Om de tuin geleid | Zogenaamde emotionele intelligentie

Daniel Golemans Emotionele intelligentie staat al zo lang op de hitlijsten dat zijn Nederlandse uitgever het moment rijp moet geacht hebben om een dertien jaar oud boek van de man op de markt te gooien. Snel vertalen, wat lovende commentaar voor de bestseller op de achterzijde, en klaar is Kees! Publicatie van vroeg literair werk van een auteur die ondertussen naam gemaakt heeft, daar valt veel voor te zeggen. Voor wetenschappelijk werk ligt dat anders, hypothesen en theorieën verouderen doorgaans sneller dan literatuur. Anders dan fictie (afgeleid van het Latijnse fingere, verzinnen of voorwenden) moet de wetenschappelijke verbeelding van de werkelijkheid steeds weer aan die realiteit getoetst worden en bijgesteld door nieuwe verklaringen. Voor de menswetenschap, waarin de mens zichzelf bestudeert en (daardoor) misleidt, geldt dat in nog sterkere mate.

Liegen om te leven. De strategie van zelfbedrog, luidt de titel van Golemans 'nieuwe' boek. Liegen en zelfbedrog, de moraliserende toon moge onmiddellijk duidelijk zijn. Toch gaat het om een interessant thema, met name hoe we onszelf en anderen bijna voortdurend om de tuin leiden. Harde werkelijkheden worden waar mogelijk uit de weg gegaan, flatterende voorstellingen doen het veel beter. Het eigen aandeel in positieve gebeurtenissen wordt uitvergroot, dat in negatieve geminimaliseerd. Onaangename inzichten en pijnlijke gebeurtenissen worden vergeten of, in de psychoanalytische terminologie die Goleman hanteert, verdrongen. Het systeem werkt in elk geval maar goed als we er ons niet al te bewust van worden.

Deze (zelf)misleiding is veelal collectief. Grote en kleine verdraaiingen zorgen voor een vlottere sociale omgang. Zeker in gewaardeerde of noodzakelijke groepsverbanden, familie of werkkring bijvoorbeeld, worden pijnlijke waarheden toegedekt met de mantel der liefde, zelfingenomen voorstellingen worden tactvol gerespecteerd. Elkaar sparen, niet op gevoelige tenen trappen. Onderlinge misleiding en gedeelde illusies. Het soort sociaal inzicht dat deel uitmaakt van de groei naar volwassenheid. Adolescenten en hyperkritische volwassenen hebben daar de nodige moeite mee. Helemaal ongelijk hebben ze niet, deze conspiration du silence verhult al te vaak zaken die het daglicht niet verdragen en de wazige grens tussen tact en hypocrisie wordt meer dan eens overschreden. Een groot deel van de bourgeoismoraal en zijn etiquettes bestaat uit dergelijke verhullingen. Negatieve oordelen worden niet alleen verzwegen, ze worden in hun tegendeel omgezet, lof voor wat men in feite afkeurt. Een aardappelzak wordt geprezen als leuke jurk, om maar te zwijgen van de peptalk in veel bedrijven. Niet zelden wordt contractueel vastgelegd dat niets negatiefs naar buiten mag sijpelen. Veel werknemers vinden dat de normaalste zaak van de wereld, ook als het om afkeurenswaardige en verboden praktijken gaat. Zelfs in wetenschappelijke kringen is openlijke kritiek op andermans onderzoek uit den boze, zeker als het een collega of landgenoot betreft.

Voor dit soort sociaal-kritische overwegingen moet je niet bij Goleman zijn. Zijn analyse is 'tactvol', gaat meer uit van een persoonlijke dan van een maatschappijkritische moraal. Hij geeft slechts een tweetal voorbeelden van ontsporingen van collectief zelfbedrog: medici die elkaars fouten toedekken en het massale wegkijken toen de Europese joden nog gered konden worden. Golemans omschrijving en verklaring van zelfbedrog zijn niet precies genoeg. Volgens hem heeft het bijna altijd te maken met het uitschakelen van angst. Neem bijvoorbeeld de zelfcensuur die journalisten onder een dictatoriaal regime plegen bijvoorbeeld (vier jaar vóór het einde van de Koude Oorlog schrijvend, pakt de Amerikaan Goleman natuurlijk uit met de Sovjet-Unie). Het is lang niet zeker of het hier wel om zelfbedrog gaat. In veel gevallen, zeker in de beginfase van de dictatuur, is veeleer sprake van zelfbescherming. De censor blijft zich terdege bewust van de censuur, draait zichzelf geen rad voor de ogen. Overigens beschikken journalisten en schrijvers over een resem technieken, waaronder de ironie, om toch hun gedacht te zeggen. Goleman heeft ook geen oog voor sociale veiligheidskleppen waarlangs stoom wordt afgelaten. Wat sociaal gezien verzwegen moet worden, wordt deels afgereageerd door grappen en grollen, roddel en gesprekken met buitenstaanders.

Goleman gaat liever op zoek naar het evolutionair voordeel dat de soort mens uit dit zelfbedrog moet hebben gepuurd. Dergelijke speculatieve zoektochten zijn dikwijls boeiend, maar het is toch zeer de vraag of aan elk facet van het menselijk gedrag een onveranderlijke sociobiologische bestaansreden ten grondslag ligt. Deze pseudo-Darwinistische speurtochten in een ondoorgrondelijk verleden - de psyche van onze allereerste voorvaderen en -moederen - is vooral in de VS in zwang. De laatste jaren leverde dat een bijna onoverzichtelijke stroom boeken over evolutionaire psychologie op. Niet zelden wordt over het hoofd gezien dat de huidige functie van fysieke en psychische eigenschappen niet noodzakelijk de oorspronkelijke was. Reptielen hebben geen veren ontwikkeld OM te kunnen vliegen. Pluimen en vleugels zijn het eindproduct van een lange evolutie, geen kant en klare scheppingen van een almachtig opperwezen. De natuurlijke selectie is geen doelgericht proces. Pluimen en hun voorgangers moeten aanvankelijk een andere functie gehad hebben. Proto-pluimen werden waarschijnlijk gebruikt voor afkoeling van het lichaam, beschermden tegen hitte en kou. Dat ze gaandeweg ook een snellere voortbeweging en zelfs opstijging mogelijk maakten, was mooi meegenomen.

In bovenstaande redenering heb ik bijna ongemerkt een sprong gemaakt van het psychische naar het fysiologische niveau. Op dit laatste niveau is de evolutietheorie zeer zeker van toepassing, maar voor denkwijzen en gedragskenmerken is dat niet altijd even makkelijk aan te tonen. Goleman trekt zich daar niets van aan, zonder moeite huppelt hij van het ene naar het andere niveau. De blinde vlek op ons netvlies ('hoornvlies' staat er, maar dat zit vóór de ooglens, aan de andere kant van de oogbal) gebruikt hij "als concreet voorbeeld van een veel subtieler, psychologisch equivalent", met name "verdrongen geheimen" en "levensleugens", zoals moeder die niet over haar scheiding wil praten (zíjn voorbeeld). Mogelijk ligt het aan een tekort aan emotionele intelligentie, maar een ander dan een metaforisch, literair verband ontgaat me toch.

Goleman zet uiteen hoe we omgaan met pijn, angst en stress. Hij spitst zich toe op de vaststelling dat "angst [soms] wordt uitgeschakeld door de aandacht te vernauwen". In crisissituaties moet pijn soms kortstondig genegeerd, verdrongen worden. Liegen om te leven. Boeiend, maar speculatief en onvolledig. Laten we nog wat verder evolutietheoretiseren. Ook bij seksuele opwinding verdwijnt pijn soms op de achtergrond. Da's logisch, voortzetting van de soort vóór alles. Daar zijn vele voorbeelden van in de dierenwereld. Na de bevruchting zit de taak van het mannetje erop, hij heeft geen reden van bestaan meer. Bijen, bidsprinkhanen en zwarte weduwen voegen de daad bij het woord, de vrouwtjes peuzelen het mannetje (soms) op, calorieën voor het nageslacht. Ligt het daaraan dat dieren na de coïtus triest zijn (omne animale post coitum triste) en wordt daarom het orgasme ook la petite mort genoemd? Enzovoort, van de ene associatie naar de andere veralgemening. Boeiende beschouwingen, maar niet te bewijzen. Het zal Goleman allemaal een zorg wezen. Moeiteloos zet hij de stap van endofirnen (pijnonderdrukkende neurotransmitters in de hersenen, een soort inwendige morfines) die lichamelijke pijn verzachten, naar psychische verdringing en afweermechanismen. Hij leunt volkomen onkritisch op het ideeëngoed van Sigmund Freud. Je vraagt je af hoe Goleman voorbij kan zien aan de wetenschappelijke kritiek die de laatste tien jaar over Freuds onderzoek, denken en analyse is uitgestort, vooral in de VS; tot je je realiseert dat zijn boek van voor die kritiek dateert.

Het boek lijkt hier en daar diepgaand maar is toch vooral oppervlakkig. In een studie over 'bedrog' rond sociaal getaboeïseerde gevoelens, gedachten en aanvechtingen zou toch enige aandacht mogen gaan naar het fenomeen van de frontale desinhibitie (ontremming). Wordt een bepaald deel van de frontale hersenschors beschadigd, door een hersenbloeding bijvoorbeeld, dan valt de inhibitie of rem op agressieve en hyperseksuele gedachten weg en ze worden schaamteloos geuit. Het syndroom van Tourette is een ander voorbeeld van neuropsychiatrische ontremming. Tourette-patiënten vloeken dat het een lieve lust is, gebruiken graag drieletterwoorden en anale termen. Sociale inhibitie blijkt dus minstens ten dele terug te gaan op een fysiologische of biologische grondslag. Waar blijf je dan met moraliserende begrippen als zelfbedrog en levensleugen?

Goleman laat veel onvermeld. Bijvoorbeeld de dissonantie-reductie, een extreme vorm van zelfmisleiding bestudeerd door de Amerikaanse sociaal-psycholoog Leon Festinger. Een voorbeeld ter verduidelijking. Stel dat je je zinnen hebt gezet op een blauwe Opel Astra. De verdeler heeft er geen in voorraad en voorspelt een wachttijd van meerdere weken. Die groene Astra kun je wel direct krijgen en er gaat ook nog wat van de prijs af. Groen spreekt je niet erg aan, maar je laat je verleiden. Meestal zal het niet lang duren vooraleer je, zeker naar buiten toe, de aankoop rationaliseert, de kleur goedpraat of je laat overtuigen dat ze modieus of apart is. De wanklank (dissonantie) tussen blauw willen maar groen krijgen, wordt gereduceerd. Dergelijke dissonantie-reductie is een alledaags en algemeenmenselijk fenomeen. De minder begoeden die zich the real thing niet kunnen veroorloven, moeten meer dan eens vrede nemen met afkooksels. De commercie speelt daar gewiekst op in.

Mensen kunnen heel wat dissonantie aan, vooral in groep. Festinger onderzocht een kleine besloten groep volgelingen van Marian Keech. Deze Amerikaanse huisvrouw meende in contact te staan met buitenaardse bewaarengels. Die lieten haar in september 1955 weten dat op 21 december een flink deel van het Amerikaanse continent zou worden verzwolgen door een zondvloed. Tot dan hadden de (goed)gelovigen zich maar weinig moeite getroost om andersgelovigen te overtuigen. Na de voorspelling gingen enkelen even de bekeringstoer op, maar al snel bereidden ze zich alleen nog op het eigen einde voor. De uitverkorenen zouden per vliegende schotel gered worden en gaven alle aardse goederen en bezigheden op. Toen de Apocalyps uitbleef werd het uur een paar keer verschoven. Toen er nog niks wou gebeuren, liet god aan Keech weten dat hun rotsvaste geloof de wereld voor de ondergang had behoed. Het grootste deel van de groep hield de hele tijd aan z'n overtuiging vast. De wanklank tussen geloof, voorspelling en realiteit probeerden ze te reduceren door naar buiten te treden. Zo afkerig als ze voordien waren van publiciteit, zozeer zochten ze ze nu op en de ontkrachting probeerden ze te keren door bekeringsijver.

Liegen om te leven bevat wel interessante informatie maar meestal is het weinig meer dan opgewarmde kost, doorspekt met gissingen en missingen. Mogelijk de moeite waard voor wie weinig of niets afweet van psychologie, maar er zijn veel betere leidraden. Ook Golemans stijl sprak me niet aan. Veel oppervlakkig gebabbel, vaak verzandend in prietpraat en vol gemeenplaatsen. De structuur van het boek is rommelig, doet wat denken aan een omgevallen bibliotheek. Tot overmaat van ramp is de (Nederlandse) taal krakkemikkig, met nogal wat houterige, soms onbegrijpelijke zinnen.

Goleman, Daniel - Liegen om te leven. De strategie van zelfbedrog, Amsterdam/Antwerpen, Contact, 1998

Besproken in De Morgen, 28 mei 1998