Een Holocaustzieke maatschappij

De doorgewinterde Israëlische politicus Avraham Burg keerde in 2003, kort na zijn vierjarig voorzitterschap van de Knesset, de actieve Israëlische politiek de rug toe omdat die volgens hem inmiddels meer weg heeft van koehandel op dorpsniveau dan van nationaal leiderschap. Het is een stuurloze politiek, niet toekomstgericht maar vastgeroest in een lang voorbij maar voortdurend door Sjoapropaganda aangezwengeld slachtofferschap. De Holocaust is "de belangrijkste generator" van de Israëlische "mentaliteit van confrontatie en van een rampzalig zionisme", ideologisch vertaald in het obsessieve "de hele wereld is tegen ons". Vandaar dat Israël zich tot de tanden bewapent "als een jongen die, om zich te verweren tegen zijn echte en vermeende belagers, naar school komt met een honkbalknuppel, een mes en een katapult". De Sjoa werd ontheiligd tot "een stuk gereedschap ten dienste van het Joodse volk; een machtiger wapen dan de Israëlische strijdkrachten; een instrument van gewone en zelfs banale politiek". Vergeleken met deze uniek verklaarde genocide valt alles in het niets, en dan "is alles toegestaan": bezetting, belegering, doding. 

De Sjoaïsering is de Israëli's tot tweede natuur geworden. Alles is ervan doordrenkt, "de media, het openbare leven, de literatuur, de muziek, de kunst, de opvoeding... het Israëlische veiligheidsbeleid, de angsten en paranoia, de schuldgevoelens en het gevoel van verbondenheid". Israël is een Holocaustzieke maatschappij. 

De Joodse staat is aan een wedergeboorte toe. Hij moet zich bevrijden van dit tot nationaal trauma gepromoveerde verleden, ophouden het voor alles en nog wat als rechtvaardiging te gebruiken. Hitler eindelijk verslaan. Dan kan de Joodse staat worden waarvoor hij volgens Burg van oudsher is voorbestemd: een wereldgeweten. Niet langer zwelgen in eigen slachtofferschap en daarom wegkijken van andermans leed en genocide, maar de noodklok luiden telkens als mensen, waar ook ter wereld, gediscrimineerd, vervolgd of geslachtofferd worden. Israël zal een lichtbaken zijn voor de hele wereld. Alle misdaden tegen de menselijkheid zullen in Jeruzalem berecht worden, en wel op de campus van Yad Vashem waar nu het Israëlisch Sjoamuseum gevestigd is. 

Dat zou inderdaad geweldig zijn, maar om van Israël een moreel imperium te maken is meer dan een klein mirakel nodig. Eerst orde op zaken stellen in eigen huis; regelingen treffen en akkoorden sluiten met Palestijnen, die wederzijdse terreur overbodig maken. Palestijnen vergoeden die kort na de oprichting van de Joodse staat het slachtoffer werden van brutale etnische zuivering; bezette en ingepalmde gronden ontruimen; de blokkade tegen Gaza opheffen; duurzaam vrede sluiten. Er is een weg, nu nog de wil. Burg schrijft er alleen terloops over; hij verwacht blijkbaar meer van "een morele buitenlandse politiek", nu Israël "geen klein landje meer is omsingeld door vijanden, en Israëli's zich niet langer hoeven te gedragen als handelaren des doods". 

Burgs gedreven getuigenis is van groot belang. Het gebeurt immers niet elke dag dat iemand die tot de kern van het Israëlische establishment heeft behoord lastige vragen stelt. Zo iemand, schrijft Burg, wordt niet verondersteld vragen te stellen maar alleen antwoorden te geven: placebo's voor een te pijnlijke werkelijkheid. 

De Holocaust is voorbij is helaas ook een nogal verward en verwarring stichtend boek. Om Burgs betoog goed te kunnen volgen moet je goed op de hoogte zijn van de evolutie van de Israëlische (en westerse) omgang met Endlösung, Grote Catastrofe, Choerban, jodenuitroeiing, Sjoa en Holocaust. Even zoveel benamingen voor een en dezelfde volkenmoord, maar telkens met andere gebruikers, doelgroepen, connotaties, betekenissen en doelstellingen. 

Burg analyseert de evolutie van de Israëlische omgang met de judeocide. Maar hij doet dat achterstevoren, alsof die door politiek en ideologie bepaalde evolutie hem pas gaandeweg is duidelijk geworden. Maar de niet verwittigde lezer wordt meer dan eens op het verkeerde been gezet. Ook al omdat de auteur zichzelf op verscheidene plaatsen tegenspreekt. 

Op de ene bladzijde noemt Burg hedendaags antisemitisme "belachelijk en zelfs onschadelijk" (gezien de militaire macht van Israël en de Amerikaanse steun); twintig bladzijden verder ziet hij de hydra van het antisemitisme terug de kop opsteken. Elders schrijft hij dat voor het eerst in de geschiedenis de meeste Joden zonder onmiddellijke dreiging van de dood leven en dat, nu de wereld aan Israëls kant staat, "zelfs Iran hem niet bang maakt". Twee zinnen later is Israël een onveilige plek geworden, nog een alinea later de veiligste plek voor Joden omdat "overal het antisemitisme loert, zelfs achter de beleefde façade van het Amerikaanse christendom". 

Enerzijds verheugt Burg er zich over dat Israël niet meer alleen staat tegenover een grote, dreigende vijand. "Het islamitische fanatisme" is niet langer alleen tegen Israël gericht, maar gaat nu "ook veel goede landen aan", "een groot internationaal bondgenootschap verzet er zich tegen", "de hele wereld betuigt zijn solidariteit met ons". Anderzijds beweert hij dat iedereen tegen de Joodse staat is omwille van de Israëlische politiek tegen de Palestijnen. 

De Holocaust is voorbij wordt ook lichtjes ontsierd door enkele historische onjuistheden, zoals de bewering dat de nazi's ook de homo's hebben uitgeroeid of dat wilden doen. Natuurlijk, het is geen geschiedkundig maar een politiek werk. Een felle aanklacht tegen intolerante, racistische en bezeten Israëlische en Joodse politici en lobbyisten. Hun "van haat, angst en obsceniteiten doortrokken toespraken in de Knesset" (tegen de Arabieren) worden weliswaar uit de notulen geschrapt, maar dikken ondertussen wel verder aan in de collectieve herinnering, zoals destijds in Duitsland, vlak voor de nazi's aan de macht kwamen. Burg schuwt die aartsgevaarlijke vergelijking niet, hij probeert ze behoedzaam confronterend uit. 

De in 1955 geboren Avraham Burg, zoon van een meervoudig Israëlisch minister, groeide op te midden van oorlog. Na de Zesdaagse Oorlog (1967) en de Jom Kipoeroorlog (1973) werd hij een fiere luitenant in het Israëlische Defensieleger (de militaire graad van parlementsleden prijkt op de officiële Knessetwebsite). Met de eerste Libanonoorlog (1982) koos hij voor vrede, tegen "het nachtmerrieachtige heden van een imperialistisch Israël", dit "door oorlogen bijeengehouden land". "Joden en Israëli's zijn misdadigers geworden" nu ze hele dorpen en steden naar het stenen tijdperk terugbombarderen, zoals tijdens de tweede Libanonoorlog (2006). 

Wat de zionistische en Israëlische houding tegenover de jodenuitroeiing betreft, betuigden de zionistische leiders in de jisjoev (de Joodse gemeenschap in Palestina voor de oprichting van Israël) "alleen lippendienst aan de ramp die zich in Europa voltrok". De Grote Catastrofe bevestigde alleen maar hun zionistische gelijk: assimilatie en integratie leiden tot de ondergang, Joden hebben een eigen staat nodig. Daar moesten alle energie en middelen naar toe gaan en zo gebeurde. En ook in het jonge Israël moesten Holocaustoverlevenden zich gedeisd houden. Niet getuigen, maar mondje dicht over die schandelijke periode toen "Joden als lammeren ter slachtbank gingen". 

Het Sjoahoofdstuk van de Israëlische identiteit werd begin jaren 1960 ingeluid met het proces tegen Adolf Eichmann. Onder regie van David Ben-Goerion sprak de zionistische staat recht over een van de hoofddaders van de jodenuitroeiing. Om de natie in haar ziel te raken, kregen overlevenden eindelijk de kans om publiek getuigenis af te leggen. De boodschap dat Israëli's geen lammetjes zijn, werd enkele jaren later bekrachtigd door de Zesdaagse Oorlog. Na de schok van de Jom Kipoeroorlog volgden tientallen jaren Sjoapropaganda van rechtse politici als Menachem Begin en Benjamin Netanyahu, die alle tegenstanders van de Midden-Oostenpolitiek van Israël steevast met Hitler vergeleken. "De Joodse paranoia won het van het pas verworven Israëlische zelfvertrouwen" en dat mondde in de jaren 1990 uit in je reinste Sjoahysterie. Helden en verzetsstrijders ruimden baan voor vervolgden en slachtoffers. 

Om zijn kritiek op de Sjoaïsering van Israël kracht bij te zetten, hangt Burg een nogal geïdealiseerd beeld op van de omgang met de Holocaust in de niet-Joodse wereld, zeg maar het Westen. Volgens Burg namen alle grootmachten direct na de bevrijding van Auschwitz al, hun politieke verantwoordelijkheid op en overal weerklonk het besliste 'nooit meer'. Zelfs de christelijke Kerken herzagen hun intolerante dogma's tegen Joden. 

Hier valt heel wat op af te dingen. Het hoopvolle 'nooit meer' dateert van na de Eerste Wereldoorlog en zijn zo noodzakelijke herhaling na de tweede wereldbrand had geen uitstaans met de bevrijding van Auschwitz. De dag van die eerder toevallige bevrijding door het Rode Leger (27 januari 1945) mag dan ondertussen uitgeroepen zijn tot internationale Holocaustherdenkingsdag, de bevrijding van de meeste Joden die Auschwitz en andere dodenkampen tot dan hadden overleefd, en de verlossing van talloze niet-Joden uit de concentratiekampen, zou nog maandenlang op zich laten wachten. De in Auschwitz bevrijde gevangenen, achtduizend uitgemergelde mensen, waren door de SS achtergelaten omdat ze te zwak of te ziek waren om als dwangarbeider of gijzelaar dieper het Derde Rijk in te slepen. Maanden voordien al, en tot tien dagen voor de bevrijding van Auschwitz, werden in totaal meer dan honderdduizend gevangenen op mars gesteld, en velen onder hen zouden op die dodenmarsen en in andere kampen dan Auschwitz nog een vreselijke dood sterven. 

Eind 1945 al spraken de overwinnaars, de vier geallieerde grootmachten, in Neurenberg militair recht over de verslagen vijand (met relatief weinig aandacht voor de jodenuitroeiing). In 1948 ondertekenden de Verenigde Naties een verdrag dat genociden zou voorkomen en bestraffen. Een verdrag dat tot op heden, geeft ook Burg toe, weinig zoden aan de dijk gezet heeft. De Koude Oorlog verdeelde de wereld in dreigende sferen en er kwamen meer oorlogen en genociden dan ooit tevoren. En eens te meer bleef de wereld te lang toe- en wegkijken; Israël op kop, want dat heeft volgens Burg alleen oog voor de eigen Sjoa. 

Ook de ommekeer in de houding van de katholieke Kerk liet lang op zich wachten. Midden 1979 nog probeerde paus Johannes-Paulus II de Holocaust voor het katholicisme te recupereren door het bij zijn bezoek aan Auschwitz over zes miljoen vermoorde Polen in plaats van Joden te hebben. Vijf jaar later richtten karmelietessen een klooster in Auschwitz-I op, uitgerekend in een voormalige opslagplaats van Zyklon B, om er te bidden voor het zielenheil van in het jodendom verdwaalde broeders en zusters. Tien jaar politiek druk waren nodig om het klooster naar een neutralere plek te doen verkassen. 

Maar volgens Burg internationaliseerde 'de wereld' de Holocaust ("vooral als gevolg van ons voortdurende gezeur erover"), terwijl Israël de Sjoa nationaliseerde. De Joodse staat betrok de jodenuitroeiing alleen op zichzelf, terwijl ze voor niet-Joden "deel uitmaakt van de geschiedenis, zoals Napoleon, Versailles, Lenin, Spanje, de Eerste Wereldoorlog en de Duitse deling na de Tweede Wereldoorlog". Dat is en wel zeer verwrongen en geïdealiseerd beeld van de westerse houding tegenover de Holocaust. Inmiddels is het wel zo dat in westerse publicaties en musea de jodenuitroeiing vaker als één van de vele genociden wordt beschouwd dan in Israël het geval is; maar dat is een vrij recente en nog aarzelende attitude. Burg lijkt niet te beseffen dat de Holocausthype in het Westen van nog recentere datum is dan die in Israël, en dat de latere uitbreiding tot andere genociden niet van een leien dakje liep (noch loopt). Getuige de vele jaren aanslepende politieke strijd die voorafging aan de oprichting van het United States Holocaust Memorial Museum (USHMM) in Washington, en ook aan het in Vlaanderen nog op te richten Holocaustmuseum. In het USHMM mocht aanvankelijk geen expliciete aandacht besteed worden aan andere volkenmoorden. De genocide op de Armeniërs bijvoorbeeld, werd er alleen herinnerd door Hitlers cynische uitspraak "Wie tenslotte heeft het vandaag nog over de massamoord op de Armeniërs?". Ook Burg twijfelt er niet aan dat Hitler op de jodenuitroeiing doelde, maar die zei dit lang voor daar sprake van was, namelijk aan de vooravond van de inval in Polen (1 september 1939), kwestie van zijn generaals aan te sporen niets of niemand te ontzien. 

Maar, vraagt Burg zich af, als de wereld zich gedraagt volgens de normen die Israël eist, waarom zijn de Israëli's desondanks nooit tevreden, ja verbitterd? Dat komt omdat de wereld "onze eis weer naar ons terugspeelt, terugkaatst wat wij van anderen verlangen". De wereld is "Joods-boetvaardig en rechtvaardig" geworden, en "dat is oneerlijk; we willen nog wat langer de rouwdouwer uithangen; daar hebben we recht op; dat hebben we tijdens de Sjoa verdiend". Vraag is natuurlijk of 'de wereld', de Verenigde Staten op kop, de bal werkelijk terugkaatst. Nu en dan wordt druk uitgeoefend om Israëls Midden-Oostenpolitiek bij te sturen, maar zo goed als alle politici en regeringen halen telkens weer snel bakzeil.

Burg, Avraham - De Holocaust is voorbij. Afrekenen met Hitlers erfenis , Amsterdam, Ambo, 2010

Gepubliceerd op De Reactor (www.dereactor.org) midden maart 2010 en in De Leeswolf, april 2010.