Het einde van de kampen en van een mythe

De gedachte dat gebeurtenis­sen, vooral pijn­lijke, het directe gevolg zijn van (menselijke) intenties en planning is een van de vroeg­ste en meest wijd verbreide mens- en we­reldvi­sies. Denk maar aan het animisme bij voorschrifte­lijke volke­ren of de eerste denkstadia van kinderen. Het is een kijk waardoor mens en wereld worden bezield (animus) en gedemoniseerd. Deze inten­tionali­serende interpre­ta­tie, het inten­tionalis­me, treft men ook veelvuldig aan in de ge­schied­schrij­ving, vooral waar het gaat om crisis­situa­ties, oorlog bijvoorbeeld, waarbij vragen naar verant­woorde­lijk­heid en schuld­ zich lijken op te dringen.

Vanuit deze optiek valt licht te begrijpen dat de uitroeiing van de joden (Endlösung, Holocaust, Shoah) lange tijd intenti­onalistisch werd verklaard. De jodenuit­roeiing werd gezien als de verwer­ke­lij­king van een onver­ander­lijke, volge­houden inten­tie, een lang voor­dien door Hitler uitge­kiend plan dat stap voor stap, telkens de omstandig­heden rijp waren, werd uitge­voerd.

Deze interpretatie heeft velen bekoord, ook historici, maar in het voorbije decennium zijn ze het er vrijwel over eens gewor­den dat de besluitvorming over de judeocide geleidelijk vorm heeft aangenomen. Het pad naar de jodenuitroei­ing was niet recht maar kron­kelend. Het werd mede bepaald door: tijds- en plaat­sge­bonden omstan­dighe­den, verhou­dingen en machtsstrijd tussen nazi-bonzen, reeds ingeslagen wegen, reacties van omstan­ders... Een functionalistische interpretatie waarin mensen minder macht hebben over de gebeurtenis­sen. Mensen plannen wel, maar het verloop van de geschie­de­nis wijkt vaak af van de oorspronkelijke intentie.

Intentionalistische interpretaties van de jodenuitroeiing en van de nazi-kampen blijven het toch doen bij het grote pu­bliek, zeker in bepaalde deelgebieden waar mythiserende voor­stellingen welig tieren. Zo bijvoorbeeld de eindfase van de kampen. Daarover doet het hard­nekkige ver­haal de ronde dat Hein­rich Himmler - als leider van de SS iemand met veel zeg­genschap over kampen en Endlösung - na de bevrij­ding van Buchenwald (11 april) bevolen heeft alle gevan­ge­nen af te maken. Vele over­le­venden zijn hiervan rots­vast overtuigd en sommige ge­schied­kundigen nemen deze overtui­ging kritiek­loos over.

In de laatste maanden deden in alle kampen geruch­ten de ronde over een algemeen uitroei­ings­bevel. Eensgezindheid over de uitroeiingsmethode heerste er niet, de verhalen weer­spiegelen de destijds denkbare methodes: vergifti­ing, ver­drin­king, ver­gassing, dynamitering, bombarde­ment...

De tekst van het zogenaamde Himmlerbevel, gedateerd op 14 april, werd kort na de bevrijding van Dachau afge­drukt in een medede­lingsblad van het internatio­naal gevan­ge­nencomité. Deze vroegtijdige versprei­ding, nog in het kamp, verhoogde natuur­lijk het geloof dat aan het verhaal werd gehecht. Ook in de buitenwe­reld; het Himmlerbevel werd al in mei '45 door de media verspreid.

De waarschijnlijkheid van zo'n bevel wordt op het eerste gezicht vergroot door de aangerichte slachtingen. Na de ont­rui­ming van Birkenau werden op 20 janua­ri 1945 een twee­hon­derdtal jodinnen gefusil­leerd. Eind januari werden in Sonnen­burg meer dan 800 gevange­nen met een nekschot afge­maakt. Eind februari werden in Ravensbrück tallo­ze zieken en zwak­ken vermoord. Op 4 april werden bij de evacuatie van Dora enkele vooraan­staande communis­ten vermoord. Op 4 of 5 april werden in Ohrdruf twee tot drieduizend gevange­nen afgeslacht. Op 13 april werden gevan­genen op dodenmars in Gardelegen een schuur inge­jaagd en levend ver­brand.

Deze slachtingen gebeurden alle vóór 14 april, de datum van het Himmlerbevel en kunnen er dus geen gevolg van zijn. Na 14 april werden er minder slach­tin­gen georganiseerd. Op 21 april werden 19 kinde­ren (slachtoffers van medische experimen­ten) en hun verple­gers vermoord in Bullenhu­ser Damm, een kommando van Neuengamme. In Neuen­gam­me zelf werd tussen 21 en 23 april een kleine groep lei­dingge­vende socia­listische ver­zets­lui opgehan­gen. Dergelijke Geheim­nisträger, gevangenen die te veel wis­ten, werden in vele kampen omgebracht. Er bestaat ook geen twijfel over dat gevangenen die op de evacua­tie­transporten niet meer mee konden meedo­gen­loos werden afge­maakt. Deze dodenmarsen kostten het leven aan meer dan 250.000 men­sen.

Maar in de laatste oorlogsmaand werden de meeste kampen toch zonder slag of stoot aan de geallieer­den over­gegeven. En tevoren al werden bij de evacuatie zieke gevange­nen onge­moeid achtergela­ten. Overgelaten aan hun lot kwamen velen om, maar velen werden ook be­vrijd. In sommi­ge kampen hield de SS ook tot het bittere eind gedetail­leerde naam­lijsten van de gevan­genen bij. In Ra­vensbrück werden sommige gevange­nen die geëva­cueerd werden nog tegen tyfus ingespoten. In enkele kampen probeer­den hoogge­plaatste SS-ers (de kampcommandant van Ber­gen-Belsen en Himmler zelf) werkelijk iets te doen tegen de tyfusepidemie. Allemaal zaken die moei­lijk te rijmen zijn met een ultiem uitroei­ingsbe­vel.

Dat nog steeds zoveel geloof wordt gehecht aan het Himmlerbe­vel is verbazingwekkend. Het bronnenmateriaal laat er geen twijfel over bestaan dat Himmler in het laat­ste oorlogs­jaar tot veel bereid was om zijn vel te redden. De gevange­nen, joden en niet-joden, speelde hij als laatste troef­kaart uit. Daartoe moes­ten ze wel in leven blijven. Vanaf de tweede helft van 1944 heeft Himmler bij herhaling aan onderhandelaars toegezegd het leven van gevangenen te sparen, geen kampen meer te evacu­eren en, om te tonen dat het hem ernst was, liet hij duizen­den gevange­nen vrij. Achter Hitlers rug om probeerde Himmler zoete broodjes te bakken met de westerse geallieerden. Hij dacht Hitlers plaats in te nemen en een eervolle capitula­tie voor Duitsland te bekomen, waarna de strijd tegen het 'bol­sjewisme' met vereende krach­ten zou worden voort­gezet. Op 24 april ontbood hij Folke Berna­dotte, vice-presi­dent van het Zweedse Rode Kruis, om dit voorstel nogmaals aan Eisen­hower over te brengen.

Het verhaal van Himmlers toegevensgezindheid vindt men in grote trekken terug in alle rapporten en memoires van de betrokkenen: Walter Schel­lenberg, chef van de buitenland­se inlich­tingen­dienst en de nauwste raadgever van Himmler; Felix Ker­sten, lijfarts van de Reichsführer-SS; rapporten van verte­genwoordigers van het Rode Kruis en de memoires van de onder­handelaars.

Reeds in de zomer van 1942 onderhandelden joden met nazi's om zoveel mogelijk joden van een gewisse dood te redden. Volgens een memo­randum van Himmler zou zelfs Hitler niet helemaal afkerig gestaan hebben tegen­over de harde buiten­landse valuta. Of het de nazi's menens was valt niet meer uit te maken, zeker is wel dat de geal­lieer­den en de joodse gemeen­schap in Pale­stina (de Yishuv) niet alles in het werk hebben ge­steld om de reddingsplannen uitvoerbaar te maken. Mili­taire en poli­tieke imperatieven - onder meer de reali­satie van het zionis­tische ideaal, een joodse staat - wogen uiteindelijk zwaarder door.

Toen de oorlogskansen voor de Duitsers drastisch verslechter­den kwamen de onderhande­lingen weer op gang. In mei 1944 begon Eich­mann in naam van Himmler gesprekken over de ruil van één mil­joen Hongaar­se joden tegen tienduizend vrachtwa­gens en luxe-artikelen als koffie, cacao en zeep. Ameri­kaanse joodse organi­sa­ties hadden daar wel oren naar maar de geal­lieer­den wezen het voorstel af. Vanuit strikt mili­tair standpunt was het ook waanzinnig en bovendien wist niemand blijf met zoveel joden. De onderhande­lingen leidden desondanks tot stopzetting van de deporta­tie vanuit Buda­pest en, eind 1944, tot de red­ding van 1685 Hon­gaarse joden die via Bergen-Belsen naar Zwitserland werden versluisd.

In de tweede helft van 1944  nam het aantal initiatieven nog toe. Ze kwamen uit joodse, Zweedse en Zwitserse hoek. Begin 1945 werden ze nog intenser. De evacua­tie en bevrij­ding van Auschwitz in januari en de gruwelen die toen aan het licht kwamen, zullen hier zeker niet vreemd aan geweest zijn. Ook werd steeds meer geloof gehecht aan het gerucht dat Hitler - niet Himmler - bevolen had alle gevan­genen te vermoorden als de geal­lieerden te dicht naderden. Reddingsoperaties werden ook almaar dringender doordat steeds meer kampen in de front­zone kwamen te liggen.

Jean-Marie Musy, een Zwitserse personaliteit, beijverde zich vanaf augustus 1944 om tien­duizen­den joodse gevangenen via Zwitserland naar de VS te laten emigre­ren. Onderhande­lingen met Himmler leidden uitein­de­lijk tot het stop­zet­ting van ver­gas­singen in Birke­nau (eind oktober, begin novem­ber). Begin 1945 verklaarde Himmler zich bereid enkele tien­duizen­den, mogelijk een half miljoen joden vrij te laten in ruil voor vrachtwa­gens of, later, voor vijf miljoen Zwitserse frank. Nog later zag hij zelfs van deze losprijs af. Begin februari werden 1200 joden uit Theresi­ënstadt naar Zwitserland overge­bracht. Toen Hitler dit via de Zwit­serse media vernam, beval hij onmiddellijke stopzetting van vrijlatingen en onderhande­lingen.

Naast Himmler, Schellenberg en andere toegevingsgezinde nazi-bonzen, waren er de hardli­ners. Waar ze maar konden dwars­boomden ze onderhan­de­lingen en reddingsopera­ties. Hitler wou natuurlijk van geen wijken weten. De kampen moesten geëvacu­eerd worden. In het licht van zijn 'jodenpolitiek' en zijn politiek testa­ment is het verre van onwaar­schijn­lijk dat hij bevo­len heeft gevange­nen massaal om te brengen (volgens sommi­gen al in 1944, waar­schijnlijk in maart of april 1945). Ernst Kalten­brunner, hoofd van Reichs­sicher­heits­hauptamt en dus verant­woordelijk voor de Endlösung, volgde zijn Führer verre­gaand, al zou hij zich volgens sommige bronnen eind maart 1945 toch bereid verklaard hebben joden naar Zwitser­land te laten ontko­men.

De twee strekkingen kwamen openlijk in conflict bij de be­vrij­ding van Buchenwald. Tegen Himmlers verbod in, waarschijn­lijk onder druk van Hitler en Kaltenbrunner, werd een begin gemaakt met de evacuatie van Buchenwald. Himmler zette ze onmiddellijk stop toen hij ervan hoorde.

Kort na de bevrijding van Buchenwald herzag Himmler zijn toegevingsgezinde houding. Hij zei zwaar te tillen aan de verslagge­ving in de wester­se pers over de gruwelen van Buchen­wald. Gruwel­propaganda noemde hij het. En, voegde hij hieraan toe, de druk nam steeds toe. Hitler had dagenlang geful­mineerd omdat Himmler zijn evacuatiebevel naast zich had neergelegd, Buchenwald en Bergen-Belsen (bevrijd op 15 april) waren niet ontruimd. Hitler was ook furieus omdat bevrij­de Buchen­walders het nabij­gele­gen Weimar hadden geplunderd en daarbij Duitse burgers hadden gemo­lesteerd.

Himmler gaf naar alle waarschijnlijkheid op 14 april bevel de kampen toch te evacueren. Dat bevel bereikte enkele dagen later Flos­senbürg en Dachau. Van overgave, zo luidde het, kon geen sprake meer zijn. De kampen moesten op staande voet ontruimd worden. Geen gevangene mocht le­vend in handen van de vijand val­len. De gevangenen hadden zich beest­achtig gedragen tegen de burgerbe­volking van Buchenwald [bedoeld werd Weimar, een vergissing die Himmler niet kon maken]. Dit is de tekst van het bevel die bij de bevrijding van Dachau de ronde deed en die in vele ooggetuigen­ver­slagen staat.

Op 19 april, noteert Kersten in zijn memoires, was de kans op succesvolle onderhandelin­gen met Himmler bijzonder klein gewor­den. In de nacht van 20 op 21 april had Himmler toch een lang gesprek met Norbert Masur, afgevaardigde van het Joods Wereldcongres in Zweden. Himmler was speciaal terug­ge­keerd van het ver­jaardags­feest­je van de Führer in Berlijn. Hij bekloeg er zich over dat de overga­ve van Bu­chen­wald en Bergen-Belsen hem niets had opgele­verd. Integen­deel, de geallieerden en de media hadden er misbruik van ge­maakt. Dat de Amerikanen geen aan­stalten maakten om met hem te onderhande­len, ondanks vele toege­vingen van zijn kant, ontstemde hem zeer. Hij vroeg zich luidop af waarom hij nog gevangenen zou vrijlaten. Masur benadrukte dat hij geen keus had, de herne­ming van evacua­ties kon Duits­land alleen maar schaden. Himmler beloofde de evacua­ties terug stop te zetten en stemde in met de vrijla­ting van een duizend­tal joodse vrouwen uit Ra­vensbrück. Uit vrees voor Hitlers reactie als die via de media iets zou vernemen, moes­ten de joodse vrouwen wel als Polen geboekstaafd worden. Volgens Masur vroeg Himmler niets meer in ruil. Bij zijn terug­keer in Zweden, op 22 april, vernam Masur van Berna­dotte dat Himmler de vrij­lating van àlle vrou­wen van Ra­vensbrück had bevolen.

De opeenvolging van bevelen en tegenbevelen wordt weer­spiegeld bij het chronologisch overschouwen van het einde van de concentra­tiekampen. Vóór de bevrijding van Buchenwald werden alle kampen geëvacueerd, op één na: Krakau-Plaszow. Bij de nade­ring van de wes­terse geal­lieer­den werden de kampen ontruimd richting oosten (Breendonk, Com­piègne, Vught, Nat­zwei­ler), bij de nadering van het Rode Leger werden de Oosteu­ropese kampen naar het oude Rijk geëva­cueerd (War­schau, Lublin, Ausch­witz, Stut­thof). Buchen­wald werd nog deels ontruimd, tegen de evacu­atie­stop van Himmler in; Bergen-Belsen, vier dagen later, niet meer. De uitwerking van Himmlers evacu­atiebevel van 14 april wordt geïllustreerd door Flos­senbürg dat, op de zieken na, vanaf 20 april werd geëvacueerd en ook door Sach­sen­hau­sen, dat van 20 tot 22 april deels werd geëvacu­eerd. Na de belofte aan Masur werd niet meer ontruimd, Dachau en Mauthau­sen werden overgegeven.

In de chaos van bevelen en tegenbevelen (Himmler, Hitler, Kaltenbrunner en anderen) werden de SS-officieren en de kamp­commandanten in feite aan hun lot over­gela­ten. Sommigen hebben ongetwijfeld plannen ge­maakt om hun kamp of een deel ervan op te blazen. Mili­tair-strategisch be­langrijke installaties (een vliegtuigfa­briek in de buurt van een kamp bijvoorbeeld) speel­den daarbij niet zelden een grotere rol dan het lot van de gevange­nen.

In de chaotische laatste oorlogsdagen bereikten de bevelen de com­man­dan­ten ook niet altijd en zeker niet onmiddellijk. Dat verklaart dat de commandant van Ra­vensbrück, Suhren, zich nog op 23 april beriep op een be­vel van Himmler (twee dagen dus na diens toezegging aan Masur) om de over­dracht van het kamp aan het Rode Kruis te weige­ren. Helemaal zeker van zijn stuk was Suhren evenwel niet meer. Daags tevoren had hij Arnolds­son - een arts uit het gevolg van Bernadotte - gevraagd of de Zweden de last van 15.000 gevan­genen op zich konden nemen. Een dui­zendtal vrouwen werd vrijwel direct met R.K.-voertui­gen wegge­bracht en Arnoldsson meende op korte termijn nog vierduizend gevangenen te kunnen ophalen. Suhren beloof­de deze vierduizend niet te zullen evacueren. Op 24 april meldde Suhren dat de Führer verbo­den had nog gevan­genen vrij te laten, ze moesten geli­kwi­deerd worden bij nadering van de vijand. Daarop zou Himmler bevo­len hebben de gevan­ge­nen direct vrij te laten. Suhren had ondertussen een goede­rentrein geor­ganiseerd en daarmee verlieten op 25 april zo'n 4000 gevange­nen Ra­vensbrück. Op 29 april arriveerden ze in Lübeck.

Over het einde van vele gevangenen van Neuengamme zijn overle­venden en historici het nog steeds niet eens. De eerste massa­le evacuatietrans­porten verlieten Neuen­gamme op 19 april. Vanaf 20 april werden in de Lübeckerbocht de eerste gevangenen inge­scheept. Vele overlevenden twijfelen er niet aan dat de SS de schepen met gevangenen tot zinken wou brengen. De laatste getuigen van de kampgruwel moesten worden geëlimineerd. Deze veronderstelling houdt bij nader toezien geen stand. In de vijf dagen dat de SS de tijd heeft gehad om de schepen te vernieti­gen hebben ze niets in die zin ondernomen. Het aangevoerde motief houdt ook geen steek. De SS liet immers zieken achter in de kampen en de kampgruwel was ook genoegzaam bekend ge­raakt na de bevrijding van Stut­thof, Auschwitz, Buchenwald en Bergen-Belsen. Daarenboven waren vóór de evacuatie van Neuen­gamme al vele getuigen uit dat kamp vrijgelaten. Dat was te danken aan een Zweeds rege­rings­initi­atief om alle Scandinavië­rs te bevrijden. Eind november 1944 had dat al geleid tot de vrijlating van een hon­derd­tal Denen en Noren en de belofte van Himmler dat de andere Scandinaviërs zouden worden samenge­bracht in een verza­melkamp. Eind maart '45 waren een vijfdui­zendtal Scandi­na­viërs in Neuen­gamme verza­meld, midden april - ná het zogenaamde Himmlerbevel dus - werden ze naar Dene­marken en Zweden overge­bracht.

De kapiteins van de gevangenschepen in de Lübeckerbocht deden op 29 april hun beklag over de onhoudbaar geworden overbevol­king. De SS suste hen met de mededeling dat Himmler en Berna­dotte overeengeko­men waren dat Zweedse Rode Kruis schepen de gevan­ge­nen zouden overnemen. Dat hoeft niet per se waar te zijn, maar dezelfde dag ging de SS toch ook in op het aanbod van Arnolds­son om 250 gevange­nen naar Zweden over te bren­gen aan boord van twee Zweedse schepen die pakketten voor krijgs­ge­vange­nen hadden gelost. Een kapitein van een Duits schip vroeg Arnolds­son zelfs alle gevange­nen naar Zweden over te brengen maar de Zweed be­schikte niet over de nodige middelen en gaf de kapitein de raad de komst van de Britten af te wach­ten. Een van de Zweedse schepen verliet de haven met een driehonderdtal gevan­genen uit Ra­vensbrück, het andere schip wachtte, op ver­zoek van een Duits officier, tot 1 mei om nog enkele honder­den zwaar zieke gevan­genen in te schepen.

De SS wist duidelijk niet meer wat begonnen met de gevan­genen in de Lübeckerbocht. Ze werden van het ene naar het andere schip overgeheveld, enkelen werden terug aan wal ge­bracht en een van de schepen werd op de valreep nog naar de haven van Neu­stadt gecommandeerd, wat velen het leven redde. De chaos was compleet, de Britten waren nabij, de oorlog was verloren, Himmler werd op 28 april door Hitler afgezet en de Führer pleegde twee dagen later zelfmoord.

Op 2 mei bereikten Britse troepen Lübeck. De volgende dag bombar­deerde en mitrailleer­de de Britse luchtmacht twee gevan­gen­schepen en dat kostte alsnog het leven aan naar schatting zevendui­zend mensen.

Het Himmlerbevel alle gevangenen uit te roeien is een mythe. Himmlers kortstondige herroeping van zijn evacuatieverbod, na de bevrijding van Buchenwald, werd verkeerde­lijk aanzien voor een uitroeiings­bevel. Dat had alles te maken met de baaierd van die laatste weken, met de rots­vaste overtui­ging van velen (ook SS-ers) dat de gevangenen het kamp nimmer levend zouden verla­ten en mogelijk ook met uit de buitenwe­reld doorsij­pe­lende ge­ruch­ten over een Nero-bevel van Hitler.

Het einde van de kampen was niet demonisch gepland, is minder ondubbelzinnig dan in de intentio­nalistische interpretatie wordt gesteld. De ultieme fase biedt bij nader toezien een overtuigende illustratie van de functionalistische these: ineenstorting, escalatie, machts­strijd, onbeslistheid, tegen­strijdigheid en onom­keer­baarheid. Daar ligt de ultieme verant­woordelijkheid: dat zovele burgers werden geconcentreerd, uitgebuit en ontmenselijkt, wat in het oorlogsgeweld voorspel­baar tot een oncontroleerbare catastrofe moest leiden.

 

Literatuurlijst

Abzug, Robert - Inside the vicious heart. Americans and the liberation of nazi concentration camps, New-York, 1985

Arnoldsson, Hans - Aux portes des enfers, Paris, 1947

Bauer, Yehuda - 'The death-marches, January-May, 1945' in, Modern Judaism, 1983, Vol 3, p. 1-21

Bernadotte, Folke - Het einde, Den Haag, M.C. Stock, 1945

Comité international de la Croix-Rouge - L'activité du CICR en faveur des civils détenus dans les camps de concentration en Allemagne (1939-1945), Genève, 1947

Heiber, Helmut - Himmler aux cent visages. 387 lettres du et au Reichsführer SS, Paris, Fayard, 1969

Hoch, Gerhard & Schwarz Rolf (Hrsg) - Verschleppt zur Skla­venar­beit. Kriegsgefangene und Zwang­sarbeiter in Schleswig-Holstein, Alveshole und Nützen, 1985

Johe, Werner - 'Das KL Neuengamme' in, Studien zur Geschich­te der Konzen­tration­slager, Stuttgart, 1970

Kersten, Felix - Klerk en Beul. Himmler van nabij, Amster­dam, 1948

Laqueur, W.Z. - 'The Kastner case. Aftermath of the Cata­strop­he' in, Marrus, Michael - The Nazi Holocaust. IX. The end of the Holocaust, West­port/London, 1989, p. 127-155

Lüdde-Neurath, Walter - Les derniers jours du troisième Reich, Paris, Nouvel Office d'Edition, 1963

Manvell, Roger & Fraenkel, Heinrich - Heinrich Himmler, Lon­don, New English Library, 1973

Masur, Norbert - 'Compte-rendu de son entretien avec Hein­rich Himmler le 20 avril 1945' in, Mémoi­re du Génocide, Paris, 1987, p. 229-242

Phillips, Raymond (ed.) - 'The Trial of Josef Kramer and 44 Others' in, The Belsen Trial, London, 1949

Rothkirchen, Livia - 'The Final Solution in its last sta­ges' in, Yad Vashem Studies, 8, 1970, p. 7-29

Schellenberg, Walter - Le chef du contre-espionnage nazi parle (1933-1945), Paris, 1957

Segev, Tom - The seventh million. The Israelis and the Holo­caust, New York, 1993

Shirer, William L. - End of a Berlin diary, New York, Alfred Knopf, 1947

Siegert, Toni - 'Das Konzentrationslager Flos­senbürg. Gegründet für soge­nannte Asoziale und Kri­minelle' in, Bayern in der NS-Zeit, 2 München, 1979

Záme_ník, Stanislav - 'Kein Häftling darf lebend in die Hände des Feindes fallen' in, Dachauer Hefte 1, 1985, p. 219-231.

Dit artikel verscheen in de Bijdragen, Brussel, Navorsings- en studiecentrum voor de geschie­denis van de tweede wereldoorlog, XVI, juni 1994, onder de titel 'Kennis en onwetendheid over nazi-kam­pen', pp. 5-16; een ingekorte versie verscheen in, Spiegel His­toriael, The­manum­mer: Nieuwe visies op de Tweede Wereldoor­log in Neder­land en Bel­gië, maart/a­pril 1994, p. 156-160.