Een gat in het geheugen | Draaisma, Douwe - Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt

'... de tijd verglijdt steeds sneller. In zandlopers schuren de korrels elkaar steeds gladder, tot ze tenslotte bijna wrijvingsloos van het ene in het andere glas vloeien, de opening steeds verder uitslijpend. Hoe ouder een zandloper, hoe sneller hij loopt. Ongemerkt past het uurglas almaar kortere uren af. In deze chronometrische onvolkomenheid zat een metafoor verborgen: Ook bij de mens vliegen de jaren in de herhaling steeds sneller voorbij, tot tenslotte de maat breekt. Ook hij wordt voor indrukken steeds doorgankelijker', aldus Ernst Jünger in Das Sanduhrbuch (1954).

Dit soort pareltjes vind je in Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt van Douwe Draaisma, docent geschiedenis van de psychologie aan de universiteit te Groningen. Onderwerp van dit magistrale boek is het autobiografische geheugen, dat deel van het geheugen waarin onze persoonlijke lotgevallen worden opgeslagen. Het is tegelijk dag- en vergeetboek, het geheugen lijkt een eigen wil te hebben, niemand onthoudt of vergeet zomaar wat hij wil.

Het onderzoek naar het autobiografische geheugen kwam in de twintigste eeuw maar laat op gang, ook al werd er eind negentiende eeuw tamelijk wat aandacht aan besteed, hadden verscheidene geleerden hun geheugen op de proef gesteld. Maar in de twintigste eeuw concentreerde de geheugenpsychologie zich, in overeenstemming met het wetenschappelijk paradigma van die tijd, bijna exclusief op wat heel precies beantwoord kon worden, in kwantitatieve zin. Men legde zich toe op experimenten die een zekere controle toelieten over wat het geheugen binnendrong; introspectie en associaties waren uit den boze. Inhoud en betekenis van geheugen en herinnering werden omwille van precisie en controle opgeofferd. Pas de laatste drie decennia is hierin verandering in gekomen, het alledaagse geheugen wordt opnieuw bestudeerd, ook met experimentele middelen.

Maar het autobiografische geheugen blijft moeilijk bestudeerbaar. Veel van wat zich in bewustzijn en geheugen afspeelt gaat te snel (soms te traag) voor experimenteel onderzoek. Die boeiende fenomenen belicht Draaisma.


Geheugenverlies

Het leven begint met geheugenverlies (of het er ook mee eindigt moeten we afwachten). De meeste onder ons hebben geen herinneringen van voor het tweede of zelfs vierde levensjaar. 'Eerste herinneringen' gaan zelden of nooit verder terug. Daarenboven zit tussen eerste en tweede herinnering vaak een lange tijd, soms een jaar. En sommige vroege herinneringen hebben een geconstrueerd karakter, zijn achteraf gevormd op basis van informatie van anderen, commentaren bij familiefoto's bijvoorbeeld.

De zeldzaamheid van prille herinneringen verbaast als je bedenkt dat het geheugen van kinderen van drie-vier jaar uitstekend werkt. Maar die herinneringen verdwijnen na een paar jaar in het duister, door psychologen het vroegkinderlijk geheugenverlies genoemd. Pas vanaf het zevende levensjaar beginnen herinneringen verhaallijnen te vormen, met een duidelijke volgorde en verloop, krijgen ze enige vastigheid en raken verankerd.

Een en ander hangt samen met de verwerving van taal en andere abstraherende vaardigheden die denken en geheugen ordenen. Ook van belang is dat mensen zich vooral het uitzonderlijke herinneren. Maar iets kan maar uitzonderlijk zijn tegen een achtergrond van herhaling en routine, en dat decor begint pas vorm te krijgen rond het derde levensjaar. Een andere belangrijke factor is het ontstaan en de evolutie van een ik, ikbesef en zelfbeeld. Zonder ik, géén autobiografie. Een andere, bijkomende verklaring is dat de wijze waarop adolescenten en volwassenen waarnemen en interpreteren zozeer verschilt van het zien en beleven van peuters dat er op latere leeftijd geen associaties zijn die naar de vroegere beleving en herinnering leiden.


Foto's

Gerrit Krol noemde foto's ooit 'de tentstokken van de herinnering'. En inderdaad, beaamt Draaisma, foto's zijn 'niet de herinnering zelf, maar helpen je wel herinneringen op te spannen en overeind te houden'. Probleem daarbij is dat we niet zelden de verkeerde dingen fotograferen. We leggen bij voorkeur uitzonderlijke dingen en gebeurtenissen vast, besteden heel wat minder aandacht aan het terloopse, het alledaagse leven. Vandaar dat ons 'fotografische geheugen' - oma's koekjesdoos met foto's - volgestouwd zit met vakantiekiekjes, verjaardagstaarten en beelden van andere feestelijkheden. Gefixeerde uitzonderingen die de regel zijn geworden. Het gewone leven, dat het vastleggen niet waard leek, is in het duister verdwenen.

Gedenkwaardige gebeurtenissen worden voor later vastgelegd, maar dat 'later' is een onbekende. Foto's, zeker familiefoto's, zijn momentopnames, gemaakt op basis van waarden geldig op dat moment. Maar wat nu memorabel is, is dat niet noodzakelijk over tien of twintig jaar. Nog anders gezegd: we kennen de bestemmeling niet van het beeld dat we maken, weten niet wie we dan zullen zijn, of we nog dezelfde waarden zullen huldigen. Vandaar het niet zelden bevreemdend karakter van vergeelde familiekiekjes. Ze laten zelden toe het contact te herstellen met de persoon die we toen waren. In groepsverband, meestal gezinsverband, wil dat wel eens lukken, de verhalen en anekdotes brengen de verstarde beelden terug tot leven.

Andere herinneringen lijken in het geheugen gebrand, flashbulb memories of flitslichtherinneringen. De meeste onder ons weten nog heel precies in welke omstandigheden ze op 11 september het nieuws over de aanslag op de WTC-torens gehoord hebben, waar en bij wie ze waren Niet alleen de gebeurtenis, alle details zijn als per ongeluk mee in beeld gekomen. Bij wereldschokkende gebeurtenissen, zoals de moord op president Kennedy of die op Pim Fortuyn, lijkt het of bij iedereen een flitslicht is afgegaan.

Een hieraan verwant fenomeen is het déjà vu, het onbestemde maar zekere gevoel dat je wat je overkomt, of wat je waarneemt, al eens op precies dezelfde wijze hebt meegemaakt. Het is alsof je een brokje leven opnieuw beleeft, al heb je geen flauw benul wanneer die eerste keer geweest mag zijn. Sommigen zagen reïncarnatie als 'verklaring', het déjà vu als opflakkering uit een vroeger zielebestaan. Anderen opperden dat het een herinnering is aan iets dat ooit geweest is, een droombeeld bijvoorbeeld. Sommigen dachten dat de hersenhelften onafhankelijk van elkaar werken, alles apart registreren. Verloopt dat niet helemaal synchroon, registreert de ene helft een fractie van een seconde eerder dan de andere, dan heb je een déjà vu.

Déjà vu's vertonen opvallend veel gelijkenis met een andere geheugenillusie, met name depersonalisatie: een plotse, snel voorbijgaande toestand waarin al het waargenomene 'vreemd, nieuw, eerder gedroomd dan werkelijk voorkomt', zelfs je eigen stem die van een ander lijkt. Een jamais vu zou je kunnen zeggen. In neurofysiologisch termen treden dergelijke 'droomtoestanden' op wanneer drie specifieke delen van de hersenen (de amandelkern, de hippocampus en bepaalde gebieden van de slaapkwab) gelijktijdig geactiveerd worden. Wanneer bij het binnenkomen van informatie over een bepaalde waarneming de hippocampus (van wezenlijk belang voor het autobiografische geheugen) extra geprikkeld wordt, dan is de kans groot dat die waarneming als 'eerder beleefd' wordt geïnterpreteerd, al ontbreekt het 'wanneer' van die herinnering (die er ook geen is). Experimentele prikkeling van een bepaalde plek van de hippocampus kan zowel 'het nieuwe dat vertrouwd voelt', als 'het bekende dat vreemd lijkt' oproepen.

Ook interessant zijn Draaisma's beschouwingen over het reminiscentie-effect. Mensen hebben vanaf ongeveer hun zestigste naar verhouding meer herinneringen aan hun jeugd, de periode tussen vijftien en vijfentwintig jaar. Naar alle waarschijnlijkheid heeft dat te maken met het feit dat in die periode persoonlijkheid en identiteit worden gevormd, de koers van het leven uitgezet. Gebeurtenissen die je hebben gemaakt tot wat je bent (of denkt te zijn) worden beter herinnerd.


Tijd vliegt snel

De titelvraag, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, werd grotendeels in de negentiende eeuw beantwoord. Jean-Marie Guyau (1854-1888) ontwierp een 'elegante theorie over het menselijke tijdbesef'. Hij vergeleek tijd met ruimte, niet de geometrische ruimte maar die van het perspectief, zoals ze zich aan de toeschouwer voordoet. Ons geheugen zou ervaringen in de tijd ordenen 'zoals een schilder de ruimte ordent met perspectief'. 'Herinneringen brengen diepte aan in ons bewustzijn'; intense aandacht bijvoorbeeld werkt als een verrekijker, de zichtbaarheid van veel details wekt de illusie dat het voorwerp of het gebeurde dichterbij is dan in werkelijkheid. Vandaar dat de tijdsafstand tot gebeurtenissen die diepe indruk hebben gemaakt steevast onderschat wordt. Het is, schrijft Guyau, 'alsof zo'n herinnering met de tijd meebeweegt en maar niet uit het zicht wil verdwijnen'. Krenkingen bijvoorbeeld lijken met onwisbare inkt opgetekend in het geheugen, ze verjaren niet, krimpen niet mee met de rest, lijken almaar groter en sterker te worden.

Met het stijgen van de jaren beginnen de biologische klokken van ons lichaam trager te lopen, geleidelijk veranderen we 'in een traag tikkende pendule'. Deze objectieve vertraging brengt een subjectieve versnelling met zich mee. Tegen de achtergrond van onze trager lopende binnenwereld lijkt de buitenwereld sneller te gaan. 'De objectieve tijd, die van de klok, glijdt in een gelijkmatig tempo voort, als een rivier door laagland. Aan het begin van zijn leven rent de mens nog kwiek langs de oever, sneller dan de stroom. Rond het middaguur is zijn tempo al wat lager en loopt hij gelijk op met de rivier. Tegen de avond, als hij vermoeid raakt, versnelt de stroom en raakt hij achter. Tenslotte blijft hij stilstaan en gaat liggen, naast een rivier die zijn loop vervolgt in hetzelfde onverstoorbare tempo waarin hij de hele dag al heeft gestroomd'.

Draaisma belicht verscheidene raadselachtige verschijnselen zoals het absolute geheugen (niets kunnen vergeten is eerder een vloek dan een zegen) en het savantsyndroom, een bijzonder geheugentalent bij meestal zwakbegaafde mensen, rekenwonders bijvoorbeeld, denk aan de film Rain man. Draaisma bericht over ochtend- en avondmensen, hallucinaties en noem maar op. Volgens een negentiende-eeuwse theorie zouden hallucinaties het gevolg zijn van de vrij willekeurige werking van het brein wanneer de zintuigen uitgeschakeld of verdoofd zijn, zoals tijdens de slaap. Dan worden prikkels uit het verleden opnieuw verwerkt. De positie van de hersenen kan vergeleken worden met 'een man die in een kamer voor het venster staat. Achter hem brandt het haardvuur. Overdag ziet hij de wereld buiten. Maar als de avond valt begint het interieur van zijn kamer in het vensterglas te spiegelen. Tenslotte staart hij, zonder het te beseffen, naar zichzelf in zijn helderverlichte kamer. Tegen het duister van de nacht, binnen de omlijsting van het kozijn, staan de beelden uit zijn innerlijk geprojecteerd'.

Verder komen nog aan bod: vergeten en dementie (vergeten dat je vergeet); het panoramische geheugen (mensen die korte tijd in doodsnood verkeren zien soms hun leven als in een film aan zich voorbijtrekken); geur en herinnering (Proust en het madeleinekoekje); de verschillende metaforen die de theorievorming over het geheugen in de loop der jaren hebben gedomineerd (fotografie, film); de onbetrouwbaarheid van decenniaoude herinneringen, ook traumatische, levensbedreigende herinneringen (sommige zijn accuraat maar we beschikken over geen criterium om ze van andere te onderscheiden). Het zijn stuk voor stuk stimulerende essays die prikkelende vragen oproepen. Spontaan denk je mee met de auteur, over eigen geheugen en leven; voor je het weet zit je in de kantlijn te noteren.

Draaisma put behalve uit experimenteel onderzoek ook uit de wereldliteratuur. Hij maakt dankbaar gebruik van wat filosofen, historici, psychiaters en anderen over herinneringen en geheugen hebben geschreven. Hij zet alle theorieën helder uiteen, toetst ze kritisch, beklemtoont dat veel onbeantwoord blijft en nader onderzoek verdient. Het is een heerlijk boek; opvallend intelligent en goed geschreven, vol metaforen die (opnieuw) tot de verbeelding spreken. Een 'gat in het geheugen' bijvoorbeeld, niet op een bepaald woord kunnen komen terwijl het op het puntje van je tong ligt. Maar dat gat is niet zomaar een gat, het heeft een bepaalde grootte, een karakteristieke vorm, specifieke randen. Al vind je niet meteen wat er precies in past, je weet onmiddellijk dat iets er niet in past.

Draaisma, Douwe - Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt. Over het autobiografische geheugen, Groningen, Historische Uitgeverij, 2001

Verschenen in De Financieel-Economische Tijd, 25 mei 2002