995a, deel I, pp. 77-91, tabellen 29 tot 38 en figuren 24 tot 39. Het op een specifieke gebeurtenis gericht onderzoek, met een relatief klein aantal getuigen, laat grote precisie toe. Onderzoek naar minder in ruimte en tijd beperkte gebeurtenissen, waar velen bij betrokken waren, maakt meer algemene conclusies mogelijk; maar daar staat tegenover dat de gebeurtenissen door hun veelvormigheid ook minder kenbaar en wetenschappelijk beheersbaar zijn.

[73]
 Zie het uittreksel dat als motto boven dit artikel staat.

[74]
 Met dank aan Gita Deneckere, Maya Michielsen, Walter Prevenier, Jean-Pierre Rondas, Rudi Van Doorslaer en Georgi Verbeeck, die deze tekst in een eerdere versie lazen en waardevolle suggesties deden die toelieten hem te verbeteren.
 

 

Bibliografie

Améry, Jean - Jenseits von Schuld und Sühne. Bewältigungsversuche eines Überwältigten, Stuttgart, Klett-Cotta, 1980 (1966)

Arnoni, M.S. - In plaats van ideologie, Utrecht/Antwerpen, Bruna, 1975

Back, Kurt W. (red.) - Social psychology, New York/London/Sydney/Toronto, John Wiley & Sons, 1977

Bauman, Zygmunt - Modernity and the Holocaust, Cambridge, Polity Press, 1991

Bezwinska, Jadwiga & Czech, Danuta (eds.) - Amidst a nightmare of crime. Manuscripts of members of Sonderkommando, Auschwitz, PMO, 1973

Brodsky, Josef - Loflied op Clio. Huizinga-lezing 1991, Amsterdam, Bert Bakker, 1992

Brok, Har - Van vergeet-mij-nietje tot gebroken hartje. Over de herkomst van bloem- en plantnamen in de Nederlandse taal, 's Gravenhage, BZZTôH, 1993

De Baets, Antoon - De figuranten van de geschiedenis. Hoe het verleden van andere culturen wordt verbeeld en in herinnering gebracht, Berchem/Hilversum, EPO/Verloren, 1994

'Une déclaration d'historiens : La politique d'extermination', Le Monde, 21.2.1979, p. 23

Erikson, E.H. - Identiteit, jeugd en crisis, Utrecht, Het Spectrum, 1977

Fischer-Rosenthal, Wolfram - 'The problem with identity : Biography as solution to some (post)-modernist dilemmas', Comenius, 15 (1995), pp. 250-265

Geerts, G. - 'Waarom wordt jood met een kleine letter geschreven ?', Ter Herkenning, 15 (1987/4), pp. 267-268

Geldard, Frank - Handboek psychologie, Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1975

Goffman, Erving - Stigma. Notes on the management of spoiled identity, Harmondsworth, Penguin, 1976 (1963)

Grosser, Alfred - Le crime et la mémoire, Paris, Flammarion, 1989

Hilberg, Raul - La destruction des Juifs d'Europe, Paris, Fayard, 1988

Hull, John - De dagen worden wel kouder maar niet korter, Utrecht, Bruna, 1992

James, William - Psychology, Cleveland, Fine Editions Press, 1948 (1890)

Koningsveld, Herman - Het verschijnsel wetenschap. Een inleiding tot de wetenschapsfilosofie, Amsterdam, Boom Meppel, 1980

Kuhn, Thomas S. - The structure of scientific revolutions, Chicago/London, The University of Chicago Press, 1970

Latour, Bruno - Wetenschap in actie. Wetenschappers en technici in de maatschappij, Amsterdam, Ooievaar Pockethouse, 1995

Leibowitz, Yehayahu - Het geweten van Israël, Amsterdam, 5x8 Paperbacks, 1993

Levy, Paul M.G. - Le défi. 1940 : Le refus, l'épreuve et le combat, Bruxelles, Vie Ouvrière, 1985

Loftus, Elizabeth & Ketcham, Katherine - Graven in het geheugen. De mythe van de verdrongen herinnering, Amsterdam/Antwerpen, L.J. Veen, 1995

Mann, Thomas - De toverberg, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 1994 (1924)

Meeus, Wim & van Hoof, Anne - 'Misvattingen omtrent identiteit en moderne persoonlijkheid',Comenius, 15 (1995), pp. 250-265

Oomkens, Frank R. - Communicatieleer, Amsterdam, Boom Meppel, 1986

Permentier, Ludo - De standaard der spelling, Leuven, Halewyck, 1996

Pressac, Jean-Claude - 
Auschwitz : Technique and operation of the gas chambers, New York, The Beate Klarsfeld Foundation, 1989

Pressac, Jean-Claude - 
Les crématoires d'Auschwitz. La machinerie du meurtre de masse, Paris, CNRS Editions, 1993

Rosenfield, Israel - 
De uitvinding van het geheugen. Een nieuwe visie op de hersenen, Nijmegen, SUN, 1991 (1988)

Rosenfield, Israel - 
The strange, familiar and forgotten. An anatomy of consciousness, New York, Knopf, 1992

Rowan, John - The power of the group, London, Davis-Poynter, 1976

Sacks, Oliver - Een been om op te staan, Amsterdam/Utrecht, Meulenhoff informatief/Wetenschappelijke uitgeverij Bunge, 1985

Schneider, D.J.; Hastorf, A.H. & Ellsworth, P.C. - Person perception, London, Addison-Wesley, 1979

Sherif, Carolyn Wood - Orientation in social psychology, New York, Harper & Row, 1976

Silvers, Robert B. (ed.) - Hidden histories of science, New York, A New York Review Book, 1995

Stehman, Samuel - Ce Dieu que j'ignorais [omslagtitel : Un juif rencontre le Christ], Paris, Fayard, 1970

Triandis, Harry C. - Attitude and attitude change, New York/London/Sydney/Toronto, John Wiley & Sons, 1971

van den Berghe, Gie - 
Met de dood voor ogenBegrip en onbegrip tussen overlevenden van nazi-kampen en buitenstaanders, Berchem, EPO, 1987

De uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen/Baarn, Houtekiet, 1990 (1990a)

'The incompleteness of a masterpiece. Raul Hilberg and The Destruction of European Jews', Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1990, 1-2, pp. 110-124 (1990b)

Getuigen. Een case-study over ego-documenten (Belgische bibliografie over de nazi-kampen), Brussel, Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, 1995, twee delen (1995a)

De zot van Rekem & Gott mit uns, Antwerpen, Hadewijch, 1995 (1995b)

Au camp de Flossenbürg (1945). Témoignage de Léon Calembert, (Sources concernant l'Histoire de Belgique durant la Seconde Guerre Mondiale n° 1), Bruxelles, Académie royale de Belgique - Commission royale d'histoire, 1995 (1995c)

'Holocaust : Ontkenners en bekenners', Ter Herkenning, 23 (1995/4), pp. 270-276 (1995d)

'Huiswerk voor Holocaustontkenners', Het Belang van Limburg, 29.5.1996; De Morgen, 24.6.1996 en'30-'50Berichten van het Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de tweede wereldoorlog, nr. 27, 1996

Vernon, M.D. - The psychology of perception, Harmondsworth, Penguin, 1968

Walleitner, Hugo - Zebra. Ein Tatsachenbericht aus dem Konzentrationslager Flossenbürg, Bad Ischl, Hugo Walleitner, [1946]

Warren, Neil & Jahoda, Marie (eds.) - Attitudes, Harmondsworth, Penquin, 1976

 

Gepubliceerd in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, I, november 1996, p. 13-41.