Het verkeerde verleden | Repliek op Vivian Liska

Uw open brief is het eerste contact tussen ons, een open gesprek had heel wat misverstanden kunnen voorkomen. Maar goed, voor het eerst worden een aantal zaken die me in joodse kringen kwalijk genomen worden openlijkgeuit. U distantieert zich van die reacties. Alleen mijn taal mishaagt u, ze zou afwezigheid van onbehagen verraden. Waarom draagt u geen alternatieven aan voor mythe, demystifiëren en overdrijven? Overvoelen, misschien? Dat ik de overdrijvingen nadrukkelijk "niet opzettelijk, algemeen menselijk en onvermijdelijk" noem, doet u cynisch als grootmoedigheid af.

Het gaat zegt u alleen om vorm, niet om inhoud. Waarom verdraait u dan mijn inhouden? Neem het Himmlerbefehl. In plaats van het artikel ter hand te nemen waarin ik heb aangetoond dat het een mythe is, geeft u aan bedoeld bevel een inhoud die bij uw verontwaardiging past. Uw (onbedoelde) verdraaiing van zinnen, betekenissen en bedoelingen is interessant maar bevorderlijk voor de dialoog en het inzicht is dat natuurlijk niet. U noemt mijn artikel een polemisch, niet geschiedkundig opstel. Dat is uw goed recht maar dat maakt uw interpretatie niet tot mijn bedoeling. Uw onderwaardering is onderdeel van de polemiek die u begonnen bent.

Ik weet niet wat u het meest parten gespeeld heeft, sterke gevoelsmatige betrokkenheid of onvolkomen geschiedkundige kennis over de nazi-kampen. In elk geval is het grootste deel van mijn inhoud aan u voorbijgegaan. U komt niet veel verder dan de veronderstelling dat ik wou meedelen dat ooggetuigen geen historisch betrouwbare bronnen zijn. U beaamt dat en voegt eraan toe dat we dat al lang wisten. Ik zou "ooggetuigenverslagen polemisch met historische feiten vergelijken om ze als 'mythe' te discrediteren". Dat is toch iets anders dan alleen maar taal of vorm! Uw eigenzinnige interpretatie is dubbel fout: egodocumenten hebben wel degelijk waarde als historische bron én ik ben een van de weinige wetenschappers die een methode proberen te ontwerpen om ze historisch nog bruikbaarder te maken. Dat houdt me al vijftien jaar bezig, met vele artikels en drie boeken als voorlopig resultaat. Maar uw indruk dat ik ooggetuigen de mond wil snoeren is zó sterk dat hij tot in uw titel weerklinkt. De bewondering die u voor mijn werk heeft berust kennelijk niet op grote bekendheid ermee.

De ruimte ontbreekt om op alle verdraaiingen in te gaan. Geïnteresseerde lezers kunnen een en ander zelf nagaan. Nazicht van de betekenissen van de gewraakte woorden (mythe...) en de context waarin ik ze gebruik werkt ook verhelderend. Maar laat ik toch enkele vervormingen aanstippen. U stelt me verantwoordelijk voor de hiërarchisering van het leed die ik beschrijf. Uw ergernis over deze boodschap richt u op de boodschapper. Auschwitzoverlevende Arnoni had het over de constante morele uitdaging de potentiële Eichmann in onszelf te onderkennen. Daarmee kantte hij zich overduidelijk tegen demonisering van daders. Alleen door op onze hoede te zijn voor onszelf kunnen we ons enigszins voorbereiden op extreme omstandigheden waarin het menselijk potentieel aan wreedheid geactualiseerd kan worden. U maakt hiervan dat iedereen, dus niemand, schuld draagt en dat ik verzoening met de moordenaars eis.

Alles wat ik over de naijver van enkele niet-joodse overlevenden heb geschreven leest u als verwijten aan joodse overlevenden die intentioneel een holocaustbeeld zouden hebben vervaardigd om het niet-joodse leed te onderdrukken. Met "het gerucht van de gaskamer", dat u als holocaustontkenning interpreteert, doel ik overduidelijk op gaskamers bedacht door enkele niet-joden om niet in leed onder te doen voor de joodse slachtoffers. De gewraakte passus werd overigens direct gevolgd door "gebaseerd op de maar al te reële systematische volkenmoord op joden en zigeuners". U ontleedt mijn zinnen zonder hun zin te vatten. In uw lectuur zijn de niet-joodse slachtoffers bijna volledig verdwenen. Misschien noemt u daarom álles holocaust en blijft het belang van het onderscheid tussen concentratiekampen (KZ) en uitroeiingskampen u ontgaan. Noodgedwongen simplifiërend en polariserend vat ik het nog eens samen. In de KZ zaten overwegend niet-joden, in de uitroeiingskampen voornamelijk joden. Uitroeiingskampen waren op massamoord gericht, voorzien van gaskamers. In de KZ waren geen op grootschalige moord afgestemde gaskamers. Het sterftecijfer in de uitroeiingskampen lag minstens dubbel zo hoog, vaak het drievoud van dat in de KZ. En tot slot, negationisten blijven handig misbruik maken van de gebrekkige kennis over deze verschillen.

Het gaat u niet om mijn persoon. Dat geloof ik graag. Uw onbehaaglijke titel maakt duidelijk dat u moeite heeft met de geschiedkundige benadering van dit verleden. Het is de taal van de geschiedschrijving die u dwarszit. Hardnekkige getuigenissen over een gaskamer waarvan op grond van andere bronnen (waaronder getuigenissen) met zekerheid geweten is dat ze nooit bestaan heeft zijn, ook voor de letterkundige die u bent, mythisch. Gezien de inhoud van mijn artikel - het macabere opbod onder sommige slachtoffers, de scheefgroei van de collectieve herinnering die ook onze wetenschappelijke kennis scheeftrekt - zie ik niet welke andere woorden een historicus gebruiken kan. Of bedoelt u dat over dit alles gezwegen moet worden? Mag de evolutie van ons holocaustbeeld niet bestudeerd worden? Mag een geschiedkundige niet aan het licht brengen dat het lot van niet-joodse slachtoffers onderbelicht gebleven is? Hoe kan u voorbijzien aan het onbehagen dat ten grondslag ligt aan het artikel waarin volgens u elk spoor van onbehagen ontbreekt? Dat het onbehagen over het joodse lot dit keer niet overweegt, daarin heeft u gelijk. Dat kon ook niet aangezien juist de wanverhouding tussen onze kennis over joods en niet-joods leed aan de orde werd gesteld. Of is dat het verkeerde onbehagen?

De geschiedkundige benadering druist niet zelden in tegen die andere manier van omgaan met het verleden, de (collectieve) herinnering. Herinneringen zijn complexe verschijnselen. Behalve uit feiten en voorstellingen bestaan ze ook uit sterke, actuele gevoelens en waarden. Zij zijn het overigens die het verleden levendig houden, actualiseren, bruikbaar maken voor hedendaagse doelstellingen. Het samengesteld karakter van de herinnering en het niet onderkennen daarvan liggen aan de basis van vele misverstanden, polemieken en beschuldigingen. Bij conflicten tussen herinnering en geschiedenis, bijvoorbeeld bij geschiedvervalsing of herinneringsfouten, speelt het meervoudig karakter van de herinnering een belangrijke rol. Het lijkt om meer te gaan dan een geheugenfout, alsof de gevoelens en waarden die aan de herinnering vastzitten in vraag worden gesteld, 'fout' zouden zijn.

Herinneringen zijn gevoels- en waardegeladen, subjectgebonden (individuen en groepen), afgestemd op het heden, veelal toekomstgericht. Bijna het spiegelbeeld van de ideale geschiedkundige benadering: gericht op feitelijkheid en kennismatige betrouwbaarheid, afstandelijk, analytisch, kritisch, objectiverend. De herinnering aan gruwel werkt van binnenuit, vanuit een slachtofferperspectief. De klemtoon ligt op waarom-vragen, schuld en verdienste. En dat leidt tot sterk geïntentionaliseerde oorzaken. De historiografische benadering van gruwelen gebeurt idealiter vanuit een buitenstaandersperspectief. De gebeurtenissen worden niet benaderd vanuit hun afloop, de klemtoon ligt op hun wording en de complexiteit van de veroorzaking. Meer begrips- dan gevoelsmatig. Verklaring in plaats van veroordeling. Meer toegespitst op wat gebeurd is dan op hoe het beleefd werd. Herinnering en geschiedkunde hebben hetzelfde voorwerp maar benaderen het anders. Ze hanteren verschillende waarheidsbegrippen, enerzijds de persoonlijke, subjectieve, beleefde of praktische waarheid; anderzijds de onpersoonlijke, geobjectiveerde of theoretische waarheid (ruimtegebrek verplicht me tot simplificatie en polarisering).

De literatuurwetenschappelijke benadering van de jodenmoord sluit nauw aan bij de herinnering. Ze is literair-empathisch, in- en meevoelend. Egodocumenten worden als literaire producten bestudeerd. De vraag of en hoe de gruwel onder woorden gebracht kan worden is van groter belang dan de vraag of ze onderling en met andere historische bronnen overeenstemmen. Waar is wat de ervaring weergeeft en overbrengt. Geschiedschrijving is geen literair genre. De geschiedkunde is gericht op de relatie tussen het gebeurde en de verslaggeving erover. Mede daardoor zien historici niet zelden beleving en ervaring over het hoofd of erger, beschouwen ze als hinderlijke interferenties. Beide benaderingen zijn waardevol en complementair. Ik probeer een tussenweg te bewandelen, bestudeer de relatie tussen wat gebeurd is en hoe dat op verschillende wijzen beleefd en geïnterpreteerd werd en wordt; wat we daaruit kunnen leren over zowel gebeurtenissen als getuigenissen. Dat doe ik met groot respect voor beleving, herinnering én feiten, zonder me als wetenschapper monddood te maken.

Als een bepaald verleden of bepaalde bronnen niet geschiedkundig bestudeerd mogen worden, hoe dan wel? Letterkundig? Pleit u voor Amerikaanse toestanden zonder noemenswaardig geschiedenisonderwijs, waar ooggetuigenverslagen als holocaust- of survivor literature het privéterrein geworden zijn van literatoren, psychologen en sinds kort cineasten (Spielberg)? Treedt u mijn zogenaamde afwijzing van egodocumenten als historische bron bij om ze tot literatuurwetenschappelijk wingewest te maken? Mag het verleden alleen herinnerd of empathisch benaderd worden? Zullen we omwille van de herinnering de geschiedenis maar afschaffen? Geldt dit alles ook voor andere verledens? Dat van de daders, dat van andere slachtoffers? Als niet herinneren tot herhaling doemt, doet de historische juistheid van herinneringsbeelden ertoe. Een onvolkomen weergave van het verleden kan geen volkomen toekomst bewerkstelligen. Niet alleen de vorm, ook de inhoud is van belang.

'Het verkeerde verleden', Streven, juni 1997, p. 543-546 Repliek op Vivian Liska, 'Hou jij je mond maar, ik ben een historicus. Een open brief aan Gie van den Berghe', Streven, juni 1997, p. 538-542 (die open brief schreef ze naar aanleiding van mijn artikel Rekenkunde van het leed).