Herdenking, geschiedenis, onwetendheid

De neiging om zich af te keren van een pijnlijk en gruwelijk verleden is bijzonder sterk. De wereld draait verder, de doden moeten hun doden maar begraven, heet het dan. Omkijken naar het (morele) kwaad wordt in de mythologie bestraft met dood of verstening. Alleen monumenten, stenen, in tijd en vorm afgebakende, geritualiseerde herdenkingsplechtigheden herinneren nog aan wat geleden verleden is.

Direct of indirect getroffen mensen, zij die ternauwernood ontkwamen, kunnen de drang tot omkijken niet of slechts met de grootste moeite weerstaan. De wereld moge dan verder draaien, hùn rouw is levenslang. Hun vooruitzien blijft getekend door het verleden, door her-denking van het gebeurde. Andere getroffenen keren na een decennia-lang schijnbaar herdenkingsloos bestaan dwangmatig terug naar het kennelijk toch onvoltooide verleden. Verwerking van het onduldbare verleden gebeurt niet zelden door verstening van verklaringen en interpretaties, duidingen die destijds, toen alles nog gebeurde, functioneel waren, het mogelijk maakten leed en pijn dag aan dag te overleven.

De filosoof die stelt dat wie zich het verleden niet herinnert gedoemd is het te herbeleven (George Santayana), moge een enigszins naïeve kijk gehad hebben op herinnering en geschiedschrijving, het lijdt weinig twijfel dat wie zich in het verleden verdiept méér empirische gegevens vinden kan om enigszins accuraat heden te interpreteren en toekomst te voorspellen, dan cynici die ervan uitgaan dat gedane zaken toch geen keer nemen.

Het wetenschappelijke omkijken, de geschiedkunde, wordt vervormd door het feit dat wie omkijkt dat doet vanuit een ander tijdperk, waarin andere waarden en normen gelden, maar geschiedkundigen zijn desalniettemin goed toegerust voor het analyseren van gevolgen van sociale, economische en politieke constellaties en beslissingen uit het verleden. De kennis gepuurd uit dergelijke analyses laat toe min of meer waarschijnlijke scenario's voor de toekomst uit te werken en te evalueren. Het is niet onwaarschijnlijk dat de gevolgen van nog te nemen beslissingen zodoende realistischer kunnen worden ingeschat. De voorspellingswaarde zal wel altijd gering blijven, maar er is geen alternatief. Kennis van het verleden en van de toekomst van dat verleden is het enige middel om de toekomst empirisch, enigszins betrouwbaar, tegemoet te treden en die voorzichtig, stap voor stap, in te gaan.

Wat de Tweede Wereldoorlog betreft kunnen we kennis puren uit een nooit geziene overvloed aan getuigen, bronnen en interpretaties. Dat geldt ook voor een van de meest gruwelijke aspecten van de oorlog, de genocide en de nazi-kampen. Maar vijftig jaar na datum is daar toch betrekkelijk weinig over geweten. Het gekende en de kwaliteit van de kennis dienaangaande zijn minder groot dan doorgaans aangenomen wordt. [1]

Deze relatieve onwetendheid valt vooral op bij de menswetenschappen. Ze heeft alles te maken met gebrek aan distantie - de mens als onderzoeker en onderzoeksobject - en met de overvloed aan gegevens en interpretaties. Om enigszins wijs te raken uit die overvloed en om te kùnnen handelen, construeren menswetenschappers verhalen. Ze volgen daarbij bepaalde regels en gehoorzamen aan bepaalde verhaalkundige, interpretatieve en tijdsgebonden wetmatigheden. Zo ontkomt niemand aan extrapolatie van wat gekend is tot het ongekende. Geschiedenis wordt op vloeipapier geschreven, met te natte pennen. Blinde vlekken worden werktuiglijk ingekleurd door onterechte veralgemeningen, zonder dat men zich daar rekenschap van geeft. Verhaler en toehoorder nemen, omwille van de efficiëntie van het verhaal, onwillekeurig meer voor gekend en 'waar' aan dan eigenlijk het geval is. [2]

Als cartografen van het verleden dragen geschiedkundigen een bijzondere verantwoordelijkheid. De in kaart gebrachte, genterpreteerde gebeurtenissen en processen kunnen een richtsnoer worden voor beleidsmensen en machthebbers. Onzorgvuldige en mythische inkleuring van blinde vlekken kan dan tot onaangename verrassingen leiden. De bruggen die slachtoffers (én daders) destijds inderhaast over ravijnen in de geschiedenis hebben geslagen, om verder te kunnen terwijl alles nog gebeurde, ervarings- en tijdsgebonden verklaringen en verhalen die in het kader en in functie van de herdenking vaak onaantastbaar geworden zijn, moeten dus kritisch onderzocht worden.

Geschiedkundigen (wetenschappers in het algemeen) hebben behalve een onderzoekende en verhalende opdracht dus ook een kritische, demystifirende taak. Het vervaardigen en vertellen van verhalen over het verleden is ongetwijfeld een belangrijke maatschappelijke bijdrage, maar geschiedkundigen kunnen en moeten zich bovenal bewust blijven van blinde vlekken. Ze kunnen en moeten beleidsmensen wijzen op de noodzaak onterechte veralgemeningen en simplificerende interpretaties te vervangen door voortgezet onderzoek dat voor de toekomst efficintere verklaringen kan opleveren.


Noten

[1] Daarover heb ik het uitgebreid gehad in een voordracht ter gelegenheid van de vijftigste herdenkingsdag van het Nacht-und-Nebel decreet dat Hitler op 7 december 1941 uitvaardigde om elk spoor van weerstand in West-Europa genadeloos de kop in te drukken. Van dan af verdwenen vele gegrepen weerstanders in nacht en nevel. Een bewerkte versie van die voordracht wordt binnenkort uitgegeven door het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.

[2] Dit geldt overigens voor alle mensen en bijna alle denkprocessen. Zie daarover: Kruithof, Cees - Onwetendheid en sociaal gedrag, Deventer, Van Loghum Slaterus: 1975

Verschenen in Streven, juni 1992