Een oorlog die, omdat hij nooit meer gebeuren mocht, blijft duren | Revisionisme en negationisme herzien

Holocaust, shoah en choerban, de drie min of meer courante benamingen voor de jodenuitroeiing, zijn geen neutrale termen. Ze zijn van bijbels-religieuze oorsprong en hebben mystieke bijbetekenissen.

Choerban (Churb'n, Churban, Hurban - Hebreeuws voor verwoesting, vernietiging) verwijst naar de vernietiging van de Eerste en de Tweede Tempel (in de zesde eeuw voor onze tijdrekening en in het jaar 70), het voornaamste heiligdom van de joodse godsdienst (de klaagmuur is een overblijfsel van deze tempel). In joodse kringen werd het begrip uitgebreid tot lijden veroorzaakt door pogroms in middeleeuwse en moderne tijden en tot het verlies van de nationale onafhankelijkheid in de Oudheid. In het Hebreeuws en Jiddisch werd tot in 1946 de jodenuitroeiing veelal choerban genoemd. In vroege ooggetuigenverslagen over de vervolging en uitroeiing van Oost-Europese joden is vaak sprake van een choerban. Specialisten, vooral joodse, spreken van choerbanliteratuur. De jodenmoord choerban noemen is ze de betekenis geven van de derde vernietiging van het religieuze jodendom.

Shoa(h) is Hebreeuws voor 'catastrofe', en verwijst naar de vervolging van het bijbels volk Israël (b.v. Jesaja 10:3). In de bijbel wordt het begrip gebruikt ter aanduiding van een plotselinge, onvoorziene en vreselijke collectieve ramp. De gedachte aan zonde en straf is nooit ver af. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden sommige zionisten het over de shoah van de Oost-Europese joden. Gedurende de vervolging en vernietiging van de Europese joden door de nationaal-socialisten (nazi's) had men het in joodse milieus over de Joodse of Grote Catastrofe, een enkele keer over de Duitse catastrofe. Eind 1938 al, kort na de novemberpogrom in Duitsland (deReichskristallnacht), was op een meeting van de joodse arbeiderspartij in Palestina (Mapai) sprake van een shoah. De term werd tot 1942 sporadisch gebruikt voor de ellende waarin de nazi's de Oost-Europese joden stortten. In 1942 geraakte hij ingeburgerd bij joodse zegslui in Palestina en de Verenigde Staten. In de jaren veertig werden in de Yishuv en later in Israël shoah en choerban door elkaar gebruikt. In de late jaren veertig werd de basis gelegd voor de gedachte dat de uitroeiing van de (Europese) joden samenhing met hun wedergeboorte (Israël). In 1953 stelde de Knesset (het Israëlisch parlement) een nationale herdenkingsdag in voor de shoah en joods heldendom (Yom ha-Shoa), in feite een onderdeel van de Wet voor Herdenking van de Shoah en Heroïsme (Yad Vashem). Sedertdien is shoah de officile benaming in Israël. Zeker tot in de jaren vijftig en ook later werd met shoah verwezen naar het lot van de joden in het nazi-tijdperk (1933-1945), niet alleen naar de eigenlijke jodenmoord, de Endlösung die in 1941 begon. Shoah, de geruchtmakende documentaire van Claude Lanzmann uit 1985, bewerkstelligde dat deze benaming ook doordrong in niet-joodse kringen in West-Europa. Vooral in Frankrijk en Nederland geraakte de term in zwang.

Holocaust komt uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel. Het is de omzetting van het Hebreeuwse '_ola kalil', 'wat volledig in rook opgaat'. In het Nederlands wordt dat, in navolging van Luthers Duitse bijbelvertaling, gewoonlijk vertaald als 'brandoffer'. In het Oude Testament is het een exclusief aan god opgedragen brandoffer (Genesis 22:1-19, I Samuel 7:9). In het boek Genesis gaat het om een beproeving die god aan de aartsvader Abraham oplegt, hij moet zijn zoon Isaak ten offer brengen. Nadat Abraham zijn godvrezendheid had getoond door aanstalten te maken om het bevel op te volgen, kwam god tussenbeide en nam vrede met een ram. Dit Holocaustbegrip is vanuit geschiedkundig oogpunt volkomen onjuist en ongepast. De joden brachten geen offer, waren geen instemmende slachtoffers en god kwam niet op het nippertje tussenbeide om hen te redden. Vanuit een religieuze invalshoek zien sommigen dat anders. Isaak wordt als een overlevende beschouwd en de miljoenen joodse slachtoffers als brandoffers (de crematie!), gebracht voor de overleving of heropstanding van het joodse volk. Daardoor krijgt de jodenvernietiging een uniek en sacraal karakter. Elie Wiesel, Auschwitzoverlevende en later Nobelprijswinnaar voor de vrede, is een vurig voorstander van deze interpretatie en deed er alles aan om ze in de VS te verspreiden. In Europa geraakte de term pas eind jaren zeventig ingeburgerd, door de ophefmakende televisieserie Holocaust, naar het gelijknamige boek van Gerald Green. Niet van belang ontbloot is, dat in Frankrijk en enkele andere Westeuropese landen de serie pas aangekocht en uitgezonden werd nadat er in 1978 een schandaal ontstond rond Holocaustontkenning (door Faurisson en anderen).

Dat het begrip holocaust eerst en vooral aansloeg in Engelstalige landen en het daar nog altijd goed doet, ook in kringen van geschiedkundigen, heeft te maken met het feit dat dit woord zeker sinds de 15de eeuw in het Engels is ingeburgerd, aanvankelijk voor 'volledig of omvangrijk offer', vanaf de 17de eeuw ook voor 'grote slachtpartij'. Deze betekenissen geraakten wat in de verdrukking toen de term meer en meer voorbehouden werd voor de genocide op de joden. Maar in de jaren tachtig en negentig verloor holocaustweer stilaan zijn specificiteit. Het werd en wordt gebruikt voor nucleaire en ecologische rampen, door tegenstanders van abortus en dies meer. In de jaren negentig werd het begrip ook in kringen van overlevenden en (Amerikaanse) specialisten minder specifiek. Steeds vaker worden ook slachtoffers die tijdig aan de nazi-klauwen ontsnapt zijn nadrukkelijk slachtoffers van de Holocaust genoemd: Duitse vluchtelingen uit de jaren dertig, toen er nog geen sprake was van genocide; joodse onderduikers en zelfs alle nadien geboren joden. Ook niet-joodse overlevenden hebben het tegenwoordig over de Holocaust die ze overleefd hebben en getuigen over de gevangenschap in de concentratiekampen om Holocaustontkenners van antwoord te dienen. Maar de concentratiekampen waren niet afgestemd op volkenmoord, er zaten relatief weinig joden in (die gingen naar uitroeiingskampen) en dat alles wordt door niemand ontkend. Deze begripsuitbreiding en -verwarring vloeit uit een veelheid van factoren voort. Emotionele verontwaardiging natuurlijk over de ontkenning van zoveel leed, het joodse leed. En doordat de laatste decennia zo goed als alle aandacht naar de jodenvernietiging en gaskamers gaat, lijkt het wel of hun negatie alle nazi-schuld uitveegt. Daarom worden getuigenissen over andere nazi-misdaden en over niet-joods leed steeds vaker expliciet in de context van de Holocaust geplaatst. Gevoelens van solidariteit spelen hierbij, maar ook de menselijke behoefte aan respons en waardering vanwege het grote publiek, die niet-joodse slachtoffers tegenwoordig minder te beurt vallen dan de joodse.

Het verdient de voorkeur objectieve en ondubbelzinnige termen te gebruiken: jodenuitroeiing, jodenvernietiging, jodenmoord of judeocide (naar analogie van genocide). Endlösung, het Nazi-Deutsch eufemisme, gebruik ik alleen in die historische context. Met Holocaust - met hoofdletter - doel ik in het onderstaande op de gemythologiseerde versie, de judeocide met toevoeging van mythische en sacrale elementen, als een absoluut uniek, onvergelijkbaar en onbegrijpelijk mysterie. Vandaar ook Holocaustontkenning; ontkenners gaan immers vooral te keer tegen en profiteren van die mythische dimensie, ze grijpen onvolkomenheden in het Holocaustverhaal aan om twijfel te zaaien over de onbetwijfelbare werkelijkheid erachter. Een enkele keer schrijf ik holocaust zonder hoofdletter, dan gaat het om het algemene Engelse begrip.

In dit essay wordt gepoogd het enigszins duistere begrip revisionisme beter te omschrijven. Dat werpt nieuw licht op de ontkenning van de jodenuitroeiing, op de ontstaansgeschiedenis van het negationisme, waarom het geen revisionisme is en beide beter niet door elkaar gehaald worden.


Politiek revisionisme

Revisionisme is oorspronkelijk een politieke term. In het Frankrijk van de negentiende eeuw werd met revisionisten gedoeld op aanhangers van generaal Boulanger, die de grondwet van 1875 wou herzien. Een twintigtal jaar later werd de term gebruikt voor Dreyfusards, die de herziening nastreefden van het door antisemitische gevoelens en nationalistische overwegingen ingegeven proces tegen de joods-Franse officier Albert Dreyfus.

Rond de eeuwwisseling dook de term op in communistische middens, aanvankelijk ter aanduiding en veroordeling van het politiek programma van de Duitse sociaal-democraat Eduard Bernstein. In diens reformisme was geen plaats meer voor sommige marxistische dogma's. De theorie van de klassenstrijd en de revolutie werden afgezworen. Volgens Bernstein hadden toegenomen politieke vrijheid, universeel stemrecht en democratie de klassenstrijd afgezwakt en zouden hem overbodig maken. Het lot van de arbeidersklasse kon op korte termijn verbeterd worden door vreedzame, democratische hervormingen. Deze revisie van de leerstellingen van Karl Marx werd streng veroordeeld door Karl Kautsky en Vladimir Iljitsj Lenin. Zij doopten het revisionisme. In zijn opstel 'Revisionisme en marxisme' (1908) deed Lenin het als opportunisme af. Het is, schrijft hij, een zoveelste uiting van kleinburgerlijke politiek maar, doordat alle andere ideologische tegenstanders ondertussen verslagen werden, nu in eigen rangen. De revisionisten offeren de vitale belangen van het proletariaat op aan korte-termijn verwachtingen. Ze worden verblind door gunstige politiek-economische ontwikkelingen die per definitie, volgens de marxistische doctrine, van voorbijgaande aard zijn. Revisionisten laten zich verleiden door het lokaas van mogelijke machtsdeelname.

Onder communisten is het een schandvlekkende term gebleven. Revisionisme staat tegenover orthodoxie als ketterij tegenover heilsleer. Maar natuurlijk beriep elke communistische strekking zich op de enig juiste interpretatie van de ware leer en schold de anderen voor revisionisten uit. Het is dus nooit meer geweest dan een polemische term voor een als rechts beschouwde afwijking van de doctrine.

Dat de afwijking van de officiële doctrine geen matiging van doelstellingen of middelen hoeft in te houden, moge blijken uit het in de context van dit boek interessante voorbeeld van de revisionistisch-zionistische beweging. Deze werd in 1925 opgericht door de zionistische leider Vladimir (Zeev) Jabotinsky, uit onvrede over de politiek van de zionisten. Die was volgens hem al te zeer gericht op onderhandelen met de Britten, wat steeds weer leidde tot politieke toegevingen en compromissen, almaar verdergaande uitholling van het oorspronkelijk zionisme, waarvan Jabotinsky zichzelf beschouwde als de ware erfgenaam en enige profeet. Hij wees het socialistisch ethos dat toen onder zionisten leefde af, en streefde naar de verwezenlijking van een maximalistisch joodse staat, een doel dat alle middelen heiligde. Deze revisionistisch-zionistische beweging is het ideologisch fundament van Likud, de grootste rechtse partij in Israël, en is tot op vandaag actief in de Israëlische politiek.


Oorlogsrevisionisme

Het hierboven beschreven politiek revisionisme is expliciet toekomstgericht. Het verleden is alleen van belang in zoverre het gebruikt kan worden om de juistheid van de eigen stellingen aan te tonen of te illustreren. Geschiedenisinterpretaties worden slechts als argument gebruikt in een ideologisch vertoog. Deze vorm kunnen we politiek-ideologisch revisionisme noemen. Een andere belangrijke vorm van politiek revisionisme is gericht op het ongedaan maken van politieke gevolgen van oorlogen, de door vredesverdragen herschikte machtsverhoudingen en grenzen, bijna onveranderlijk in het nadeel van de verslagen vijand. Zo ijverden in het interbellum Duitse, Bulgaarse en Hongaarse revisionisten voor teruggave van grondgebied dat ze hadden kwijtgespeeld, en streefden Japanse revisionisten naar herziening van de machtsverdeling in het Stille Oceaan-gebied die werd uitgewerkt op de Conferentie van Washington (1921/22). In dit politiek-historisch revisionisme spelen de 'correcte' interpretatie van het verleden, geschiedenis en geschiedkundigen uiteraard een grotere rol. Ook hier gaat het om politieke belangen, maar de klemtoon ligt minder op de ideologie en meer op geschiedenis. De argumenten en rechtvaardigingen die worden aangevoerd zijn van historische aard, lijken tastbaarder en minder subjectief.

De politieke verschuivingen en herverdelingen die gepaard gaan met het einde van oorlogen (die dat einde mogelijk maken of bezegelen) zijn onvermijdelijk ten dele gebaseerd op een tijdgebonden en partijdige visie op de veroorzaking van de oorlog en de verantwoordelijkheid voor zijn gruwel. De op deze kijk gebaseerde geschiedenisinterpretatie is het intellectueel fundament, de 'geschiedkundige' legitimatie voor de politieke en militaire herordening. Deze interpretatie wordt al direct na de oorlog in een definitieve vorm gegoten. Op een moment dus dat er nog zo goed als geen afstand is, emotioneel noch temporeel, en het bronnenmateriaal meer dan onvolkomen is. De officiële interpretatie is daarenboven afkomstig van, of in elk geval sterk beïnvloed door, een van de oorlogvoerende partijen. Ze gaat terug op meningen die vorm kregen tijdens de vijandelijkheden, toen leed, onzekerheid, emoties, schade en betrokkenheid overweldigend en niet te overzien waren. Toen de nood aan psychisch en intellectueel houvast, aan verklaringen, groter was dan ooit. Toen menselijke vragen zich onhoudbaar opdrongen. Vragen over schuld en boete die in het heetst van de strijd werden beantwoord, op basis van het vijanddenken dat toen volop aan de orde was. Nog terwijl de oorlog woedt, wordt doorgaans druk vergaderd over herverdeling van macht, territorium en invloedssferen. De kaarten zijn vaak al geschud voordat van vrede sprake is.

Dergelijke  'prehistorische' interpretaties zijn onvermijdelijk in bepaalde mate propagandistisch vertekend. Ze zijn een intellectuele expressie van de strijd, element van de vijandelijkheden, argument in de oorlogsvoering, de voortzetting van de oorlog met intellectuele middelen. De vijand krijgt de schuld voor alle oorlogsellende. Zijn macht en boosaardigheid worden overdreven. Een demonisering die, psychologisch gezien, bijna noodzakelijk is om de strijd tot het bittere einde vol te houden en die de daartoe vereiste onmenselijke inspanningen en daden ook rechtvaardigt. In dit vijanddenken is weinig of geen plaats voor eigen onvolkomenheden, fouten, verantwoordelijkheid of schuld. Die hebben geen reden van bestaan. Vanuit militair en politiek oogpunt zijn ze 'tegenstrijdig', uit den boze. Ze worden niet opgemerkt of doodgezwegen, met de mantel der liefde bedekt.


Extreme situaties

Deze analyse houdt op generlei wijze een morele beoordeling in. Moraal is niet aan de orde in situaties zonder keuzemogelijkheid. Mensen kunnen niet anders dan wat hun overkomt direct interpreteren. Zeker in bedreigende, extreme situaties moet geïnterpreteerd en gehandeld worden vooraleer dat op objectieve wijze kan, door de situatie zelf uitgesloten wordt. De nog niet objectief verklaarbare gebeurtenissen worden toch verklaard, ondanks onwetendheid en kennistekort. Het onverklaarbare wordt verhelderd door het licht dat het dan en daar gekende en denkbare erop werpen. Het wordt aangepast aan, geïntegreerd in een vertrouwd geheel. Bressen in de kennis worden gedicht door veralgemening, simplificatie, subjectivering, intentionalisering, moralisering.

In extreme situaties, waarin intellectueel overzicht en betrouwbare informatie zo goed als uitgesloten zijn, stellen dergelijke primaire of 'prehistorische' verklaringen mensen in staat om toch betekenis te geven aan, greep te krijgen op ongrijpbare en onbegrijpelijke omstandigheden. In de nazi-kampen bijvoorbeeld, konden de meeste gevangenen hun situatie met geen mogelijkheid enigszins correct inschatten. Dat belette natuurlijk niet dat gevangenschap en kampleven, ja zelfs het hele concentrationaire universum verklaard werden. Wie daar niet in slaagde, had alleen daardoor al minder kans het te halen. Het benoemen van gevaar en bedreiging is een eerste vorm van verwerking. Onzekerheid en angst worden minder verlammend, verder functioneren wordt mogelijk (denk aan de meer alledaagse opluchting die het benoemen van ziektesymptomen kan brengen). De in het kamp gegeven verklaringen gingen grotendeels terug op verklaringssystemen van voor de gevangenschap. Communistische verzetslui zagen hun internering als een logisch verlengstuk van hun politieke strijd en bereidden zich al in het kamp voor op de machtsovername na de oorlog. Sterk religieus genspireerde gevangenen beschouwden het als een beproeving, soms zelfs als een straffe gods. Hieruit putten mensen de kracht om vol te houden, ondanks alles en tegen alles in. Door aan het zinledige zin te geven, houdt zinloosheid op, wordt overleven zinvol. Al deze verklaringen dragen de sporen van kennistekort en sterke betrokkenheid. Ze worden alle in min of meerdere mate vertekend door complotdenken. De complexiteit van ongrijpbare situaties wordt herleid tot de begrijpelijke eenvoud van menselijke veroorzaking en intenties. Dat is het gebruikelijke verklaringssysteem voor al wie nog niet beschikt over beter op de realiteit afgestemde kennismiddelen, zoals bijvoorbeeld onze voorouders in de middeleeuwen en kleuters.


Tijdelijke kennis

Gebeurtenissen, zaken en feiten bestaan onafhankelijk van mensen, maar zonder menselijke waarneming blijven ze vanzelfsprekend ongekend. Iets leren kennen is het opnemen in een groter geheel van gekende fenomenen. Het ongekende wordt gekend door inkadering in een begrijpelijke context. Het wordt ingepast, geïnterpreteerd, aangepast aan het voordien gekende. Feiten, zaken of gebeurtenissen waarvan men weet heeft, zijn dus steeds tot op zekere hoogte geïnterpreteerd, gekleurd door de kenner. Wat niet kan worden ingekaderd blijft onbegrepen, wordt vaak niet eens opgemerkt. Breidt het interpretatie- of kenniskader uit, dan kunnen voorheen onopgemerkt gebleven elementen of fenomenen aan het licht komen die tot herziening nopen van vroegere interpretaties of kennis.

Ook de verhalen die direct betrokkenen en geschiedschrijvers over voorbije gebeurtenissen vertellen zijn (gebaseerd op) interpretaties, producten van altijd feilbaar menselijk waarnemen, denken en kennis. Ze zijn context- of verklaringsgebonden, worden gekleurd door de persoon van de waarnemer, door betrokkenheid, motief van waarneming en verslaggeving (getuigenis, geschiedenis), enzovoort. De mate van verkleuring verschilt meestal naargelang het soort verhaal. Sprookjes, sagen, legenden, mythes en geschiedenissen hebben een verschillende relatie met de werkelijkheid. Een waterdichte scheiding is er evenwel niet, mythes bevatten dikwijls een grond van waarheid, geschiedenissen omvatten niet zelden mythische elementen. Maar ze verschillen essentieel door hun controleer- of falsifieerbaarheid, de mate waarin ze overeenstemmen met en getoetst kunnen worden aan een werkelijkheid die ook anderszins gekend kan worden.

Revisionisme is een volkomen normaal, voorspelbaar verschijnsel. Menselijke voorstellingen van toekomst en verleden zijn per definitie altijd enigermate tijd-, plaats-, situatie- en subjectgebonden. Ze zijn altijd onvolkomen, verbeterbaar, herzienbaar. Voor toekomstgerichte theorieën is dat vrijwel evident. Voorspellingen worden op de lange duur door het heden ingehaald. Vaagheid over het moment van verwerkelijking en de meervoudige interpreteerbaarheid van gebeurtenissen zorgen ervoor dat politiek-ideologische verklaringssystemen zelden of nooit in hun totaliteit in gebreke worden gesteld. Maar op de lange duur worden doctrines toch door het verloop van de geschiedenis voorbijgestreefd, wordt voor al wie de ogen niet doctrinair dichtgeknepen houdt duidelijk dat ze aan herziening toe zijn.

Ook revisionisme met betrekking tot interpretaties van voorbije gebeurtenissen ligt voor de hand. Elke geschiedkundige interpretatie is kind van haar tijd en betrokkenheid. De primaire verklaringen lijden onder gebrek aan afstand, bronnen en overzicht. Ze worden gekleurd door betrokkenheid, door het verloop en de afloop van de gebeurtenissen. Al is de geschiedschrijving niet langer de dienstmaagd van de politiek, ze wordt nog steeds min of meer bewust als zelfrechtvaardiging gebruikt, als legitimatie voor machtsposities en beleidsvoering. Los daarvan leven wetenschappers natuurlijk ook niet in een vacuüm, hun denken zit ingebed in een bepaald politiek, cultureel en wetenschappelijk milieu. Die maatschappelijke conditionering laat sporen na op hun interpretaties, zeker als het om een waardegeladen vraagstuk als de schuldkwestie gaat. Oordelende geschiedschrijving is dan nooit ver af. Revisionisme is dus een noodzakelijke fase in de evolutie naar een meer afstandelijke en objectiverende benadering van voorbije gebeurtenissen, in al hun geleidelijk aan het licht komende complexiteit en meervoudige en onderlinge bepaaldheid.


Primaire geschiedschrijving

De allereerste fase van de geschiedschrijving, de interpretatie van gebeurtenissen op het moment dat ze plaatsgrijpen, houdt noodgedwongen simplificatie in. De primaire verklaringen hangen aaneen van stereotypen, onterechte veralgemeningen, moralisering en complotdenken. Deze kenmerken bepalen overigens tot op zekere hoogte hun maatschappelijke werking en succes. Hoe legitiem de door vredesverdragen en militaire rechtbanken opgelegde morele, politieke en militaire oordelen en ordening op het moment zelf ook mogen lijken, gezien de vroegtijdigheid en de omstandigheden van de naoorlogse oordeels- en besluitvorming is ze minstens ten dele gebaseerd op onvolledige of foute gegevens en bevooroordeelde interpretaties. Deze onvolkomenheden zullen worden aangegrepen door revisionisten.

'Prehistorische' interpretaties dragen bij wijze van spreken de voorwaarden van hun herziening in zich. Maar deze oppervlakkige en in feite provisoire duidingen bemoeilijken ook de totstandkoming en aanvaarding van alternatieve verklaringen. De officiële oorlogsinterpretatie wordt niet zonder slag of stoot opgegeven. Ze is de grondslag van de naoorlogse machtsverdeling, er zijn allerhande politieke belangen mee gemoeid. Ze vestigt zich in het collectief geheugen van de belanghebbende groep(en) en biedt hardnekkig weerstand. Zeker voor de slachtoffers en overlevenden heeft ze een grote emotionele waarde en ideologische betekenis. Ze vinden er zich in terug. Hoe onvolkomen ze verder ook mogen zijn, de 'prehistorische' verklaringen hebben toen het erop aankwam onwetendheid opgeheven, verder handelen en overleving mogelijk gemaakt. Met het verstrijken van de tijd en door herhaald getuigen, geraken overlevenden er steeds meer aan verknocht en vergroot ook de algemeen menselijke weerstand tegen herziening. Daarenboven is de eenzijdige schuldtoewijzing in het gevestigde verhaal intellectueel eenvoudig en moreel gemakkelijk. Door de vijand met alle zonden te beladen, verontschuldigt men zichzelf.


Tegenbeweging

Oorlogsrevisionisme is in eerste instantie een tegenbeweging, een reactie op het eenzijdig, etnocentrisch of nationalistisch karakter van de officiële geschiedschrijving. Grote betrokkenheid en wrevel zorgen voor grote geladenheid en overdrijving in andere zin. Revisionisten beperken zich aanvankelijk voornamelijk tot onthullingen over de kwalijke rol van de overwinnaars. Deze eenzijdigheid geeft voedsel aan de gedachte en verdachtmaking dat revisionisten er alleen op uit zijn de daders van alle schuld vrij te spreken. Doordat de meeste reguliere geschiedkundigen het oorlogsrevisionisme zoveel mogelijk doodzwijgen en het ook het grote publiek niet aanspreekt, neigen revisionisten naar steeds extremere standpunten en komen sommigen uiteindelijk in extremistisch vaarwater terecht. De polemiek met de revisionisten ontaardt vrijwel automatisch in een stellingenoorlog. Beide partijen scherpen elkaars argumenten aan, de weerstand om ook maar iets toe of op te geven vergroot almaar. Geen van beide partijen heeft oog voor het complementair karakter van bepaalde argumenten van de tegenpartij, niemand kan of wil afstappen van oorzakelijk en culpabiliserend denken.

Oorlogsrevisionisme komt uiteraard vooral voor in het kamp van de verliezers, de andere direct betrokken en belanghebbende partij. Dat wordt vrijwel werktuiglijk tegen revisionisten gekeerd, hun argumenten worden als politiek verdacht aan de kant geschoven. Maar betrokkenheid impliceert niet noodzakelijk partijdigheid, en zelfs partijdige argumenten kunnen een grond van waarheid bevatten.[1] De argumenten van direct belanghebbende partijen moeten natuurlijk wel met de nodige omzichtigheid benaderd worden, zeker waar het om misdaad, schuld en boete gaat. Maar dat geldt natuurlijk voor alle belanghebbenden. Oorlogsrevisionisme komt lang niet altijd uit politiek verdachte hoek. Ook buitenstaanders, beoordelaars die niet direct betrokken of belanghebbend zijn, mengen zich in het debat, zelfs in het kamp van de overwinnaars en ook in kringen van historici. Het is zelfs zo dat revisionistische ideeën zich meestal eerst daar manifesteren, juist omdat ze niet a priori verdacht lijken en minder makkelijk verdacht gemaakt kunnen worden. Dat betekent geenszins dat deze revisionisten niet politiek geïnspireerd zouden zijn. Het gaat tenslotte om een reactie op een politiek-ideologisch verkleurde invulling van de geschiedenis.

In het interbellum keerden sommige Amerikaanse historici zich tegen de officiële versie over de VS-deelname aan de Eerste Wereldoorlog. Deze revisionisten waren zwaar ontgoocheld over die deelname en beweerden dat de belangen van het Amerikaanse volk er eerder door geschaad dan gediend waren. Volgens hen was de oorlog gebruikt om binnenlandse sociale en politieke problemen te verdoezelen. De kritische houding van sommige van deze revisionisten werd deels ingegeven door een persoonlijke voorkeur voor politiek en economisch isolationisme. Hun kritiek mag achteraf gezien eenzijdig geweest zijn, maar hout sneed ze wel.

De kruisbestuiving tussen historische en politieke motieven vinden we ook terug in het Amerikaans revisionisme met betrekking tot de koude oorlog. In de jaren zestig en de vroege jaren zeventig stelden enkele Amerikaanse historici de officiële versie van de veroorzaking van de koude oorlog in vraag. Ze legden de meeste schuld bij de Verenigde Staten in plaats van bij de Sovjet-Unie. Dit revisionisme werd zeker in de hand gewerkt door het toen steeds algemener misnoegen over het militair en humanitair debacle in Vietnam, overigens een van de catastrofale gevolgen van het koude-oorlogsdenken. In het verlengde van dit oorlogsrevisionisme groeide in intellectuele, politiek progressieve kringen ook een politiek-ideologische revisionistische school die het Amerikaanse streven naar wereldheerschappij, de imperialistische interpretatie van de eigen geschiedenis, de genocide op de autochtone Amerikaanse bevolking en de slavernij aanklaagde.


Pacifistische revisionisten

Het Verdrag van Versailles, dat in zijn artikel 231 de totale schuld voor de Eerste Wereldoorlog aan Duitsland en zijn geallieerden weet, en de zware herstelbetalingen waren niet alleen de verliezers en hun nazaten een doorn in het oog, ook Duitse, Engelse en Franse geschiedkundigen en pacifisten hadden het over een 'dictaat', een 'proces tegen Duitsland' en dongen op de Duitse oorlogsschuld af. In Frankrijk keerden verklaarde tegenstanders van de oorlog, anarchistisch geïnspireerde intellectuelen en pacifisten, zich tegen de partijdige conflictregeling en de nationalistische geschiedschrijving. Ze waren van oordeel dat dergelijke eenzijdigheid de kiemen in zich droeg van nieuwe conflicten. Ze zagen de verantwoordelijkheid voor de ontketening van de oorlog heel wat breder en betwistten dat de Duitsers altijd al op oorlog uit geweest waren (de intentionalistische stelling). Duitsland en Oostenrijk-Hongarije hadden ongetwijfeld oorlogszuchtige daden gesteld, maar de Triple Entente(Frankrijk, Rusland en Engeland) had daar zó ongelukkig op gereageerd, dat de oorlog ook werkelijkheid werd. Verder twijfelden de pacifistische revisionisten aan het onderscheid dat gemaakt werd tussen aanvals- en verdedigingsoorlog en beklemtoonden ze dat geen enkele partij vrijuit ging. Beweringen en twijfels die hun duur te staan kwamen, ze werden landverraders en germanofielen genoemd.

In Duitsland had men natuurlijk wel oren naar dit revisionisme, zeker toen de bekende auteur Victor Margueritte erbij betrokken raakte. In 1925 zette Margueritte in Les Criminels de hele schuldkwestie en haar eenzijdige invulling uiteen voor het grote publiek. Het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken kocht honderden exemplaren van zijn boek aan en verspreidde ze over de hele 'beschaafde' wereld. Ook andere geschriften van Margueritte en zijn revisionistisch tijdschrift werden deels met Duitse gelden gefinancierd, tot in december 1933 zelfs, toen de nazi's al een tijd aan de macht waren. Sommige Franse revisionisten werden dermate verblind door hun kritiek op de inderdaad partijdige vredesregeling, dat ze het nationaal-socialisme aanvankelijk fout inschatten. Vanuit hun pacifistische overtuiging, 'nooit meer oorlog', droegen deze intellectuelen ongewild, en paradoxaal genoeg, bij tot een struisvogelpolitiek die de Tweede Wereldoorlog eerder in de hand gewerkt dan voorkomen heeft.


Historisch revisionisme

Met (historisch) revisionisme wordt gewoonlijk gedoeld op oorlogsrevisionisme, het streven naar herziening van de gevestigde interpretatie van een voorbije oorlog en haar politieke gevolgen. Minder bekend bij het grote publiek is, dat revisionisme in feite een wetenschappelijke houding of zelfs methode is. Invraagstelling en revisie van hypothesen en theorieën is wat de wetenschap beweegt.[2] Wetenschap is revolutionair. Ook in de geschiedkunde is kritische bevraging en gefundeerde herziening van interpretaties een legitieme en wenselijke werkwijze. Geschiedkundigen zijn beeldenstormers, ze toetsen de beelden die over het verleden gevormd werden aan de huidige stand van kennis en gieten de gebeurtenissen in geactualiseerde, wetenschappelijk verantwoorde beelden. Tijd-, persoons- en groepsgebonden zienswijzen worden onderzocht, in vraag gesteld en waar nodig herzien, ook die van direct betrokkenen. Dat wordt ze niet altijd in dank afgenomen. De getuigenis van iemand die iets met eigen ogen heeft waargenomen bezit blijkbaar blijvende overtuigingskracht voor getuigen én hun toehoorders. Als het om aangrijpende gebeurtenissen gaat, wordt de gemeenplaats dat de interpretatie van een gebeurtenis deels afhankelijk is van de kijker, verontwaardigd van de hand gewezen. Dat slachtoffers, daders en omstanders een en dezelfde misdaad meestal verschillend interpreteren, is in de ogen van sterk betrokkenen alleen maar verdacht.

Herzieningen gebeuren in het licht van andere of nieuwe gebeurtenissen, waarden en inzichten; door middel van nieuwe bronnen, methodologieën en perspectieven; door minder betrokken waarnemers, uit een ander continent of van een andere generatie. Of door de gebeurtenissen in een ruimere context te plaatsen, bijvoorbeeld in het licht van oost-west of noord-zuid verhoudingen; of beschouwd vanuit een grotere tijdspanne, bijvoorbeeld de wereldoorlogen in de context van de 20ste eeuw, in elkaars verlengde, als element of expressie van achterliggende lange-termijn evoluties.

Een kritische attitude tegenover gevestigde verklaringen, het streven naar herziening, is volgens sommigen zelfs van wezenlijk belang. Wetenschappelijk gezien valt er inderdaad heel wat te zeggen voor het systematisch op de proef stellen van eigen en andermans resultaten, hypothesen en theorieën; voor het bedenken en realiseren van voorwaarden om ze te falsifiëren. Maar deze kritische instelling is toch slechts onderdeel, zij het een wezenlijk, van de wetenschappelijke arbeid. Deze speelt zich grotendeels af in het kader van de gevestigde, vrijwel algemeen aanvaarde verhalen. Deze worden verder uitgewerkt en uitgediept, geschraagd, verfijnd, gellustreerd, uitgebreid, verspreid, gevulgariseerd, getoetst aan detailonderzoek en aan andere wetenschappelijke verhalen, over andere geschiedenissen of uit andere disciplines.


Beoordeling

Politieke revisionisten beroepen zich dikwijls op historische argumenten, ze beschouwen zichzelf als de ware erfgenamen van het relevante verleden. Historische argumenten worden soms zelfs in de toekomst geprojecteerd: 'de Geschiedenis zal ons gelijk aantonen'. Historisch revisionisme kan politiek geïnspireerd zijn en historische revisionisten kunnen uitdrukkelijk politiek gemotiveerd zijn, maar politieke inspiratie en motivatie zijn geen intrinsieke kenmerken van historisch revisionisme. Aangezien het meestal wel gaat om herziening van politiek-ideologische interpretaties, heeft het indirect wel altijd iets met politiek te maken. En dat maakt de beoordeling van revisionistische bewegingen er niet eenvoudiger op. Het verschil tussen historische argumenten in politieke analyses en historische analyses van politieke argumenten is niet altijd even duidelijk.

Historisch revisionisme is een vlag die vele ladingen dekken kan. Het komt zowel ter linker- als ter rechterzijde voor en kan worden aangewend voor revolutionaire, conservatieve of reactionaire doelstellingen. Alle revisionisme als ongegrond en politiek verdacht afdoen is onjuist en onverstandig. Maar vanzelfsprekend hebben niet alle revisionisten evenveel recht van spreken; oorlogsmisdadigers kunnen de soms bedenkelijke praktijken die werden gebruikt om hen een halt toe te roepen niet aanvoeren om kwijtschelding van schuld of straf te bekomen. Elk revisionisme zal afzonderlijk beoordeeld moeten worden in zijn eigen sociaal-politieke, historische en wetenschappelijke context. Telkens weer zullen argumenten, motieven, doelstellingen, bevoegd- en bekwaamheden, kritisch en objectiverend bekeken moeten worden. Algehele zekerheid over motieven en bedoelingen is uitgesloten, en alle revisionisten beroepen zich op orthodoxie of waarheid. Aangezien het om wetenschap gaat, moet bij de beoordeling de kwaliteit van de aangewende methode de doorslag geven.

Wetenschap is een menselijke activiteit. Ze wordt beïnvloed door subjectieve factoren, politiek en ideologisch bepaalde motieven en aspiraties. Deze volledig uitsluiten kan men nooit, maar men moet proberen de groeps- en subjectgebonden factoren zoveel mogelijk onder controle te brengen. Struisvogelpolitiek is uit den boze. Onderzoekers moeten zich rekenschap geven van de subjectiviteit en ze zoveel mogelijk bij hun onderzoek betrekken, actief haar rol nagaan in motivatie en uitwerking van het onderzoek. De verkleuringen kunnen dan enigszins geanalyseerd worden, de werkelijkheid kan een beetje dichter benaderd worden. Dit objectiviteitsstreven houdt uiteraard ook het besef in dat interpretaties, verhalen, geconstrueerde werkelijkheid een noodzakelijk kwaad zijn. Geschiedenis doet de werkelijkheid onontkoombaar enigszins geweld aan. Door simplificatie en veralgemening perst ze de complexe realiteit steeds weer in het keurslijf van kennen, denken en betekenis geven.

Holocaustontkenning is geen revisionisme

Verhalen over het verleden mogen en moeten kritisch benaderd worden. Revisie is niet verwerpelijk maar onvermijdelijk en wenselijk. Maar geen kritiek omwille van de kritiek, uit pure dwarsliggerij. Wetenschappelijke kritiek is grondig, wordt geargumenteerd en gefundeerd, gaat met bewijzen gepaard.

Historische revisionisten verwerpen een gevestigde historische verklaring, stellen een alternatieve interpretatie voor en dragen daarvoor goede redenen aan. Holocaustontkenners doen dat niet. Ze herzien of herinterpreteren niet, ze verwerpen de relevante geschiedenis. Ze beroepen zich niet op nieuwe feiten, bronnen, methodologie of perspectieven, maar alleen op grotere overeenstemming met de Waarheid. Kenmerkend en wezenlijk voor alle vormen van revisionisme is, dat interpretaties van een toekomstig of voorbij fenomeen worden bestreden en herzien, niet het fenomeen zelf. De werkelijkheid wordt op alternatieve wijze verklaard, niet ontkend. Ontkenners ontkennen de gebeurtenissen zelf. Ze verklaren bronnen en feiten niet anderszins, ze ontkennen hun bestaansgrond, de gebeurtenissen waarnaar ze verwijzen. Ontkenners die zichzelf revisionisten noemen, maken aanspraak op een wetenschappelijke kwaliteit die ze op generlei wijze nastreven.

Holocaustontkenning is politiek noch historisch revisionisme. Holocaustontkenners streven geen herziening na van een politieke doctrine, het nationaal-socialisme bijvoorbeeld, of van interpretaties over het verleden, de gevolgen van die ideologie bijvoorbeeld; ze willen dat verleden uitwissen, uit de geschiedenis schrappen. Het is geen revisie maar ontkenning, geen revisionisme maar negationisme (afgeleid van 'negatie'). Een neologisme dat om verscheidene redenen de voorkeur verdient, niet het minst omdat het niet beladen is met andere betekenissen. Maar ook de associatie met negativisme is gelukkig, aangezien daarmee gedoeld wordt op een ontkennende, afwijzende, loochenende houding.


Tegen-geschiedenis

Ontkenners zijn niet bezig met gebeurtenissen, feiten en bronnen, maar met een verhaal dat ze proberen te ontkrachten door het in zijn tegendeel om te draaien. Het negationisme is in alles louter spiegelbeeld, volledig afgeleid en totaal afhankelijk van het verhaal dat wordt ontkend. Het is een tegen-verhaal, niets anders en niets meer dan de negatieve reflectie van het verhaal over de jodenuitroeiing. Holocaustontkenning is geen geschiedenis maar tegen-geschiedenis. De feiten worden omgekeerd, de geschiedenis wordt binnenste buiten gedraaid. Joden, luidt het, werden vervolgd omdat ze Hitler de oorlog hadden verklaard en het verhaal over hun uitroeiing is slechts een verzinsel om nazi's te bekladden en Duitsland geld af te zetten. Slachtoffers worden daders, daders worden slachtoffers. De ultieme stap in het complotdenken. Het negationisme is de voortzetting van de judeocide met intellectuele middelen, ook de herinnering aan de vernietiging van miljoenen joden moet worden uitgeroeid.

Wetenschap is geen vrijblijvende, louter negatieve bezigheid. Beweringen moeten gestaafd worden, hypothesen verplichten tot iets, ze sluiten bepaalde zaken in en andere uit. De bewering dat iets bestaat, vloeibaar en zwart is, sluit uit dat het tegelijk niet bestaat, vast en wit is. Beschouwt men de ontkenning van de jodenmoord even als een wetenschappelijke hypothese, dan blijkt dat die een aantal geschiedkundige, logische en morele consequenties inhoudt. Het volstaat niet iets als mythe af te doen. Bronnen en feiten uit het betwiste verhaal moeten anderszins verklaard, geduid en ingekaderd worden. Verklaard moet bijvoorbeeld worden, dat in de gebieden die de nazi's veroverd hebben miljoenen joden en honderdduizenden Roma en Sinti, zogenaamde zigeuners,[3] in rook zijn opgegaan. De bewaard gebleven, tastbare bronnen moeten worden uitgelegd, bijvoorbeeld de deportatielijsten uit België, Frankrijk en Nederland met alle namen en geboortedata van de weggevoerden. Verklaard moet worden dat het spoor van ontelbaren in het niets verdwijnt in oorden als Chelmno, Belzec, Treblinka, Sobibor, Auschwitz en Birkenau.

Ontkenners moeten ook bewijzen aandragen voor de verklaring die ze geven voor ontstaan en bestaan van het verhaal over de jodenuitroeiing. Als, zoals zij beweren, er geen genocide heeft plaatsgegrepen, dan moet het verhaal erover verklaard worden. De ontkenners doen het af als een kwaadaardig verzinsel, hebben het over de Holocaustmythe. Hun verklaring is niets meer dan een tegen-verhaal, een samenzweringstheorie: de joden hebben de judeocide bedacht om druk uit te oefenen voor de oprichting van een joodse staat en herstelbetalingen van Duitsland af te dwingen. Uitermate interessant is dat deze complottheorie vanuit wetenschappelijk oogpunt de kern is van het negationistisch vertoog. Anders dan de rest van hun verhaal, is het een bewering die iets aan de werkelijkheid toevoegt in plaats van er door ontkenning iets van af te trekken. Zo'n werkelijkheidsuitbreiding kan en moet hard gemaakt worden aan de hand van onbetwijfelbare bronnen. Maar de ontkenners getroosten zich niet de minste moeite om het veronderstelde complot, een zoveelste smadelijke variant op de eeuwenoude antisemitische mythe van een joodse samenzwering, te bewijzen. Gezien de omvang van dat vermeende complot zou dat nochtans een sinecure moeten zijn. Er moeten miljoenen mensen bij betrokken geweest zijn: overlevenden en SS-ers die erover getuigd hebben, rechters, historici, journalisten, politici... Maar de ontkenners ontkennen en stellen daarvoor niets dan hersenschimmen in de plaats. En die ondergraven ze zelf, door aan te tonen dat ooggetuigen soms onwaarschijnlijkheden vertellen en dat geschiedkundigen soms van mening verschillen, wat bij een samenzwering van deze omvang op zijn minst onwaarschijnlijk is. Complotdenken is onwetende kennis, de kennis van de onwetendheid.

Dat niet het eerste deel van het ontkennerscredo, de shockerende ontkenning die alle aandacht opeist, de essentie is maar wel het tweede deel, de complottheorie ter verklaring van het bestaan van het verhaal over de jodenmoord, is van groot belang voor de weerlegging van de Holocaustontkenning. Dit inzicht stelt ons in staat om de bal op een logische en wetenschappelijk verantwoorde manier terug te kaatsen, de bewijslast terug te plaatsen waar hij hoort: het tegen-verhaal, het complot moet worden bewezen.

Negationisten doen niet aan geschiedschrijving, doen geen moeite om een alternatieve verklaring te geven voor de spoorloze verdwijning van miljoenen Europese joden, maar leveren deelkritiek om twijfel te zaaien over de geschiedkundige verklaring voor dat feit: volkenmoord. Ze proberen een historisch verhaal te vernietigen. Ze herschrijven de geschiedenis niet, ze vervalsen ze. Ze zijn niet constructief maar destructief bezig. Hun handelen is niet gericht op kennisverwerving maar op kennisafbraak.


Niet alleen blinden ontkennen het licht van de zon

Over de geplande en systematische volkenmoord op joden en andere bevolkingsgroepen bestaat een overvloed aan bewijzen. Toch wordt de jodenmoord ontkend, zijn sommigen er blijkbaar oprecht van overtuigd dat ze nooit gepland of uitgevoerd werd. Maar goed, de meeste ontkenners worden door politiek verdachte motieven bewogen. Ze ontkennen de zwartste bladzijde uit de nazi-geschiedenis om de nazi-ideologie wit te wassen en velen zijn rabiate antisemieten. Terloops gezegd impliceert ontkenning van de jodenvernietiging door neo-nazi's dat ze ofwel overtuigd zijn van de verwerpelijkheid van deze gruweldaad, ofwel dat ze inzien dat de meerderheid van de bevolking geen boodschap heeft aan de nazi-opvatting van mens- en wereldverbetering.

Doorgaans worden álle ontkenners afgeschilderd als racisten en neo-nazi's. Hoe begrijpelijk deze afweerreactie ook moge zijn, het is een onterechte veralgemening, ingegeven door verontwaardiging of politiek-ideologische beweegredenen. Men mag het betreuren, maar er zijn ook linkse en zelfs joodse ontkenners. Zij worden door allerhande motieven in allerhande mengvormen bewogen: anti-zionisme, afkeer van de Midden-Oostenpolitiek van sommige Israëlische regeringen, doctrinair marxisme (de jodenuitroeiing slorpt aandacht en energie op die moet gaan naar de klassenstrijd en de omverwerping van het kapitalisme), anti-communisme (Rassinier), religieuze joodvijandigheid en menslievendheid (abbé Pierre, Garaudy), dwarsdrijverij of domweg sympathie voor gediscrimineerde en vervolgde negationisten. Deze bonte mengeling van drijfveren heeft veel, zoniet alles te maken met de politieke interpretaties en historische betekenissen die in de loop der tijd aan de judeocide werden gegeven.


Wee de overwonnenen

Ook gedurende de Tweede Wereldoorlog werd alle schuld, ellende en gruwel wederzijds aan de ander, de vijand geweten. Het uitgesproken ideologisch karakter van deze oorlog, die aan beide zijden uiteindelijk veel weg had van een politieke kruistocht of zuivering, de uitbreiding van het steeds destructiever wapenarsenaal en niets of niemand ontziende vernietigingsstrategieën, brachten verschrikkingen teweeg die groter en schrijnender waren dan ooit. Dank zij de betere communicatie- en propagandamiddelen waren ze ook meteen duidelijk. Het grote publiek werd snel, uitvoerig en beeldrijk op de hoogte gebracht van alle door de ander veroorzaakte en begane gruwel. Er bestond niet de minste twijfel over de noodzaak de vijand te verslaan en geen kwartier te geven. De tegenstander werd wederzijds als demon afgeschilderd: bolsjewieken en joden, nazi's en Japanners, Hitler en Stalin. Een beproefd propagandamiddel, maar ook een wezenlijk onderdeel in het vijanddenken dat mogelijk maakt de oorlogsgruwel te verwerken én voort te zetten. In de strijd tegen onmensen zijn alle middelen gerechtvaardigd.

Dit tweezijdig manicheïsme werd na de oorlog eenzijdig. De visie van de overwinnaar haalde het. Aanvankelijk was er vanzelfsprekend weinig of geen psychologische of politieke ruimte voor een afstandelijke en objectieve kijk op het gebeuren. Alles werd aan Hitler en zijn acolieten geweten. De schuld van de nazi's wás verpletterend groot. Er bestaat ook geen twijfel over dat ze de geallieerden voorgegaan zijn én overtroffen hebben in onmenselijkheid. Maar hier gaat het om iets anders, om medeverantwoordelijkheid en de gevolgen van eenzijdige schuldtoeschrijving.

In het verpletterend requisitoir tegen het nationaal-socialistisch regime was de uitroeiing van de joden merkwaardig genoeg geenszins het voornaamste argument, maar slechts een van de vele gruweldaden die de nazi's ten laste werden gelegd. In de media, voor het grote publiek en zelfs op het Neurenbergproces, wogen andere gruwelen - de concentratiekampen, de medische experimenten op gevangenen, een lampekap uit mensenhuid, een doodshoofd als presse-papier, zeep vervaardigd uit menselijk vet (een mythisch verhaal) - even zwaar als de judeocide. Het kost moeite om het zich nu voor te stellen, maar behalve bij overlevenden en nabestaanden nam de judeocide geen centrale plaats in. Niet in de berechting van de oorlogsmisdadigers, niet in de geschiedschrijving en zelfs niet in de politiek, bijvoorbeeld de politieke overwegingen die geleid hebben tot de oprichting van de staat Israël. Het in Neurenberg - bakermat van de nationaal-socialistische ideologie - zetelend Internationaal Militair Tribunaal deelde de nazi-misdaden in drie categorieën in. Misdaden tegen de vrede, het complotteren, plannen of voeren van een agressie-oorlog; oorlogsmisdaden, schendingen van de oorlogswetten en -gebruiken; en misdaden tegen de menselijkheid.[4] Al deze misdaden werden omschreven als onderdelen van een reusachtig, overkoepelend complot beraamd door de nazi-partij. Zoals steeds bij menselijke conflictregeling door betrokken partijen in een toestand van relatieve onwetendheid, werden de boosaardigheid en intentionaliteit van de tegenstander sterk overdreven (waardoor zijn schuld vergroot), werd uitdrukkelijk in complottermen gedacht.

De jodenmoord was slechts een onderdeel, zij het een belangrijk, van de derde categorie misdaden waarin 'onmenselijke' handelingen waren ondergebracht: moord, deportatie en uitroeiing van burgers; vervolging vanwege politiek, ras of religie. Ook het lot van niet-joodse politieke gevangenen in de concentratiekampen viel hieronder. Ten tijde van het Neurenbergproces was het onderscheid tussen concentratiekampen en uitroeiingskampen, tussen gaskamers en crematoria, tussen politieke gevangenen en raciale slachtoffers verre van duidelijk. Een en ander werd door elkaar gehaald, men schonk bereidwillig geloof aan de overtuiging dat allen aan het allerergste hadden blootgestaan, dat iedereen voor totale uitroeiing was bestemd.[5] De uitzonderlijke betekenis van de jodenuitroeiing, haar specificiteit, drong tot welhaast niemand door. De uitroeiing van de 'zigeuners' kwam zelfs helemaal niet ter sprake op het proces. Het feit dat de directe vertegenwoordigers van beide groepen slachtoffers weinig of geen politieke zeggenschap hadden, dat de zionisten in Palestina vooral bekommerd waren om de oprichting van hun thuisland, dat in hun nationalistische en strijdbare ideologie alleen plaats was voor daadkracht en overwinning, niet voor slachtofferschap en nederlaag; dat met andere woorden joden en jodenvernietiging toen weinig politiek gewicht hadden, was zeker niet vreemd aan deze miskenning.

Over de medeverantwoordelijkheid van de geallieerden voor de oorlogsveroorzaking,[6] het schuldig wegkijken van het lot van minderheidsgroepen zoals mentaal gehandicapten, joden en 'zigeuners', de noodgedwongen en minder noodzakelijke gruwel en oorlogsmisdaden waaraan ook de geallieerden zich bezondigd hadden, daarover werd in alle talen gezwegen, soms zelfs een spreekverbod uitgevaardigd.

Ondertussen is er een halve eeuw voorbij, hebben velen de overhaaste en eenzijdige beantwoording van de schuldvraag bekritiseerd en op herziening aangedrongen. Dat gebeurde om redenen en met argumenten van zowel politieke als geschiedkundige aard, vanuit direct betrokken én afstandelijke hoek, zowel door in deze ideologisch verdachten als onverdachten. Op de instelling, samenstelling, werking, oordeelsvorming en rechtspraak van het Internationaal Militair Tribunaal van Neurenberg bijvoorbeeld werd veel kritiek geuit, van het begin af, ook vanwege bevoegde buitenstaanders en sedert kort ook van de kant van diegenen die recht gesproken hebben. Het lijdt geen twijfel dat de meeste nazi's die toen veroordeeld werden mensonterende gruweldaden hébben bevolen of uitgevoerd, dat ze hun straf dubbel en dik verdiend hebben, maar de terdoodveroordeling van de abjecte racist Julius Streicher, die zelfs bij Hitler in ongenade was gevallen, en de levenslange gevangenisstraf voor Rudolf Hess blijven discutabel. Rekening houdend met het tijdstip spreken sommigen van een modelproces, maar het was wel een politiek proces. Het was overwinnaarsrechtspraak, de tot ter dood bestreden vijand werd door zijn politieke en militaire vijanden (de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk en de Sovjet-Unie) ter dood veroordeeld. Het tribunaal had in handen gegeven moeten worden van neutrale landen of de geallieerden hadden de Duitsers hun eigen proces moeten laten maken, volgens sommigen had dat zeker gekund. Hoogst bedenkelijk ook is de zwijgplicht die werd opgelegd over gruwelen begaan door een van de rechtsprekende landen, de Sovjet-Unie. De Russen hadden het met Hitler op een akkoordje gegooid om Polen te verdelen en op het Neurenbergproces probeerden ze de slachting van Poolse officieren (Katyn) in nazi-schoenen te schuiven. Ook de invoering achteraf van nieuwe misdaadvormen (de hierboven besproken categorieën van nazi-misdaden) met bijhorende strengere straffen, was vanuit juridisch standpunt een overtreding van de fundamentele rechtsregel dat er geen sprake kan zijn van misdaad of straf zonder voorafgaande strafrechterlijke bepaling.


Platvloerse revisie, geen negatie

Holocaustontkenners en hun tegenstanders doen alsof de judeocide van het begin af aan werd ontkend. Dat lijkt in tegenspraak met de vaststelling dat deze genocide geenszins doorslaggevend was in de aanklacht of veroordeling van nazi-Duitsland. Wie kort na de oorlog, om wat voor reden ook, de eenzijdige officiële visie wou herzien, vond daarin aanleiding noch grond om de jodenmoord te ontkennen. Deze tegenstrijdigheid verplicht tot hernieuwde raadpleging van het bronnenmateriaal. Daaruit blijkt dat de zogenaamde peetvaders van het negationisme geen ontkenners maar politiek-ideologisch bewogen revisionisten waren. Ik geef twee voorbeelden, één uit rechtse en één uit linkse hoek.

Maurice Bardèche, universitair en Balzacspecialist, hield zich voor de Tweede Wereldoorlog afzijdig van politiek. Daarin kwam verandering door de manier waarop de Franse overheid na de oorlog afrekende met zijn schoonbroer en vriend, Robert Brasillach. Deze Franse fascist, ooit hoofdredacteur van het beruchte dagblad Je suis partout,[7] werd na een politiek proces ter dood veroordeeld en op 6 februari 1945 gefusilleerd. Bardèche zelf werd, zoals de rest van Brasillachs familie, in september 1944 gearresteerd zonder dat hem veel ten laste kon worden gelegd. Hij bleef opgesloten tot april 1945. Deze afrekening bracht een ommekeer teweeg bij Bardèche. Hij nam de rol van zijn vroegere vriend over en werd een vooraanstaande figuur in Franse extreem-rechtse kringen. Hij steunde Paul Rassinier, schonk als eerste geloof aan de ontkenningstheorieën van Robert Faurisson en publiceerde beider teksten.

In zijn in 1948 gepubliceerd Nuremberg ou la terre promise ontkent Bardèche geenszins de jodenuitroeiing of de gaskamers, wel integendeel, hij twijfelt er geen seconde aan.[8] Zoals bij andere revisionisten draaien zijn argumenten rond de schuldvraag. Hij breidt die uit tot de geallieerden, veroordeelt het Neurenbergproces als kromspraak (volgens hem was het een dictaat van dezelfde orde als het Verdrag van Versailles) en dingt af op de schuld van Hitler en de Duitsers. Zijn voornaamste bekommernis is weerleggen dat de Duitsers monsters zijn. Ze worden zo afgeschilderd om eigen misdaden te verdoezelen. Dat is, terloops gezegd, natuurlijk slechts ten dele juist. Demonisering van de vijand impliceert inderdaad stilzwijgen over eigen fouten maar dat is een logisch gevolg, geen oorzaak, een neveneffect, geen bedoeling. Beoordeling en bewijsvoering verder door elkaar halend, meent Bardèche dat de massamoorden niet onpartijdig werden vastgesteld. Engelsen en Fransen, zeker de joden onder hen, droegen evenveel verantwoordelijkheid voor de ontketening van de oorlog als de Duitsers. De geallieerden begingen volgens hem even grote misdaden, zoals de tapijtbombardementen op Hamburg en Dresden (waarvan hij het aantal slachtoffers zwaar onderschat). Zoals zovele sterk politiek gemotiveerde revisionisten 'vergeet' Bardèche dat het onmiskenbare feit dat er meerdere schuldigen zijn, natuurlijk niemands schuld of strafbaarheid verkleint. Breidt men het blikveld nog verder uit, dan blijkt dat vele tijdperken en ideologieën vergelijkbaar leed hebben voortgebracht. Dat maakt de zaak er niet minder erg op, maar nog onheilspellender. Maar dergelijke overpeinzingen zijn niet aan Bardèche besteed, Bardèche vervolgt.

Aan de jodenuitroeiing, die hij "zoals iedereen veroordeelt", besteedt Bardèche relatief veel aandacht. Volgens hem veroordeelden de meeste Duitsers de volkenmoord, daarom werd ze in het grootste geheim voltrokken. En de Endlösung was een persoonlijk initiatief van Himmler, andere nazi-bonzen waren niet op de hoogte (pp. 193-194). Overigens wilden de Duitsers alleen maar voorkomen dat de joden zich nog verder mengden in het politiek en economisch leven van hun gastland (p. 194). Wat Bardèche betreft moeten de joden niet uitgeroeid maar wel  verdreven worden, geef ze maar een eigen land. Het zijn vreemdelingen die niet eens behoorlijk Frans spreken, maar er wel in geslaagd zijn de Fransen tot een Europese oorlog te overhalen, tegen de vijand van hún ras (p. 188). De jodenvernietiging is slechts een van de nieuwe oorlogsmethodes, in alles vergelijkbaar met de uitroeiing van de Slaven en de bombardementen op Duitse steden. In elk geval meent Bardèche - met een verbijsterende antidemocratische en ultra-nationalistische oprechtheid - gaat het slechts om Slaven en joden. Dat probeert men voor het grote publiek verborgen te houden, maar de overgrote meerderheid van de uit het Westen gedeporteerden waren joden. En daar hoeft men zich toch niet druk over te maken!

Dat de Duitsers de joden planmatig en systematisch hebben uitgeroeid, daar kan niet aan getwijfeld worden, er zijn talrijke bewijzen van. Maar, vervolgt Bardèche, de Duitsers zijn nooit van plan geweest om Fransen, Nederlanders of Belgen uit te roeien. Daarvan werd dan ook niet het minste bewijs teruggevonden. De joden hebben de Fransen verdeeld, daarin schepten ze vreugde, en nu verblijden ze zich over ónze doden. Ze hebben ons het recht gegeven te zeggen dat het hún oorlog, niet de onze was. Daarvoor hebben ze de prijs betaald die elke oorlog kost. Wij hebben het recht hun doden niet bij de onze te tellen (pp. 189-190). De jodenuitroeiing had dan ook onbesproken moeten blijven op het Neurenbergproces. De nationale delegaties op het proces (waaronder de Fransen) hadden zich er niet mee mogen inlaten, de joden hadden maar hun eigen vertegenwoordigers moeten sturen (p. 184).

Vanuit zijn collaborationistisch denken[9] maakt Bardèche ook korte metten met het Franse verzet. Dat sommige niet-joodse Fransen gedeporteerd werden hebben ze alleen aan zichzelf te wijten, ze hadden de joden maar niet moeten verdedigen. Westerlingen moeten zich niet inlaten met wat in het Oosten, met Slaven, in Auschwitz, Majdanek en elders gebeurd is of nog gebeurt (p. 115). Frankrijk moet een eigen koers varen en samenwerken met de Duitsers, in plaats van hen als monsters te veroordelen.

Bardèche ontkent de jodenmoord niet, hij schuift ze opzij, als irrelevant. Vanuit zijn racistisch denken doet ze er niet toe. Hij probeert ze wel te banaliseren door vergelijking met andermans oorlogsmisdaden en verzet zich met klem tegen de gedachte dat ze een noodzakelijk gevolg was van het nationaal-socialisme. Het oprecht ultra-nationalisme, het openhartig racisme en de onverbloemde onverdraagzaamheid maken van Nuremberg ou la terre promise een verbijsterend document, waarin nog maar eens nagelezen kan worden hoe oud het gedachtengoed van het Vlaams Blok wel is.

Ook de andere grondlegger van het Franse negationisme, Paul Rassinier, was in eerste instantie een revisionist. Voor en tijdens de oorlog was hij een overtuigd pacifist, socialist en verzetsstrijder. Hij keerde zwaar gehandicapt terug uit de concentratiekampen Buchenwald en Dora. Wat extreem-rechtse motivatie betreft was hij dus meer dan onverdacht. Geen wonder dat de ontkenners hem tot stamvader verheven hebben. Naar eigen zeggen begon Rassinier pas over zijn kampervaringen te schrijven toen de onjuistheden en overdrijvingen in verhalen van vroegere medegevangenen hem al te zeer tegen de borst begonnen te stoten. In zijn eerste geschriften heeft hij het vooral gemunt op de communistische ex-gevangenen. Die hadden in Buchenwald macht uitgeoefend over de gevangengemeenschap die de kamp-SS gemakshalve aan gevangenen overliet, met alle gevolgen vandien. Na de oorlog hemelden deze communisten hun verdiensten op en zwegen in alle talen over de onverbiddelijke maatregelen die zich in dergelijke extreme situaties onvermijdelijk opdrongen. Waar mogelijk werden daarbij, menselijk genoeg, kameraden zoveel mogelijk gespaard en keerden noodgedwongen keuzen zich eerst tegen gevangenen met een andere politieke overtuiging, zoals Rassinier. In diens revisie krijgen de communisten de grootste schuld voor het kampleed.

Aanvankelijk twijfelde ook Rassinier geenszins aan gaskamers en vergassing van mensen, maar hij vond wel dat er overdreven veel aandacht aan werd besteed. Aldus probeerden de communisten de aandacht af te leiden van de eigen misdaden, van hún verantwoordelijkheid voor de dood van vele medegevangenen. Pas in 1960 begon Rassinier te twijfelen aan omvang en bestaan van de judeocide. De ontkenning zelf en de joodse complottheorie (ter verklaring van de 'Holocaustmythe'), lieten nog op zich wachten tot na het Eichmannproces.


Bewustwording

Achteraf beschouwd was het in 1961 uit politieke overwegingen georganiseerd proces tegen Adolf Eichmann een keerpunt in de westerse, politieke en collectieve bewustwording over de judeocide. Het Eichmannproces en zijn nasleep, de hele polemiek over medeplichtigheid van de slachtoffers en banaliteit van het kwaad, werden in het Westen op de voet gevolgd en baarden er meer opzien dan in Israël zelf. Deze discussies en bewustwording werden in de hand gewerkt door de gelijktijdige publicatie van belangwekkend wetenschappelijk onderzoek. The destruction of the European Jews, het meesterwerk van Raul Hilberg waarin het escalatieproces van jodenvervolging naar -uitroeiing stap voor stap wordt uiteengezet, zag in 1961 het licht. In 1963-1965 werd in Frankfurt ook nog het Auschwitzproces gehouden en nadien verdween de nazi-genocide bijna niet meer uit de publieke belangstelling. In de jaren zestig en zeventig drong de enormiteit van de nazi-misdaad geleidelijk in het hele Westen door: planmatige massale uitroeiing van bevolkingsgroepen, met gebruikmaking van de modernste middelen, vooruitstrevende wetenschappelijke theorieën (eugenetica, sociaal-darwinisme) en methodes die de ideologische afstand tussen dader en slachtoffer (Über- enUntermensch) in technieken omzetten die het mogelijk maakten om vanop steeds grotere afstand steeds meer mensen te doden.

De bewustwording was selectiever dan hierboven verwoord werd. Ze was in de eerste plaats, zoniet uitsluitend, gericht op de getalsmatig grootste slachtoffers van de ontaarde moderniteit, de joden; niet toevallig ook degenen die ondertussen staatsmacht en politieke zeggenschap verworven hadden. Aan de andere slachtoffers werd weinig of geen aandacht besteed. Pas in de jaren tachtig kwam er noemenswaardige belangstelling voor het lot van de fysiek en mentaal gehandicapten, die als eersten gesteriliseerd, vermoord en vergast werden. 'Zigeuners', homoseksuelen, getuigen van Jehovah en zovele anderen wachten nog steeds op genoegdoening.

In elk geval was de gruwel van de jodenmoord overduidelijk geworden. Gaandeweg ging het hele Westen ze beschouwen als het absolute dieptepunt van de Tweede Wereldoorlog, als de onherroepelijke veroordeling van het nazi-bewind en, ongenuanceerder, van Duitsland. Daarbij verdwenen discussies over oorlogsveroorzaking en overwinnaarsrechtspraak in het niets. Aldus werd de jodenuitroeiing, ironisch genoeg, dé rechtvaardiging achteraf van het in Neurenberg zonder joodse vertegenwoordiging geveld oordeel.

Ook voor de aanhangers van de nazi-ideologie en zijn moderne varianten was er geen ontkomen meer aan. Ze moesten of de ideologie veroordelen, of de jodenvernietiging - de veroordeling van de ideologie - ontkennen. Ook al waren en zijn velen onder hen er hoogstwaarschijnlijk zoals Bardèche oprecht van overtuigd dat joden en andere 'vreemdelingen' slechtsUntermenschen zijn, en al huldigen ze onder eigen volk de mening dat dit 'levensonwaardig leven' desnoods op drastische wijze geëlimineerd mag en moet worden, de steeds bredere consensus over de onmenselijkheid van deze ideologie maakte het onmogelijk daar nog langer publiek voor uit te komen.[10]


Voortzetting van de oorlog

De aandacht voor de judeocide bleef na de jaren zestig almaar stijgen, haar politiek belang en ideologische betekenis namen zienderogen toe. Ook in dat opzicht was het Eichmannproces een sleutelmoment. Dat hing samen met politieke en militaire ontwikkelingen die voortvloeiden uit het feit dat de vertegenwoordigers van de slachtoffers staatsmacht hadden verworven, middenin vijandig gebied. De Grote Catastrofe die de diaspora-joden getroffen had en die in de jaren veertig en vijftig door zionistische pioniers in Palestina werd gezien als een bewijs van hun gelijk (er valt geen heil te verwachten van assimilatie en integratie), groeide in de jaren zeventig en tachtig uit tot dé funderingsmythe van de zionistische staat. De slachtoffers en overlevenden waarvoor tijdens de oorlog en lange tijd nadien bitter weinig belangstelling had bestaan, werden nu geëerd als martelaars voor de goede zaak. Wat hun overkomen was, werd als schrikbeeld gebruikt om 'preventieve' militaire operaties te rechtvaardigen waarvan gaandeweg steeds meer mensen, ook joden, zich gingen afvragen of ze eigenlijk wel te rechtvaardigen waren.

Het aparte karakter van de jodenmoord, zijn planning, uitvoering en omvang, door een van de meest geciviliseerde en moderne staten, als de voltrekking van een ideologisch-wetenschappelijk programma ter verbetering van Mens en Ras, deze even ontstellende als uitzonderlijke aspecten, werden steeds sterker benadrukt. De nazi-genocide op de joden werd een onvergelijkbaar kwaad, hét Kwaad. En dat rechtvaardigde drastische maatregelen om herhaling te voorkomen. De jodenuitroeiing groeide uit tot een bijna sacraal gegeven, de Holocaust; een unieke gebeurtenis, niet zomaar uitzonderlijk, maar absoluut uniek, totaal onvergelijkbaar. Elke vergelijkingspoging werd verontwaardigd afgewezen, afgedaan als banalisering of trivialisering. Deze uniciteitsgedachte kreeg steeds meer vorm en aanhang. Politiek, ideologie en wetenschap haakten in elkaar. De uniciteit werd door historici, theologen, ethici en sociologen overdacht, geanalyseerd en omschreven. Overlevenden en politici voerden ze aan om aanspraken op bijzondere kennis en rechten te rechtvaardigen. Zij die de hel gezien hadden, de overlevenden, werden als unieke vertegenwoordigers en onfeilbare interpretatoren gezien. Aan hun getuigenis mocht niet geraakt worden, kon niets toegevoegd, laat staan betwijfeld worden. De meeste historici hoeden er zich nog steeds voor om de historische kritiek ook op deze bronnen toe te passen. Wie dat wel waagt moet dat politiekmotiveren, bijvoorbeeld door te stellen dat onvolkomenheden in ooggetuigenverslagen dienen rechtgezet om het gras van voor de voeten van ontkenners weg te maaien.


Met voorbedachte rade

Kern van de uniciteitsidee is het intentionalisme, de extreme intentionalisering van de Endlösung. De jodenmoord wordt voorgesteld als lang voordien gepland, volgens sommigen al in 1919, als revanche op de joden die volgens Hitler, Bardèche en tutti quanti, de Eerste Wereldoorlog hadden veroorzaakt. Het uitroeiingsplan werd zorgvuldig, geduldig en systematisch uitgewerkt om, eens de tijd rijp, rücksichtslos uitgevoerd te worden. Over dit intentionalisme bestaan nogal wat misverstanden. Daarom mag er iets dieper op ingegaan worden.

Dat nazi-bonzen midden 1941 wetens en willens besloten hebben de Europese joden systematisch en zo massaal mogelijk uit te roeien, daarover bestaat niet de minste twijfel. Deze intentie werd onmiddellijk in daden omgezet door de Einsatzgruppen die in het zog van de Wehrmacht Rusland binnenrukten en, eind 1941, vervolgd in de inderhaast opgerichte uitroeiingskampen Chelmno en Belzec. Op 9 december stond een vergadering op de agenda om de nazi-bureaucratie op de hoogte te brengen van de eindoplossing (Endlösung) die Hitler en de zijnen uiteindelijk aan het 'jodenprobleem' (Judenfrage) hadden gegeven: systematische uitroeiing. Deze vergadering werd uitgesteld, waarschijnlijk ten gevolge van de Japanse overval op de Amerikaanse vloot in Pearl Harbor (7 december) en de daaropvolgende oorlogsverklaringen, die van de VS aan Japan, die van Duitsland en Italië aan de VS. Maar op 20 januari 1942 was het zo ver. In een villa aan de Wannsee (een meer in de omgeving van Berlijn) kwamen vertegenwoordigers van de ministeries en hooggeplaatste politie-ambtenaren samen. Op deze Wannsee-conferentie kreeg de reeds in daden omgezette intentie de vorm van een concreet, in notulen en afspraken gegoten plan. In het officiële gedeelte werd de genocide niet bij naam genoemd. Massamoordenaars doen dat nooit, men vergeet te makkelijk dat ze in eigen ogen geen moordenaars zijn. Er werd in eufemismen gesproken,Endlösung der Judenfrage bijvoorbeeld. Maar voor alle aanwezigen werd overduidelijk gemaakt, dat de elf miljoen joden die nazi-bureaucraten in Europa geteld hadden als slaven zouden worden ingezet. Vast stond dat het merendeel op natuurlijke wijze zou afvallen en dat het uiteindelijke overschot "op passende wijze behandeld moest worden, aangezien het ongetwijfeld om het meest resistente deel ging". Deze "door natuurlijke selectie tot stand gekomen groep zou, mochten ze vrijgelaten worden, een kiemcel kunnen vormen voor joodse wederopstanding". Alle aanwezigen waren vóór de conferentie op de hoogte van de 'zuiveringsoperaties' die ondertussen al hadden plaatsgegrepen. Nu werden ze op de hoogte gebracht van de doelbewustheid en de geplande omvang. Het grootste deel van de één tot anderhalf uur durende conferentie werd in beslag genomen door discussies over het lot van half- en kwart-joden en voorstellen om het probleem van de gemengde huwelijken op te lossen.

Over het uiteindelijk plan en de intentie om het Europese jodendom uit te roeien hoeft dus geen twijfel te bestaan. Maar in de intentionalistische interpretatie worden plan en intentie overdreven, alles wordt daartoe herleid, het hele nationaal-socialisme, de hele Tweede Wereldoorlog, volgens sommigen louter middel voor dat ene, unieke doel. Deze intentionalistische visie heeft verregaande en kwalijke gevolgen voor de geschiedschrijving, voor de eventuele voorkoming van andere genocides, voor bestrijding en weerlegging van Holocaustontkenners. In en door deze interpretatie worden de boosaardigheid en onmenselijkheid van nazi's gekwadrateerd. Ze worden afgeschilderd zoals zij de joden voorgesteld hebben, als Untermenschen. De afstand die hen van ons scheidt, wordt onoverbrugbaar groot. Alle kwaad wordt eens te meer weggeprojecteerd, in de ander. Het volstaat die vijand uit te roeien. Kwaad wordt ontmenselijkt. We zijn niet langer op onze hoede voor onszelf, voor tendenzen die in bepaalde sociaal-economische omstandigheden onmerkbaar escaleren in de onmenselijkheid die, jammer genoeg, toch des mensen is.


Van onder- naar overgewaardeerde volkenmoord

De uniciteit werd betrokken op de slachtoffers en hun vertegenwoordigers, joden en de joodse staat. De jodenvernietiging kreeg steeds sterkere religieuze connotaties, werd Holocaust en Shoah. Vandaag de dag wordt in het Westen met grotere verontwaardiging gereageerd op de ontkenning van de jodenuitroeiing dan op die van god. Hier kritisch over nadenken wordt gelijkgesteld met heiligschennis. Nuancering of herziening leidt steeds weer tot hoogoplopende discussies die minder te maken hebben met de geschiedkundige feiten dan met hun politiek-ideologische bruikbaarheid. Lange tijd rustte er zelfs een taboe op onderzoek en weerlegging van ontkennersargumenten, voorstellen om er serieus op in te gaan worden ook vandaag nog steevast op argwaan onthaald.

Geleidelijk verdrong de Holocaust alle andere aspecten van het gruwelijke nazi-regime en de Tweede Wereldoorlog. 'Nooit meer oorlog', het pacifistisch programma dat direct na de Eerste Barbarij vorm kreeg, werd vijfentwintig jaar later door de politieke gevangenen omgevormd tot 'dit nooit meer'; de nazi-kampen verdrongen de oorlog van de eerste plaats. Vijftig jaar na de Tweede Barbarij is de oorlog spoorloos verdwenen uit de pacifistische slogan, er wordt alleen nog aan de Holocaust gedacht. Holocaust, Auschwitz en gaskamers zijn emblematisch geworden. Ze bezetten het collectief geheugen, verdringen andere genocides en andere vormen van massamoord, bijvoorbeeld die door de Einsatzgruppen.

De Holocaust kreeg een centrale plaats in het Israëlisch en joods bewustzijn, hij werd het historisch cement tussen Amerikaanse en Israëlische, geseculariseerde en orthodoxe joden. Hiertegen gaan de laatste tijd steeds meer joodse stemmen op. De centrale plaats van de Holocaust wordt aangeklaagd als een uitholling van het ware jodendom, zijn teloorgang zelfs, en ook bij Israëlische wetenschappers rijst stilaan protest tegen een interpretatie van de judeocide die de hele joodse geschiedenis en cultuur usurpeert.[11]


Meervoudige ontkenning

De almaar grotere waarde en betekenis die aan de judeocide werd gehecht, deed ook de behoefte én de politiek-ideologische noodzaak toenemen om ze te banaliseren en te ontkennen. Belangrijker nog is, dat er meer aanhangers kwamen en meer motieven om te ontkennen. Naast extreem-rechtse en antisemitische ontkenners kwamen er steeds meer anti-zionistische en Israëlvijandige, maar ook pacifistische, anarchistische en zelfs humanitair bewogen negationisten. Deze 'linkse' aanhang, zelfs onder joden, maakte het debat er niet eenvoudiger op, zeker niet voor het grote publiek.

Het politiek-ideologisch belang van de ontkenning steeg samen met dat van de Holocaust. Er kon niet langer schouderophalend aan ontkenners voorbijgegaan worden, ze moesten bestreden worden, met alle mogelijke middelen. Vanaf de jaren tachtig werd weerlegging van de ontkenners een nieuw getuigenismotief voor overlevenden die anders misschien niet getuigd zouden hebben. De steeds grotere onnauwkeurigheid van het beeld van de Holocaust en de ontkenners bij het grote publiek voegt nog aan de verwarring toe. Steeds talrijker zijn de mensen, ook onder kampoverlevenden, die menen dat negationisten álle nazi-kampen en alle door de nazi's veroorzaakte ellende ontkennen, ook de concentratiekampen en het lot van de politieke gevangenen.

De emoties liepen en lopen steeds hoger op. De ontkenning van de Holocaust wordt in de politiek over het paard getild. Zelfs in landen waar de vrijheid van meningsuiting in de grondwet ingeschreven werd, is men bereid om voor Holocaustontkenning een uitzondering te maken. Het lijkt soms wel of de ontkenning van het archetypisch kwaad verward wordt met dat kwaad. Dat verklaart dat sommigen van oordeel zijn dat bestrijding van dat negationisme volstaat om herhaling te voorkomen.

Onder wetenschappers groeit het inzicht dat bepaalde stereotiepe en simplistische voorstellingen van de jodenmoord herzien moeten worden, dat ze meer kwaad dan goed doen. Negationisten grijpen immers elke onvolkomenheid in het verhaal aan om, door onterechte maar demagogisch doeltreffende extrapolatie, te suggereren dat álles dan wel onjuist, overdreven of gelogen zal zijn.

Maar de verwarring en emotionaliteit blijven groot. Antisemitisme en anti-zionisme worden voortdurend door elkaar gehaspeld. Kritiek, zelfs van wetenschappers, wordt zonder meer gelijkgeschakeld met jodenhaat en Israëlvijandigheid.[12] Felle tegenstanders van de ontkenners zijn doorgaans ook tegen elke herziening van het gangbare Holocaustverhaal. Ze kunnen, willen of durven niet inzien dat het vertekend en gesimplificeerd werd, zoals elk ander verhaal over een complex en langdurig maatschappelijk of historisch fenomeen. Negationisten en revisionisten worden over dezelfde kam geschoren en gehekeld. Ze worden zonder onderscheid revisionisten genoemd of met andere woorden: elke herziening is uit den boze.


Het licht van de zon kan ook verblinden

De herziening van bepaalde aspecten van de jodenuitroeiing is nodig om sommige ontkennersargumenten op afdoende wijze te weerleggen, maar wordt afgeremd door het politiek-ideologisch gewicht van de Holocaust. Afgeremd maar niet afgestopt. Dankzij dat gewicht gingen er ook steeds meer middelen naar het wetenschappelijk onderzoek, naar aspecten die zonder het negationisme nog een poosje op belangstelling en bestudering hadden moeten wachten. De judeocide is ondertussen de best en meest kritisch bestudeerde volkenmoord en haar bestudering staat model voor die van andere genocides. Wetenschappelijk gezien is onderhand duidelijk hoe ingewikkeld de hele schuldvraag en haar beantwoording zijn. De geschiedschrijving evolueerde steeds verder weg van eenzijdige, intentionalistische en moraliserende beantwoording. Geleidelijk gaf men zich steeds meer rekenschap van de complexiteit en kwam de klemtoon te liggen op de veel bredere betrokkenheid en verantwoordelijkheid, op de vele onderling afhankelijke factoren en processen die uiteindelijk geleid hebben tot doelbewuste uitroeiing en onuitwisbare schuld. Historisch gezien werd de jodenmoord verklaard door ze, zoals het hoort, in de geschiedenis in te bedden. En dat betekent in feite het einde voor elk negationisme.

De politiek-ideologische strijd tussen Holocaustontkenners en -bekenners rekt de doodstrijd van het negationisme. In dit debat gaat het al lang niet meer om het verleden, maar om zijn bruikbaarheid hier en nu. Men schermt met het verleden, gebruikt het als wapen in een gevecht om hedendaagse doelstellingen. Zoals zo vaak gebeurt, werd de geschiedenis herschreven op maat van het heden, verlaagd tot een argument voor de politieke ordening die men voorstaat. Het Holocaustverhaal, de gangbare historische voorstelling van het verleden, is een onderdeel geworden van een politiek programma voor de toekomst. De inhoud van het debat legt het steeds vaker tegen de motieven af. Soms lijkt het wel of iedereen vergeten is waarover het eigenlijk gaat. Negationisten en hun tegenstanders zijn de gijzelaars van hun eigen dwanggedachte.

De toespitsing van de polemiek op bestaan en werking van de gaskamers is hiervan een gedroomde illustratie. De laatste vijftien jaar wordt het belang van de gaskamers zwaar overschat. Als ultiem bewijs van het planmatig, industrieel en 'modern' karakter van de jodenvernietiging zijn ze uitgegroeid tot het zinnebeeld van de onvergelijkbaarheid van de Holocaust, sluitstuk van zijn intentionalistische duiding en politieke exploitatie. Dat miljoenen anderen beestachtig en als beesten werden vernietigd, verdwijnt een beetje op de achtergrond van deze uniciteit. Zo ook de hele historische context. De miljoenen joden (en anderen) die anders dan door vergassing zijn omgebracht of omgekomen, bij pogroms, in de getto's, door deEinsatzgruppen, in concentratiekampen, Arbeitslager en op nog vele onnoembare manieren, zijn niet minder dood, noch minder slachtoffer van de volkenmoord. Maar ze spreken minder tot de verbeelding, zijn minder politiek-ideologisch bruikbaar. Vandaar de centrale positie van de gaskamers in dit debat. Vandaar dat dikwijls gedaan wordt alsof alle of de meeste slachtoffers vergast werden. Vandaar ook het pijnlijke gepingel over het precieze aantal doden en de hoog oplaaiende emoties als blijkt dat er in Auschwitz (zinnebeeld van de vergassingsgenocide) minder joden werden vermoord dan tot dan werd aangenomen, ook al verandert dat volstrekt niets aan het totaal aantal joodse slachtoffers: minstens vijf miljoen. Deze middelpuntzoekende interpretatie, met gaskamers als essentie, waarmerk van de uniciteit van het slachtofferschap, deze vertekening is het die mogelijk maakt dat Holocaustontkenners de gaskamers kunnen voorstellen als het enige of voornaamste moordwapen, dat ze zich kúnnen beperken tot betwijfelen en ontkennen van bestaan en functioneringswijze van de gaskamers. Het gangbare Holocaustverhaal maakt mogelijk dat negationisten in alle talen kunnen zwijgen over de meer dan acht jaar staatsterreur die aan de genocide voorafging, over de racistische geobsedeerdheid van Hitler en de escalerende nazi-politiek tegenover joden en andere bevolkingsgroepen. Ontkenners mogen zich niet beperken tot enkele dagboeken, ooggetuigenverslagen of gaskamers. Ze moeten véél meer ontkennen, bijvoorbeeld de sterilisatiecampagne en het euthanasieprogramma. Maar daarover bestaan natuurlijk vele bronnen, bleven talrijke door nazi-bonzen ondertekende documenten bewaard. Omdat het grote publiek niet beter weet, het gevestigde verhaal al te kritiekloos slikt, mogen ontkenners steeds weer de wapens van het debat kiezen, kunnen ze het banaliseren tot technische 'details'.


Ontkennen en herzien

De politiek-ideologische geladenheid van de polemiek tussen ontkenners en bekenners heeft de jodenmoord tot technische kwesties gereduceerd. Een resultaat dat, zeker bij veronachtzaming van zijn oorzaak, verontwaardiging oproept. Dat maakt het achteraf gezien onverstandige standpunt begrijpelijk dat enkele vooraanstaande Franse historici eind jaren zeventig hebben ingenomen. In antwoord op Faurisson stelden deze geschiedkundigen, "dat men zich niet moet afvragen hoe zo'n massamoord technisch gezien mogelijk was, hij was technisch mogelijk, aangezien hij plaats gehad heeft".

Extreme toespitsing op de voorbedachtheid (het intentionalisme) en het meest tot de verbeelding sprekend moordwapen heeft de gruwelijke realiteit van deze genocide, dat miljoenen mensen hoe dan ook uitgemoord werden, op de achtergrond verschoven. Dat is paradoxaal en onzinnig. De publieke en politieke discussie met Holocaustontkenners mag en moet beperkt blijven tot de reële gruwel die volkenmoord heet, de gewilde dood van miljoenen mensen. De eigenlijke inzet van het debat zijn niet de gaskamers en zelfs niet de jodenmoord op zich, maar de vraag of het nationaal-socialisme een verderfelijke ideologie is die tallozen in onvoorstelbare ellende heeft gedompeld. Aan haar verderfelijkheid kan niet meer getwijfeld worden, voor die ideologie is geen rechtvaardiging denkbaar. Nooit mag uit het oog verloren worden dat het gevit over gaskamers en jodenuitroeiing eigenlijk neerkomt op ontkenning van die schuld, onmetelijk menselijk leed voor velen, in naam van een betere toekomst voor enkelen. De bewijslast moet worden teruggeplaatst waar hij hoort, bij diegenen die deze gruwelijke realiteit ontkennen.[13]

Systematische uitroeiing van een bevolkingsgroep door een cultureel, economisch en technologisch hoogontwikkelde staat werd nooit eerder vertoond. Dit bijproduct van de moderniteit is uniek, maar een breuk met wat eraan voorafging is het zeker niet. De fabrieksmatige zuivering van eigen volk, de natie, door sterilisatie, 'euthanasie' en volkenmoord, uitgestelde en directe eliminatie van biologisch minderwaardig geachte bevolkingsgroepen, is een uitvloeisel van de medisch-biologische droom die in de negentiende eeuw vorm kreeg. Een betere wereld door een verbeterd mensenras. We hebben er lang over gedaan om in de nachtmerrie de droom te herkennen en eigenlijk willen we er nog altijd niet aan. Ontkenners moeten véél meer ontkennen, wij moeten veel herzien.


Besluit

Holocaustontkenners noemen zichzelf revisionisten vanwege de positieve associatie met geschiedkundig revisionisme. Ze doen zich voor als een legitieme revisionistische school en beroepen zich op de historische waarheid. Velen, ook historici, hebben deze zelfbenaming overgenomen en als veroordelende term tegen de ontkenners gekeerd. Deze betekenisverdubbeling van revisionisme is een verarming. Het debat wordt er niet duidelijker op, zeker niet voor het grote publiek, maar ook onder intellectuelen en historici is de spraakverwarring groot. Ze berooft ons daarenboven van een aantal leerrijke inzichten die nieuw licht werpen op het debat.

Het onderscheid tussen historisch revisionisme, dat een bepaalde geschiedenis op alternatieve wijze verklaart, en negationisme, dat een stuk verleden ontkent, gaat compleet verloren. Ook het verhelderend onderscheid tussen de politiek gemotiveerde revisionisten die de peetvaders werden van het negationisme en hun moderne volgelingen verdwijnt volledig. Die escalatie wordt onnaspeurbaar. Het gevestigde Holocaustverhaal werd vertekend door afweer en demonisering, verkleurd door ideologie en politiek. Het moet verbeterd, ontkleurd, genuanceerd worden. Onder meer om de ontkenners, die de onvolkomenheden van het verhaal uitbuiten, op afdoende wijze van antwoord te kunnen dienen. Door revisionistische historici gelijk te schakelen met negationisten wordt die noodzakelijke herziening afgeremd. Holocaustontkenners revisionisten noemen, is een uiting van de moeite die men heeft met elke herziening van het officiële verhaal. De bij voorbaat veroordelende reactie leidt ook dikwijls tot verstarring van de posities en doet enkele revisionistische historici uit de bocht gaan.[14] Herziening is normaal, onvermijdelijk, wenselijk en noodzakelijk; een onmisbaar wapen in de strijd tegen het negationisme.

Revisionisme is een foute, verwarring stichtende en tactisch onverstandige benaming voor Holocaustontkenning of negationisme. Ze verheldert niet, ze verduistert. Tussen ontkenners en bekenners gaat het ook niet om wetenschappelijke duidelijkheid, maar om politieke eenduidigheid. Door revisionisme op één lijn te stellen met negationisme, wordt revisionisme tot zijn oorspronkelijke politieke betekenis herleid: veroordeling van elke afwijking van de ware politieke doctrine. En dat is de manicheïstische les gepuurd uit de Tweede Wereldoorlog: een anti-fascisme dat alle of het voornaamste kwaad wijt aan een vijand die tot ons tegendeel werd gedemoniseerd. Dat is het tegen-verhaal van de bekenners. Een leer die, zoals het negationisme, blind kan maken voor andere oorzaken en vormen van ellende.

De pioniers van wat in Holocaustontkenning uitmondde waren sterk politiek gemotiveerd, zowel rechts als links. Dat is nog steeds het geval. Inhoud en vorm van het vertoog zijn wel drastisch veranderd; revisionisme verkeerde in zijn tegendeel, in negationisme. Beide partijen zwijgen daar doorgaans over. De enkele keer dat enige aandacht gaat naar deze escalatie, wordt ze afgedaan als eigenaardig, een soort intellectuele tekortkoming van de ontkenners, die zich blijkbaar niet direct rekenschap gaven van de te volgen weg.[15] In het scherp politiek-ideologisch debat waarin ze verwikkeld zijn, heeft geen van beide partijen belang bij een historische analyse van ontstaan en evolutie van het negationisme. Voor ontkenners is het inzicht dat hun negationisme een ontaarde vorm van oorlogsrevisionisme is, een bijproduct van de politiek-ideologische opwaardering van de jodenmoord, ontnuchterend en desacraliserend. En de tegenstanders van de ontkenners blijven geobsedeerd door de schuldvraag en haar eenzijdige beantwoording. Extreme intentionalisering en demonisering blijven aan de orde, ontkenners moeten met alle mogelijke middelen bestreden worden. Nuancering is daarbij uit den boze. Men heeft geen boodschap aan soorten ontkenners en motieven, hun meervoudige bepaaldheid en evolutie.

In het tweede deel van De uitbuiting van de Holocaust beschreef ik een kluwen van factoren en processen die elkaar sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog voortdurend beïnvloed en versterkt hebben: de politieke evolutie in het Midden-Oosten; de houding tegenover Israël en joden; het ideologisch en wetenschappelijk belang van de judeocide; de reactie op het negationisme. Wat de ontkenning betreft moet deze hypothese over wederzijdse afhankelijkheid en beïnvloeding worden herzien. De toename van het politiek, filosofisch en wetenschappelijk belang van de jodenvernietiging bepaalde niet alleen de weerklank op het negationisme, waarschijnlijk veroorzaakte en versterkte het de escalatie van revisionisme tot negationisme. Om deze hypothese te beproeven moeten de teksten van de zogenaamde grondleggers

van het negationisme en de inhoudelijke evolutie van hun argumenten worden herbekeken, herzien. Het ware interessant om daaraan een diepgaande studie te koppelen van revisionisme in al zijn verschijningsvormen, politiek en historisch.[16] 
 

Noten


[1]
. Al zijn er vele situationele en, uiteraard, morele verschillen, toch is het interessant vast te stellen dat in andere kennis- en belangensituaties dikwijls het andere uiterste wordt volgehouden, met name dat alleen insiders (vrouwen, kleurlingen, allochtonen...) hun situatie correct kunnen inschatten, beoordelen en beheren.

[2]. In het Engels zijn 'revision' en 'revisionist' (attitude, theory) neutrale termen die courant gebruikt worden in wetenschappelijke kringen.

[3]. Zigeuner is eigenlijk een scheldnaam, waarschijnlijk afgeleid van het Griekse Athinganoi, dat onaanraakbaren betekent. De Athinganoi waren een gnostische sekte uit Klein-Azië. De benaming zigeuner geraakte in de 15de eeuw in Duitsland in zwang, in Nederland werd ze pas in de tweede helft van de 19de eeuw gangbaar.

[4]. En niet 'mensheid' zoals meestal geschreven wordt. Gedoeld werd op overtredingen van internationale oorlogsconventies, van nationaal en internationaal strafrecht gebruikelijk in 'beschaafde' landen.

[5]. Zie daarover Van den Berghe-1994.

[6]. Bijvoorbeeld de niet-aanvalsverdragen die in de maanden mei en juni 1939 werden afgesloten tussen Duitsland enerzijds, en Estland, Letland en Denemarken anderzijds. Het pact dat Hitler en Stalin eind augustus 1939 sloten, vlak voor de inval in Polen en het begin van de Tweede Wereldoorlog, was wat Polen betreft een oorlogsverdrag.

[7]. In Le dernier métro van François Truffaut (1980) wordt dit virulent collaborationistisch blad, met zijn onheilspellende titel, ter sprake gebracht door de figuur van toneelcriticus Daxiat, gemodelleerd naar Alain Laubreaux. Bardèche keerde Je suis partout de rug toe toen de nederlaag van de nazi's zich begon af te tekenen. Hij weigerde toen nog één Fransman tot collaboratie aan te zetten.

[8]. Toch blijven velen beweren dat Bardèche de grondlegger van het negationisme was en menen sommigen zelfs dat Bardèche in dit boek op verschillende plaatsen voluit schrijft dat joden niet uitgeroeid werden. Zie bijvoorbeeld : Collectif (p. 12) en Vanermen (p. 20-22 en 65) alsook twee kritische besprekingen van dit laatste boek (van den Berghe-1997).

[9]. Brasillach en de zijnen noemden zich collaborationisten. "De collaborationist is voor een onvoorwaardelijke overgave aan nazi-Duitsland en Hitlers ideeën, terwijl de collaborateur voor samenwerking met de Duitsers kiest omdat de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven" (Leibovici).

[10]. Ook de nazi's ondervonden tot hun grote verbazing en spijt dat de meeste Duitsers nog niet rijp waren - zoals ze dat uitdrukten - voor zulke drastische 'zuiveringsoperaties'. Uit het verzet dat gerezen was tegen de sterilisatiecampagne en het zogenaamde euthanasieprogramma trokken nazi-bonzen de les dat de volkenmoord op joden en 'zigeuners' in het grootste geheim moest geschieden.

[11]. Aaron, David - 'Jewish studies', The Times Literary Supplement, 21.6.1996, p. 17; Croitoru, Joseph - 'Schule der Erinnerung. Das Thema Völkermord im Geschichtsunterricht : Eine Diskussion in Israel', Frankfurter Allgemeine Zeitung, 6.2.1995.

[12]. Zie voor voorbeelden bij Van den Berghe-1995, pp. 135-136.

[13]. Zie 'Het Huiswerk voor Holocaustontkenners' in bijlage. In het dovemansgesprek tussen ontkenners en bekenners slaat men elkaar steeds meer om de oren met gezagsargumenten. Er wordt heen en weer gediscussieerd en gegoocheld met scheikundige analyses en formules waar kennelijk zelfs specialisten zich kunnen in verslikken. De discussie verzandt steeds meer in technische vraagstukken, verloopt volledig over de hoofden van het grote publiek, dat al lang niet meer volgen kan. Sommige historici raken het noorden kwijt en beweren boudweg dat technische en chemische argumenten niet thuishoren in geschiedkundig onderzoek. Wel waar is, dat dit chemisch abracadabra er wat de realiteit van de jodenmoord betreft niet toe doet aangezien de joden op vele manieren, de een al wreder dan de andere, werden omgebracht. Wie zich desondanks in de technisch-chemische aspecten wil verdiepen en ook deze ontkennersargumenten weerlegd wil zien, beveel ik de lectuur aan van het boek onder redactie van Bailer-Galanda, vooral de bijdrage daarin van Josef Bailer (Die "Revisionisten" und die Chemie - pp. 99-118); de FAQs ('frequently asked questions' op Internet) van Kenneth McVay; de boeken van Jean-Claude Pressac; de artikels van Werner Wegner en Georges Wellers, de bundel onder redactie van Shelly Shapiro. De geïnteresseerden vinden daarin nog vele verwijzingen naar andere weerleggingen, voldoende voor enkele maanden leeswerk.

[14]. Als stelregel zou kunnen gelden dat revisionisme met betrekking tot de judeocide gepaard moet gaan met kritiek op het negationisme. Worden bepaalde beweringen van negationisten overgenomen, dan moet dat duidelijk worden aangegeven en ze moeten ook overtuigender dan ooit geargumenteerd worden.

[15]. "Fait curieux, il [Rassinier] ne s'en rend pas compte tout de suite. Dans 'Le Mensonge d'Ulysse', il admet l'existence des chambres à gaz dont seraient responsables quelques SS fous et quelques bureaucrates de l'appareil dirigé par les détenus. (...) Dans ses derniers livres, 'Le Drame des Juifs européens' et 'Le véritable procès Eichmann', Rassinier ira jusqu'au bout de la négation" (Vidal-Naquet, p. 15).

[16]. Met dank aan Hans Vandevoorde voor het nalezen en aan Maya Michielsen voor het geduld, het tik- en verbeterwerk.

 



Bibliografie


Bailer-Galanda, Brigitte; Benz, Wolfgang & Neugebauer, Wolfgang (Hrsg.) - Wahrheit und "Auschwitzlüge". Zur Bekämpfung "revisionistischer" Propaganda, Wien, Deuticke, 1995

Bardèche, Maurice - Nuremberg ou la terre promise, Paris, Les sept couleurs, 1948

Bauman, Zygmunt - Modernity and the Holocaust, Cambridge, Polity Press, 1991

Benz, Wolfgang (Hrsg.) - Dimension des Völkermords. Die Zahl der jüdischen Opfer des Nationalsozialismus, München, Oldenbourg, 1991

Berenbaum, Michael - After tragedy and triumpf. Modern Jewish thought and the American experience, Cambridge/New York, Cambridge University Press, 1990

Brayard, Florent - Comment l'idée vint à M. Rassinier. Naissance du révisionnisme, Paris, Fayard, 1996

Burrin, Philippe - Het ontstaan van een volkerenmoord. Hitler en de Joden, Amsterdam, Van Gennep, 1991

Collectif - Libertaires et "ultra-gauche". Contre le négationisme, Paris, Reflex, 1996

Deák, István - 'Misjudgment at Nuremberg', The New York Review of Books, 7.10.1993, pp. 46-52

'Une déclaration d'historiens. La politique d'extermination', Le Monde, 21.2.1979, p. 23

de Villepin, Patrick - 'Les révisionnistes Français au service de l'Allemagne (1919-1933)' in, Vaïsse, Maurice (dir.) - Le pacifisme en Europe des années 1920 aux années 1950, Bruxelles, Bruylant, 1993

Donat, Helmut & Holl, Karl (Hrsg.) - Die Friedensbewegung. Organisierter Pazifismus in Deutschland, Österreich und in der Schweiz, Düsseldorf, ECON Taschenbuch Verlag, 1983

Edelheit, Abraham & Edelheit, Hershel - History of the Holocaust. A handbook and dictionary, Boulder/San Francisco/Oxford, Westview, 1994

Funkenstein, Amos - 'History, counterhistory, and narrative' in, Friedlander, Saul (ed.) - Probing the limits of representation. Nazism and the "Final Solution", Cambridge(Mass)/London, Harvard University Press, 1992

Gründler, Gerhard E. & Von Manikowsky, Armin - Nuremberg ou la justice des vainqueurs, Paris, Robert Laffont, 1969

Gutman, Israel (Hrsg.) - Enzyklopädie des Holocaust. Die Verfolgung und Ermordung der europäischen Juden, München/Zürich, Piper, 1995

Hilberg, Raul - La destruction des Juifs d'Europe, Paris, Fayard, 1988

    - Daders slachtoffers omstanders. De joodse catastrofe  1933-1945, Haarlem, H.J.W. Becht, 1993

Hildebrand, Klaus; Schmädeke, Jürgen & Zernack, Klaus (Hrsg.) - 1939. An der Schwelle zum Weltkrieg. Die Entfesselung des Zweiten Weltkrieges und das internationale System, Berlin/New York, Walter de Gruyter, 1990

Insdorf, Annette - Indelible shadows. Film and the Holocaust, Cambridge/New York, Cambridge University Press, 1989

Internationaal Militair Tribunaal Nüremberg - Procès des grands criminels de guerre devant le tribunal militaire international. Nüremberg 14 novembre 1945 - 1er octobre 1946, Nüremberg, 1949

Klee, Ernst - "Euthanasie" im NS-Staat. Die "Vernichtung lebensunwerten Lebens", Frankfurt am Main, Fischer, 1986

Kruithof, C.L. - Onwetendheid en sociaal gedrag, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1975

Laqueur, Walter - Histoire du sionisme, Paris, Calmann-Lévy, 1973

Leibovici, Solange - "Fascisme is een houding die een bepaalde schoonheid inhoudt" [interview met Maurice Bardèche], De Volkskrant, 9 april 1988

Leibowitz, Yehayahu - Het geweten van Israël, Amsterdam, 5x8 Paperbacks, 1993

Lénine, V. - Marxisme et révisionnisme, Moscou, Editions de l'agence de presse Novosti, 1970

Lucassen, Leo - 'En men noemde hen zigeuners'. De geschiedenis van Kaldarasch, Ursari, Lowara en Sinti in Nederland: 1750-1944, Amsterdam/'s-Gravenhage, Stichting beheer IISG/SDU, 1990

Marrus, Michael - The Holocaust in history, New York, Meridian, 1989

Martinez, José Agustin - Les procès criminels de l'après-guerre. (Documents pour l'histoire contemporaine), Paris, Albin Michel, 1958

McVay, Kenneth N. -  The Leuchter report. A layman's guide. Holocaust denial & The big lie, 1994 (1996), op Internet: pub/usenet/news.answers/holocaust/usa/leuchter/part01 and -/part02

     - Holocaust FAQ. Auschwitz. A layman's guide to Auschwitz-Birkenau, 1994 (1996), op Internet: pub/camps/auschwitz/auschwitz.faq1 and faq2

Neurenberg 1946. Het proces tegen de Duitse oorlogsmisdadigers, Brussel, Reinaert, s.d.

Ofer, Dalia - 'Linguistic conceptualization of the Holocaust in Palestine and Israel, 1942-53', Journal of Contemporary History, (31), n° 3, 1996, p. 567-595

Piper, Franciszek - 'Estimating the number of deportees to and victims of the Auschwitz-Birkenau camp', Yad Vashem Studies, Vol. XXI, Jerusalem 1991, pp. 49-103

Poliakov, Léon (éd.) - Le procès de Nuremberg, Paris, Julliard, 1971

Porat, Dina - The blue and the yellow stars of David. The zionist leadership in Palestine and the Holocaust 1939-1945, Cambridge/London, Harvard University Press, 1990

Pressac, Jean-Claude - Auschwitz. Technique and operation of the gas chambers, New York, The Beate Klarsfeld Foundation, 1989

      -  Les crématoires d'Auschwitz. La machinerie du meurtre de masse, Paris, CNRS éditions, 1993

Segev, Tom - The seventh million. The Israelis and the Holocaust, New York, Hill and Wang, 1993

Shapiro, Shelly (ed.) - Truth prevails. Demolishing Holocaust denial. The end of "the Leuchter report", New York/Albany, The Beate Klarsfeld Foundation/Holocaust Survivors & Friends in Pursuit of Justice, 1990

Taylor, Telford - 'Nuremberg trials. War crimes and international law', International Conciliation, n°450, New York, April 1949

Taylor, Telford - The anatomy of the Nuremberg Trials. A personal memoir, New York, Knopf, 1992

van den Berghe, Gie - Met de dood voor ogen. Begrip en onbegrip tussen overlevenden van nazi-kampen en buitenstaanders, Berchem, EPO, 1987

     - 'De verwerpelijkheid van de Holocaust-ontkenning', Toestanden, 5.5.1989, pp. 15-20

     - De uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen/Baarn, Houtekiet, 1990

     - 'De ontkenning van de jodenuitroeiing in geschiedkundige context', DIGO, Didactiek in het geschiedenisonderwijs, november 1993, pp. 19-25

    - 'Het einde van de kampen en van een mythe', Spiegel Historiael, themanummer Nieuwe visies op de Tweede Wereldoorlog in Nederland en België, maart/april 1994, pp. 156-160

     - De zot van Rekem & Gott mit uns, Antwerpen, Hadewijch, 1995 (1995b)

     - 'Geschiedenis door het sleutelgat', De Morgen, 23.1.1997, p. 27

     -'Het verleden is niet meer wat het was', Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, II, mei 1997, p. ...

Vanermen, Stijn - De ontkenning van de jodenuitroeiing. Het negationisme en de invloed ervan op extreem-rechts in België, Brussel, VUBPRESS, 1996

Vidal-Naquet, Pierre - 'Paul Rassinier ou la dérive retardée', Préface in, Brayard, pp. 9-16

Vital, David - The future of the Jews, Cambridge/London, Harvard University Press, 1990

Wegner, Werner - 'Keine Massenvergasungen in Auschwitz? Zur Kritik des Leuchter-Gutachtens' in, Backes, Uwe; Jesse, Eckhard & Zitelmann, Rainer (Hrsg.) - Die Schatten der Vergangenheit. Impulse zur Historisierung des Nationalsozialismus, Frankfurt am Main/Berlin, Ullstein, 1992, pp. 450-476

Weindling, Paul - Health, race and German politics between national unification and Nazism, 1870-1945, Cambridge/New York, Cambridge University Press, 1993

Wellers, Georges - 'Der "Leuchter-Bericht" über die Gaskammern von Auschwitz. Revisionistische Propaganda und Leugnung der Wahrheit', Dachauer Hefte, 7, 1991, pp. 230-241

Wieviorka, Annette - 1961. La mémoire du siècle. Le procès Eichmann, Bruxelles, Complexe, 1989

Young, James E. - Writing and rewriting the Holocaust. Narrative and the consequences of interpretation, Bloomington/Indianapolis, Indiana U.P., 1988

Zertal, Idith - 'Du bon usage du souvenir. Les Israéliens et la Shoa', Le débat, 58, janvier-février 1990, pp. 92-103

Essay verschenen in Verbeeck, Georgi (red.) - De verdwenen gaskamers, Leuven, Acco, 1997, p. 15-47