Lang zo gek niet | Gezinsverpleging in Geel

Telkens als we door Geel kwamen, zei mijn vader: 'Opstaan kinderen, anders zeggen ze nog dat je in Geel gezeten hebt!'. Een van de vele grappen die destijds de ronde deden over de 'zotten' van Geel. Eugeen Roosens, een antropoloog, wil iets doen aan die negatieve beeldvorming.

Het begon allemaal met een religieuze cultus rond de heilige Dimpna. Volgens de legende zou ze weerstaan hebben aan de incestueuze begeerte van haar vader, een Ierse koning. Zij vluchtte naar Vlaanderen, hij haalde haar in Geel in. Liever dan zich te laten onteren, koos Dimpna voor de dood. Ze had getriomfeerd over de kwade geest en kon dus aangeroepen worden om genezing van duivelse bezetenheid af te smeken. De geesteszieken werden negen dagen 'overlezen' in de kerk. Bewoners van Geel gaven de pelgrims onderdak. Sommige patiënten bleven hangen, zodoende.

De Geelse gezinsverpleging van mensen met een psychische handicap wordt hier te lande zwaar onderschat, maar in het buitenland zou ze 'gezien worden als een soort monument dat behoort aan de mensheid, een unicum'. Waarop Roosens een groot aantal nationaliteiten opsomt van psychiaters en psychologen die Geel met een bezoek vereerd hebben. Die internationale erkenning moet toch met een korrel zout genomen worden. Roosens zelf stipt aan, dat Geel bijzonder weinig aandacht krijgt in de wetenschappelijke literatuur en dan nog dikwijls fout wordt voorgesteld.

Dansen met de maanis geschreven vanuit een defensieve houding. Het is een verweerschrift, een poging tot rehabilitatie. Op soms gênante wijze waardeert de auteur zijn onderwerp op. Zijn weerlegging van misvattingen en stereotypen schiet tekort. Zo wijst hij er op dat veel psychiaters en psychologen overtuigd zijn dat Geel alleen een conserverende werking heeft, eerder een bewakende dan een therapeutische functie. Roosens plaatst daar de mening tegenover dat de gezinsverpleging superieur is. Wat hij losjes en chaotisch probeert aan te tonen aan de hand van gesprekken met 108 pleeggezinnen - interviews die hij hoogdravend case study's noemt. Zeker, de gezinsverpleging in Geel biedt aan patiënten een warme familiecontext, een thuis en een tolerant publiek, maar hier gaat het even om therapeutische resultaten. Bestaan er behandelingen die even goed of beter werken?

Roosens deed vijfentwintig jaar geleden al onderzoek in Geel. Toen werden duizend kostgevers geïnterviewd om meer aan de weet te komen over 'interacties tussen de patiënten en de Geelse gemeenschap buiten de gezinnen'. In zijn nieuw boek gaat hij na wat er sedertdien veranderd is. Dit keer staan de pleeggezinnen centraal. Veel meer dan een schets is het niet geworden. Je verneemt relatief weinig over de kostgevers, die vooral praten over hun kostgangers. De auteur biedt weinig of geen sociologische gegevens aan over ze. Die moet je zelf bij mekaar sprokkelen. Kostgevers zijn gemiddeld 65 jaar, de meesten hebben niet lang gestudeerd. Velen beschouwen hun kostgangers als deel van het gezin en er groeien vaak hechte relaties. Roosens meent dat 'niet meer valt uit te maken in welke mate de religieuze factor' nog een rol speelt. Een verrassende vaststelling voor een antropoloog. Hij had het toch gewoon kunnen vragen aan de kostgangers en dat aan de hand van andere bronnen kunnen natrekken?

Twee zaken zijn sterk ten goede veranderd. De patiënten lopen niet langer in identieke en eentonige kledij, een soort uniform. Ze mogen nu zelf kleding kopen en daardoor vallen zij en hun begeleiders minder op. En dan zijn er natuurlijk de genees-, reguleer- en kalmeermiddelen. De tijd dat onrustige, panische of agressieve patiënten met bruut geweld bedwongen moesten worden, is voorbij. Ze moeten niet meer 'gepakt', omkneld, worden.

Het aantal kostgangers is na de tweede wereldoorlog flink gedaald. Voor de oorlog waren er nog 3700, nu nog slechts 549, ondergebracht bij 455 pleeggezinnen. Jonge Gelenaars zijn meer op hun vrijheid gesteld geraakt, willen niet meer de hele tijd 'vastzitten' aan kostgangers en gaan ook met tweeën uit werken. De gezinsverpleging dreigt uit te sterven. Om dat te voorkomen moet de vergoeding voor het houden van een kostganger, die momenteel 34.000 F per maand bedraagt, opgetrokken worden tot het niveau van een tweede inkomen. Roosens denkt aan een verdubbeling.

Veel had korter en duidelijker geformuleerd kunnen worden, maar uiteindelijk krijg je toch een beetje een beeld van het leven in Geel. Interessant is dat de kostgevers doorgaans weinig weten over het verleden van hun kostgangers. Daardoor krijgen die de kans met een iets properder lei te herbeginnen. Kostgevers moeten natuurlijk veel geduld opbrengen. Neem Pierke, die 'nu al dertig, veertig jaar vrouwenondergoed van de waslijn haalt, waar hij het ook aantreft, bij buren of bij onbekenden. Voor de rest ziet Pierke er heel normaal uit en is hij ook zeer redelijk. Het pleeggezin heeft de merkwaardige gewoonte van hun gast met alle middelen bestreden, maar is er niet in geslaagd ze hem af te leren. Ze vergoeden dan maar wat er vergoed moet worden'.

De auteur noemt zijn boek een wetenschappelijk-etnografische studie. Dat is veel te hoog gegrepen. Het is weinig meer dan een eerste ordening van bruut materiaal voor verder onderzoek. Het getuigt ook niet bepaald van veel objectiviteitszin als je eerst de positieve oordelen over Geel in de negentiende eeuw uitvoerig en gedetailleerd uit de doeken doet, om dan de negatieve kritiek in één zinnetje en in algemene bewoordingen af te doen. Maar wat de hedendaagse praktijk betreft, maakt Roosens wel duidelijk dat niet alles altijd even harmonieus verloopt. Sommige kostgangers zijn vrij moeilijke mensen. Toch gaan veel kostgevers door, 'ze beschouwen de patiënt als een gegevenheid, een stuk van de dagelijkse realiteit waarmee ze best verder leven hoewel niemand hen daartoe dwingt'.

Er schort nogal wat aan de leesbaarheid. Gezwollen taal ('de auteur laat opmerken', mensen sparen niet maar kapitaliseren), veel nodeloze herhalingen, anekdotisch, vol irrelevante details. Bijvoorbeeld het precieze aantal vierkante meters die kamers in de woonst van een opvanggezin moeten belopen en de afmetingen van de wastafel. Een slecht boek (20x13,5x2 cm) over een boeiend onderwerp.

 

 

Roosens, Eugeen - Dansen met de maan. Gezinsverpleging in Geel, Leuven, Van Halewyck, 2001

Gepubliceerd in De Financieel-Economische Tijd, 2001